Plan: | Velden 1F (gedeeltelijk) en Westelijk park (fase 1) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00199-0302 |
Vathorst is volop in ontwikkeling. De wens bestaat om Vathorst gefaseerd uit te breiden. Eén van de beoogde locaties betreft de uitbreidingslocatie ten oosten van stortlocatie Lindeboom, in het plandeel Velden 1F. Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV) is voornemens om hier onder meer woningen te realiseren. De Raad van State heeft op 6 mei 2015 geoordeeld dat woningbouw binnen een zone van 250 meter uit de inrichtingsgrens van de stortlocatie Lindeboom niet mogelijk is. Omdat de bedrijfsactiviteiten (het storten van afval) in westelijke richting zijn verplaatst en dus niet langer plaatsvinden op de inrichtingsgrens, is het mogelijk de hindercontour van stortlocatie Lindeboom in westelijke richting te verplaatsen. Daarmee vallen de woningen in Velden 1F buiten de hindercirkel en ontstaan er mogelijkheden voor woningbouw.
Voor het overgrote deel van Velden 1F geldt echter al een woonbestemming (326 woningen). Voor het deel dat vernietigd is door Raad van State geldt een uitwerkingsplan uit 2003. Het is wenselijk voor dit deel een actueel bestemmingsplan vast te stellen. Aangezien Velden 1F als één ontwikkellocatie gezien moet worden is ervoor gekozen om de gehele ontwikkellocatie in dit bestemmingsplan mee te nemen. Op die manier is gewaarborgd dat er een eenduidig planologisch kader voor het gehele gebied ontstaat.
Met dit bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling Velden 1F geregeld. Naast de reeds bestemde woningen voegt dit bestemmingsplan het volgende toe:
In dit bestemmingsplan wordt tevens de aangepaste hindercontour van het stortlocatie vastgelegd, voor zover deze zich in dit plangebied bevindt.
Het plangebied is gelegen in de uitbreidingswijk Vathorst, in de gemeente Amersfoort, plandeel Velden 1F. Het plangebied wordt globaal begrensd in het westen door het stortlocatie Lindeboom, in het noorden door het te ontwikkelen plandeel Laak 2B, in het oosten door de Bergenboulevard en het plandeel Velden 1ABC en in het zuiden door Velden 1G. Op de navolgende afbeeldingen is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding van dit bestemmingsplan.
Globale ligging van het plangebied (geel) in Vathorst (Bron: PDOK Viewer).
Begrenzing van het plangebied (geel) (Bron: PDOK Viewer).
Voor een deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'. Dit bestemmingsplan is op 25 juni 2013 door de gemeenteraad van Amersfoort vastgesteld. De Raad van State heeft een deel van het bestemmingsplan vernietigd. Hierdoor geldt voor een deel van het plangebied het uitwerkingsplan 'De Velden 1' (vastgesteld 24 juni 2003), dat een uitwerking is van het bestemmingsplan 'Vathorst'. Navolgend is een uitsnede van het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' opgenomen met daarop het gedeelte waar het uitwerkingsplan 'De Velden 1' van toepassing is met een rode stippellijn omkaderd.
Uitsnede bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' met daarop het gedeelte waar het uitwerkingsplan 'De Velden 1' van toepassing is rood gearceerd en het plangebied globaal aangeduid middels een paarse omlijning (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'
Binnen het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Wonen - 5' en 'Agrarisch met waarden - Open slagenlandschap'.
De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de ontwikkeling van aaneengebouwde woningen, halfvrijstaande woningen, vrijstaande woningen, woningen in gestapelde vorm en woningen voor bijzondere woonvormen. De gronden met de bestemming 'Wonen - 5' zijn voorzien van een maatvoeringsaanduiding, waarmee is geregeld dat binnen het bestemmingsvlak maximaal 326 woningen mogen worden gerealiseerd. Een deel van de woonbestemming is echter door de Raad van State vernietigd in de uitspraak van 6 mei 2015 (zaaknummer 201309408/4/R2). Raad van State oordeelde dat woningbouw binnen een zone van 250 meter uit de inrichtingsgrens van de stortlocatie Lindeboom niet mogelijk is. Het betreft die plandelen die zijn gelegen binnen 250 meter van de stortlocatie, op de afbeelding hierboven aangeduid met een rode stippellijn.
De voor 'Agrarisch met waarden - Open slagenlandschap' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor de uitoefening van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuin-complex) en de instandhouding, bescherming en ontwikkeling van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap.
Geconcludeerd wordt dat doordat een deel van het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' is vernietigd niet zonder meer woningen mogen worden gerealiseerd in desbetreffend deel. Ook is de locatie waarop het park en de uitbreiding van het bedrijventerrein beoogd zijn thans voorzien van een agrarische bestemming.
Uitwerkingsplan 'De Velden 1'
Op de locatie Velden 1F is gedeeltelijk het uitwerkingsplan 'De Velden 1' van toepassing (wat betreft het deel dat in het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' is vernietigd). Dit uitwerkingsplan is door burgemeester en wethouders vastgesteld op 24 juni 2003. Het plangebied heeft op grond van het uitwerkingsplan grotendeels de bestemming 'Woondoeleinden 1' en ligt eveneens binnen de 'hindercontour vuilstort'. Binnen de 'hindercontour vuilstort' is het niet zonder meer mogelijk om woningen of andere gevoelige functies te bouwen.
Uitsnede uitwerkingsplan 'De Velden 1' met daarop de voormalige 'hindercontour vuilstort' (rood) (Bron: gemeente Amersfoort).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er binnen de geldende bestemmingen op deze gronden reeds 326 woningen toegestaan zijn. Ten aanzien van de realisatie van de woningen heeft dit bestemmingsplan dan ook een conserverend karakter. Enkele van deze 326 woningen (15 à 20) zijn gepland op een locatie waar op grond van het geldende bestemmingsplan of uitwerkingsplan nog geen woningbouw is toegestaan, omdat deze locatie te dicht bij de stortlocatie lag. In planologische zin maakt het voorliggende bestemmingsplan dus ongeveer 15 à 20 woningen mogelijk op een locatie waar dat nog niet mogelijk was. Het totaal aantal te realiseren woningen verandert niet, alleen het gebied waar deze gerealiseerd mogen worden, wordt iets uitgebreid.
In het gedeelte dat op de afbeelding hierboven is aangeduid met een rode stippellijn is het noodzakelijk dat aannemelijk wordt gemaakt dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van de stortlocatie niet zullen worden aangetast.
Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' is de gewenste bedrijfsontwikkeling en de aanleg van het park niet mogelijk, omdat voor deze gronden een agrarische bestemming geldt. Daarom is een wijziging van de bestemming noodzakelijk. Voorliggend document voorziet in een toelichting op het bestemmingsplan.
Om woningen te kunnen bouwen in Velden 1F is het daarnaast noodzakelijk dat de 'hindercontour vuilstort' wordt verkleind zodat de potentiële woningbouwlocatie hier buiten valt. In dit bestemmingsplan wordt dan ook de aangepaste hindercontour van de stortlocatie vastgelegd, voor zover deze zich in dit plangebied bevindt.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijk beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan wordt getoetst. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en de omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5), de economische uitvoerbaarheid (hoofdstuk 6) en de resultaten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 7).
Vathorst
Het plangebied ligt aan de noordzijde van Vathorst. Vathorst is een uitbreidingslocatie van de stad Amersfoort. Hier is in 2001 begonnen met de bouw van 11.000 woningen. De wijk omringt het gehele gebied rondom het dorp Hooglanderveen. Vathorst is genoemd naar de boerderij Vathorst, waarbij de betekenis van "vat" onbekend is en "-horst" verwijst naar een beboste dekzandheuvel. Deze boerderij staat aan de Heideweg 85 en is de eerste boerderij op de Heideweg voor wie vanuit Vathorst naar Hooglanderveen gaat. Op navolgende afbeelding is goed te zien dat de bebouwing in Vathorst veelal gerealiseerd is na het jaar 2000. Te midden van de nieuwbouw bevinden zich enkele vooroorlogse panden, het voormalige Hooglanderveen.
Kaart bebouwingsjaren gebouwen met daarop het plangebied globaal omlijnd (geel) (Bron: www.code.waag.org).
Het plangebied
Het plangebied is een uitbreidingslocatieaan de noordwestzijde van Vathorst. In het plangebied bevindt zich aan de Calveenseweg 9 een boerderij die gebouwd is aan het begin van de 20e eeuw. Verder bestaat het plangebied voornamelijk uit graslanden en agrarische gronden. Door het plangebied loopt een houtwal. Hieronder is een luchtfoto van het plangebied weergegeven in de huidige situatie.
Huidige situatie plangebied gezien vanaf de zuidwestzijde (Bron: OBV).
Huidige situatie plangebied gezien vanaf de Fromberg (Bron: Google Maps).
Voor de locatie is een divers programma beoogd. Naast de reeds bestemde woningen voegt dit bestemmingsplan het volgende toe:
Navolgend wordt ingegaan op de diverse plandelen.
Overzicht plandelen (Bron: PDOK Viewer).
Er is een grote vraag naar woningen in de regio Amersfoort. Zo blijkt onder meer uit de provinciale woningmarktmonitor dat het aantal huishoudens in de regio Amersfoort van 128.030 in 2017 toeneemt naar 150.880 huishoudens in 2040. Voor de gemeente Amersfoort wordt binnen de regio de grootste groei geprognosticeerd. In 2040 kent Amersfoort dan ruim 82.000 huishoudens. Dit betekent dat er in de gemeente Amersfoort in 2040 ruim 15.000 extra huishoudens wonen ten opzichte van het jaar 2017. Op regionale schaal gaat het om bijna 23.000 nieuwe huishoudens in 2040.
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig plan ontwikkeld met een proefverkaveling waarin een gedifferentieerd aanbod aan woningen is opgenomen. In deze proefverkaveling zijn 287 wooneenheden opgenomen, bestaande uit 219 grondgebonden woningen, 18 vrije kavels en 50 appartementen1. De grondgebonden woningen bestaan met name uit betaalbare rijwoningen (voor starters, gezinnen en/of senioren) en enkele vrijstaande woningen. Het plan creëert een goede overgang naar het buitengebied en sluit goed aan op de naastgelegen bebouwing. De ontwikkeling vindt grotendeels plaats op gronden die reeds zijn voorzien van de bestemming 'Wonen - 5'. Met dit bestemmingpslan wordt het gebied waar woningen zijn toegestaan iets uitgebreid in de 'oksel' en noordzijde van het plangebied. Deze locatie beschikt momenteel nog over een agrarische en verkeersbestemming. Met deze uitbreiding van de woonbestemming, en niet het maximaal toegestane aantal woningen, kan een betere aansluiting met Laak gerealiseerd worden.
Dit bestemmingsplan zal, conform het geldende bestemmingsplan, maximaal 326 woningen mogelijk maken.
De proefverkaving geeft een mogelijke invulling van het gebied weer. Bij de definitieve uitwerking van het gebied kan de verkaveling en het aantal woningen wijzigen. Het aantal woningen kan daarbij niet meer worden dan het toegestane aantal van 326 woningen.
Stedenbouwkundige plan (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Visie
Voor Velden 1F is door Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8 een stedenbouwkundig plan opgesteld. Naast woningbouw wordt met dit plan een park mogelijk gemaakt, aan de westzijde van het plangebied (zie voorgaande afbeelding). De locatie is voor de andere buurten van Vathorst de verbinding met het groen van het park en het omliggende landschap. Velden 1F is de poort naar het park. Het groen van het park is voelbaar vanaf de Bergenboulevard. De bestaande houtwal (zie voorgaande afbeelding) doorkruist het deelplan en dient behouden te blijven. Voetpaden doorkruisen de houtwal op enkele plaatsen waardoor alle woningen van Velden 1F, zowel aan de boulevardzijde als aan de parkzijde, verbonden zijn met het park. De centrale entreelaan is een breed uitlopende laan met aan de parkzijde een poort voor voetgangers en fietsers naar het park. Deze laan brengt het park en het landschap de wijk in.
Het groene karakter van de buurt ontstaat door een integratie van het omliggende landschap met het plandeel. De woningen hebben diepe voortuinen. De voortuinen geven een groen karakter aan de straat. De straatprofielen zijn zo opgezet dat straatbomen goed kunnen groeien. Het parkeren in de openbare ruimte is beperkt tot enkelzijdig langsparkeren. Een deel van het privé-parkeren wordt opgelost binnen de bouwblokken. De openbare ruimte is voor een groot deel bedoeld voor het parkeren van bezoekers. Daar waar privé achter- en zijtuinen de openbare ruimte raken, zijn deze voorzien van gemetselde tuinmuren, eventueel gecombineerd met hek en haag. Energievoorzieningen zoals zonnepanelen zijn netjes geïntegreerd.
Beeldkwaliteit
De bebouwing is het visitekaartje van het plan. De paden in het park verbinden Velden 1F met Laak 2B en het noordelijk gelegen landschap. De bebouwing is gedifferentieerd in een iets grotere bebouwingskorrel met een architectonische eenheid. Er ontstaat een gevarieerd beeld met een zekere herhaling. Het gedifferentieerde beeld wordt ondersteund door sprongen in goot- en daklijn en erkers. De toon van de bebouwing is warm en van aardkleurig metselwerk. De voortuinen zijn voorzien van hagen en ontworpen hekwerken.
Een groene zone creëert een goede overgang tussen de bebouwing en het park (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Aan de westzijde van de beoogde woningbouw, tussen de woningbouwlocatie en de locatie van de stortlocatie Lindeboom, is een park beoogd. Het park, direct grenzend aan Vathorst, vormt een goede recreatieve voorziening voor de bewoners van de woonwijk. Het park wordt ruim opgezet en voorzien van wandelpaden, grasveldjes en beplanting. Het park wordt doorgezet ten noorden van plangebied. Hierdoor ontstaat een lange parkzone. Het park wordt goed verankerd met de beoogde en de bestaande bebouwing in Vathorst, als ook met het landelijk gebied ten noorden van Vathorst, én het centrum van Amersfoort.
Een impressie van het te realiseren park (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Het laatste deel betreft een relatief beperkte uitbreiding van bedrijventerrein Lindeboom dat ten zuiden van het plangebied ligt. De uitbreiding beslaat en oppervlakte van ongeveer 13.000 m2 (1,3 ha) grondoppervlak. Wat betreft het type bedrijven wordt aangesloten op het bedrijventerrein Lindeboom. Op het bedrijventerrein Lindeboom zijn bedrijven tot en met milieucategorie 3.2, zoals vermeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' toegestaan. In dit bestemmingsplan zijn voor de uibreiding van het bedrijventerrein bedrijven tot en met milieucategorie 3.1, zoals vermeld in de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' toegestaan omdat het terrein dichterbij de nog te realiseren woningen komt te liggen.
Beoogde uitbreiding bedrijventerrein (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) legt in juridische zin de nationale belangen vast als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland), Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.
Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur (thans: Natuurnetwerk Nederland) en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS (thans: NNN) is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.
Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Toetsing
Het plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het gestelde in de NOVI en het Barro.
Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening. Onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, moet worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.
Toetsing
Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan die voorziet in de realisatie van meer dan 11 woningen binnen een kern moet worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Ook een bedrijfsfunctie met een oppervlakte van meer dan 500 m2 kan worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling.
Voorliggend project voorziet in de ontwikkeling van maximaal 326 woningen en een uitbreiding van een bedrijventerrein met circa 13.000 m2 grondoppervlak. Voor het overgrote deel van het plangebied geldt al een woonbestemming. De uitbreiding van de woonbestemming maakt niet meer woningen mogelijk dan het geldende bestemmingsplan en en wordt daarom niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Er hoeft daarom voor deze woningen geen toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen te worden.
De ontwikkeling van het bedrijventerrein voorziet in meer dan 500 m2 aan een nieuwe stedelijke functie. Hiervoor dient wel een toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen. In de, als bijlage 1, bijgevoegde rapportage wordt geconcludeerd dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling van het bedrijventerrein voorziet zowel in een kwantitatieve als kwalitatieve behoefte. De ontwikkeling voorziet in een behoefte waarvoor in het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is. De buiten bestaand stedelijk gebied gelegen ontwikkeling is daarmee gerechtvaardigd. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden van artikel 3.1.6 lid 2 Bro (zorgvuldig ruimtegebruik).
Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.
Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd. Dat is inclusief sociale aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet die volgens planning per 1 januari 2022 in werking treedt. De Omgevingsvisie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. Zolang de Omgevingswet niet in werking is getreden, heeft de Omgevingsvisie werking onder de bij deze plannen en visies behorende wetten. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma's en Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie beziet de provincie groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang. Hiermee wordt ruimte geboden voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en voor behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving. De Omgevingsvisie gaat uit van een adaptieve aanpak; het is een groeidocument. Zo kan flexibel worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en inzichten.
De interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit.
Toetsing
Stedelijk gebeid
Op de kaart 'Wonen en Werken' is de locatie voor de woningen grotendeels aangeduid als 'Stedelijk gebied'. Hier zijn stedelijke functies voorzien. Enkel een klein deel aan de noodzijde van de geprojecteerde woningen valt buiten het stedelijk gebied. Ter plaatse van deze hoek wordt echter een aansluiting gemaakt op de aldaar geplande woningbouw. Daarmee wordt geacht dat het plan de beoogde stedenbouwkundige opzet van Vathorst en diens uitbreidingen respecteert en geen afbreuk doet aan de kwaliteiten van het landelijk gebied.
De woningbouw zal aansluiten op naastgelegen plandelen in Vathorst. Door het opstellen van een stedenbouwkundig plan, zoals opgesteld door Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8, wordt de bijgedragen aan een goede kwaliteit van de nieuwe kernrandzone (zie paragraaf 2.2) gewaarborgd. Zo wordt er een park gerealiseerd waardoor een groene zone wordt gecreëerd richting het open gebied.
Kernrandzone landelijk gebied
Het beoogde bedrijventerrein en het park liggen binnen de kernrandzone, van de kaart 'landelijk gebied' van de Interum Omgevingsvisie. De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan het stedelijk gebied. De kernrandzone, het gebied grenzend aan stad of dorp, heeft vaak een multifunctioneel karakter. Naast landbouw bevinden zich hier stedelijke functies, zoals verspreid liggende woningen, sportvelden, recreatieve voorzieningen, volkstuinen, begraafplaatsen en rioolwaterzuivering. Deze zone is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies. De kwaliteiten en mogelijkheden van de kernrandzones vragen om specifiek gemeentelijk beleid gericht op het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Als dit nodig is voor de realisatie van ruimtelijke kwaliteitsversterking kan met dit beleid ook nieuwe verstedelijking mogelijk worden gemaakt. De aard en omvang van deze verstedelijking dient in redelijke verhouding te staan tot deze gewenste kwaliteitsversterking. En de aard en omvang van de gehele ontwikkeling dient in redelijke verhouding te staan tot de kern waaromheen de betreffende kernrandzone gelegen is.
De bouw van extra functies in deze zone vraagt dan ook om een integrale visie op bebouwing en het landschap. Een belangrijk onderdeel bij de herinrichting van het plangebied is dat het plan moet bijdragen aan de landschappelijke kernwaarden. Voor het plangebied is een visie voor het Westelijk park en een stedenbouwkundig plan voor de woningbouw opgesteld. Zoals in hoofdstuk 2 besproken, vindt er een versterking en verbetering plaats van de ruimtelijke en landschappelijke kenmerken in het plangebied. De stedelijke ontwikkeling, in de vorm van bedrijvigheid, in deze kernrandzone wordt omringd door bomen en groen in het aan te leggen Westelijk park. Op deze manier zal het bedrijventerrein op een prettige wijze opgaan in haar omgeving. De borging van het groen vindt met dit bestemmingsplan plaats, door voor het Westelijk park de bestemming 'Groen' op te nemen.
In hoofdstuk 4 Onderzoek en uitvoerbaarheidsaspecten is onderbouwd dat de bedrijvigheid geen belemmering vormt voor de omliggende functies.
Het plan voldoet daarmee aan de voorwaarden voor ontwikkelingen voor de 'Kernrandzone' zoals aangegeven in de iinterim Omgevingsverordening:
Overstroombaar gebied
Het plangebied is grotendeels aangewezen als 'overstroombaar gebied'. De Omgevingsverordening bepaalt het volgende: Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'overstroombaar gebied' bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.
De gemeente Amersfoort heeft geen beleid hoe er met het overstromingsrisico omgegaan moet worden. In de waterparagraaf, opgenomen in paragraaf 4.8, is nader ingegaan op de manier waarop in dit plan rekening is gehouden met de waterbelangen. Hieruit volgt dat het risico op overstroming binnen Velden 1F klein is (eens in de 1000 jaar) en dat de maximale waterdieptes in dat geval kleiner zijn dat op de risicokaart wordt aangegeven, omdat het plangebied wordt opgehoogd.
De uitbreiding van de bedrijfsbestemming en een klein deel van de woonbestemming ligt buiten het Stedelijk gebied maar binnen de kernrandzone. De bouw van extra functies in deze zone vraagt om een integrale visie op bebouwing en het landschap. In de visie op het Westelijk park en het stedenbouwkundig plan Velden 1F wordt ingegaan op de bebouwing en de aansluiting op het landschap. Voor de woningen geldt dat het kleine deel dat buiten het stedelijk gebied wordt benut ter aansluiting op de noordelijk geprojecteerde woonwijk. Hiermee wordt voldaan aan het provinciaal beleid. Het bestemmingsplan voldoet hiermee aan het provinciale beleid.
Als verdere uitwerking op de ambities uit de provinciale omgevingsvisie en -verordening, gesprekken met gemeenten en regio's en de kwantitatieve en kwalitatieve bandbreedtes heeft de provincie Utrecht het Provinciaal Programma wonen en werken vastgesteld.
Toetsing
In het programma wordt een beeld gegeven van onder andere het programma werken. In het programma is een overzicht opgenomen van de kwantitatieve behoefte aan bedrijventerreinen. Daaruit volgt dat er in de regio Amersfoort een behoefte is aan 84 hectare aan bedrijventerrein.
Bandbreedte bedrijfsterreinen (bron: Provincie Utrecht, Kader voor regionale programmering)
Binnen de regio Amersfoort is naast het bestaande harde aanbod van 28 hectare nog ruimte voor 7 tot 22 hectare nieuw bedrijventerrein om in de behoefte te kunnen voorzien. In het provinciale programma wordt voorzien in 10,7 hectare nieuw bedrijventerrein binnen de regio. Voorliggend plan maakt daar onderdeel van uit en is in het programma meegenomen als de uitleglocatie Vathorst Smink. Zodoende is reeds voorgesorteerd op de komst van voorliggend bedrijventerrein. In de toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt hier verder op ingegaan.
Bandbreedte bedrijfsterreinen (bron: Provincie Utrecht, Kader voor regionale programmering)
Programma bedrijventerrein Regio Amersfoort (Bron: Provincie Utrecht, Provinciaal Programma Wonen en werken 2021, 5 oktober 2021)
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken. Aangename woonwijken blijven onverminderd aantrekkelijk voor jong en oud, gezin en alleenstaand. Wijken worden aantrekkelijker door werken en voorzieningen waar dat kan meer te mengen. Wijken bieden uiteraard ook rustig en veilig woongenot waar dat hoort. De openbare ruimte biedt mensen de mogelijkheden om elkaar te ontmoeten. Vanuit de wijken zijn optimale verbindingen met het groen in de stad en het landschap buiten de stad van groot belang. Werklocaties zijn voor Amersfoort vitaal en multifunctioneel. De bereikbaarheid daarvan verbeteren we door optimalisering van de infrastructuur. Zo ontstaat een nieuw en duurzaam evenwicht tussen economische dynamiek, de kwaliteit van de leefomgeving en de bereikbaarheid. Er zijn negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie.
Leefklimaat:
Bereikbaarheid:
Economie:
Toetsing
Voor Velden 1F geldt dat de structuurvisie aangeeft dat het een uitleggebied is. In de structuurvisie wordt aangegeven dat voor de ontwikkeling van Vathorst en Vathorst-West een verkenning over de verdere ontwikkeling en exploitatie van deze gebieden plaatsvindt. In deze verkenning wordt voorgesteld om voor de uitleggebieden een integrale visie te ontwikkelen. Bij deze verkenning zijn de principes van verdunning en vergroening belangrijke uitgangspunten. Aangegeven wordt dat dit in lijn is met de in de structuurvisie voorgestelde ontwikkeling. Zoals reeds in paragraaf 2.2 is aangetoond, wordt aangesloten bij onder meer de principes van verdunning en vergroening. Het plangebied wordt omringd door bomen en groen. Op deze manier zal de wijk op een prettige wijze opgaan in haar omgeving en blijft de groene scheiding tussen plangebied en omringende woningen behouden. Door het realiseren van een park krijgt het gebied een ruime opzet (verdunning).
Visiekaart Amersfoort 2030 met daarop het plangebied weergegeven (paarse stip) (Bron: gemeente Amersfoort).
In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving. De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Amersfoort is een aantrekkelijke en gewilde stad voor gezinnen en gezinsvormers gebleken en zal dat blijven. Het woningbouwprogramma van Vathorst sluit aan op deze vraag. Dit draagt bij aan de sterke sociaaleconomische positie van de stad. Daarnaast wil de gemeente inspelen op de positie van Amersfoort als jonge en levendige stad met een centrumfunctie voor de regio. Er is naast het groenstedelijke wonen ook behoefte aan centrum-stedelijk wonen. Dat vraagt om een stedelijke invulling van de nieuwbouwlocaties rond de binnenstad. Voor studenten, starters en voor een deel van de vitale ouderen is dit een gewenst woonmilieu. De centrum-stedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Ook in de bestaande voorraad zijn investeringen nodig om de kwaliteit, aanpasbaarheid, energiezuinigheid en mogelijkheden voor duurzame energieopwekking te verbeteren.
De woonvisie beschrijft dat er meer gebouwd moet worden dan alleen voor de eigen behoefte, aangezien er een groot aantal huishoudens van buiten Amersfoort is dat op zoek is naar een woning in Amersfoort. Als dat niet gebeurt, zullen er verdringingseffecten optreden waarbij woningzoekenden uit Amersfoort moeten uitwijken naar bijvoorbeeld Almere. In de afgelopen 10 jaar zijn gemiddeld ruim 1.000 woningen per jaar gebouwd. Voor de komende jaren wordt gestreefd naar een gemiddelde netto toevoeging van 900 woningen per jaar. Dat streefprogramma ligt daarmee tussen de eigen vraag en de totale vraag.
Woningbouwafspraken gemeente Amersfoort (Bron: Gemeente Amersfoort).
Toetsing
Amersfoort is een aantrekkelijke en gewilde stad voor gezinnen en gezinsvormers gebleken en zal dat blijven. Het woningbouwprogramma van Vathorst dient aan te sluiten op deze vraag. Voor Vathorst geldt dat bijgedragen moet worden aan het groenstedelijk wonen. De gemeente blijft inzetten op kwaliteitseisen voor nieuwbouw, grote groen- en speelvoorzieningen op loopafstand in de buurt, voldoende parkeergelegenheid, de aanwezigheid van voorzieningen en een goede bereikbaarheid. Aangezien het woningbouwprogramma in Amersfoort een overaanbod heeft aan appartementen wordt in Vathorst met name ingezet op grondgebonden woningen.
De meest recente proefverkaveling voorziet in de realisatie van ongeveer 290 wooneenheden, bestaande uit ongeveer 220 grondgebonden woningen, 20 vrije kavels en 50 appartementen. De grondgebonden woningen bestaan uit rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en enkele vrijstaande woningen. Het wordt daarmee een divers woningbouwprogramma. Daarnaast wordt bijgedragen aan het principe van groenstedelijk wonen. Er wordt een goed bereikbare woonbuurt gerealiseerd met veel aandacht voor groen, onder andere in de vorm van een park. Daarmee kan gesteld worden dat de ontwikkeling van het plangebied past binnen de doelstellingen van de gemeentelijke woonvisie.
De proefverkaving geeft een invulling zoals die nu voorzien wordt voor het gebied. Bij de definitieve uitwerking van het gebied kan de verkaveling en het aantal woningen enigszins wijzigen. Het aantal woningen kan daarbij niet meer worden dan het toegestane aantal van 326 woningen.
In 2004 heeft de gemeenteraad het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad. Dit heeft in 2016 geleid tot de nu geldende Groenvisie, die in 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd. In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema's doelen geformuleerd. Bij al deze thema's uit de Groenvisie zijn dilemma's te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en een Groenstructuurkaart.
Toetsing
Uitsnede Groenstructuurkaart (Bron: gemeente Amersfoort).
In voorgaande afbeelding is een uitsnede van de Groenstructuurkaart van de gemeente Amersfoort opgenomen. Te zien is dat door het plangebied een gewenste recreatieve groene verbinding loopt. Door de realisatie van een lange parkzone ten westen van de beoogde woningbouw wordt met dit plan voorzien in een recreatieve groene verbinding tussen het landelijk gebied ten noorden van Vathorst én het centrum van Amersfoort.
Conclusie
Voorliggend plan is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
De gewenste ontwikkeling, zoals beschreven in deze toelichting, past in het beleid op zowel landelijk-, provinciaal- als gemeentelijk niveau. De ontwikkeling sluit aan bij het beleid dat gericht is op de benutting van bestaand bebouwd gebied en de kwalitatieve ontwikkeling van Vathorst.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan is het verplicht om te bekijken in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling gevolgen kan hebben op de aspecten: milieu, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie. In dit hoofdstuk is beschreven wat de gevolgen van dit plan kunnen zijn op die aspecten en is een planologische verantwoording gegeven. Ook is er een watertoets opgenomen.
Algemeen
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r.
In de bijlage van het Besluit m.e.r zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. In onderdeel C zijn activiteiten genoemd waarbij direct sprake is van een m.e.r.-plicht als bij besluiten de genoemde drempelwaarden worden overschreden. Voor de activiteiten die zijn genoemd in onderdeel D geldt dat als de drempelwaarden2 worden overschreden een m.e.r.-beoordeling dient plaats te vinden. Voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden moet een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd.
Toetsing
Onderhavig bestemmingsplan maakt de uitbreiding van het woongebied mogelijk (het aantal te realiseren woningen blijft gelijk). Verder voorziet dit bestemmingsplan in de realisatie van een park en een uitbreiding van een bedrijventerrein met circa 13.000 m2 (1,3 ha) grondoppervlak. Deze activiteiten vallen onder categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r. (Aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject). De nog niet bestemde stedelijke ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde (het plangebied is kleiner dan 100 hectare, het omvat minder dan 2.000 woningen en het bedrijfsvloeroppervlak is minder dan 200.000 m2). Door de beperkte ontwikkelingsmogelijkheden in combinatie met de ligging van het plangebied worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in dit bestemmingsplan in de navolgende paragrafen afgewogen. Gelet op het kleinschalige karakter en resultaten van de toetsing in de navolgende paragrafen is uit te sluiten dat er significante gevolgen als gevolg van dit plan plaatsvinden. Een passende beoordeling op basis van de Wet natuurbescherming is, zoals blijkt uit paragraaf 4.7 niet nodig waardoor het plan om die reden geen m.e.r-plicht heeft. Ook een nadere beoordeling in de vorm van een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect milieu vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Indien door middel van een project nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.
Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'3 als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met één stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten het betreffende perceel.
Bedrijventerrein
Op het bedrijventerrein is bedrijvigheid beoogd tot en met milieucategorie 3.1, zoals vermeld in de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. Ook voorziet dit plan in de realisatie van hindergevoelige functies nabij hinderveroorzakende functies en voorziet dit plan in de verlegging van een deel van de hindercontour van het stortlocatie (in westelijke richting). Ten behoeve van dit plan is derhalve een quick scan bedrijven en milieuzonering opgesteld voor de uitbreiding van het bedrijventerrein en de realisatie van de woningen. De quick scan is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. Om inzichtelijk te krijgen of een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd ter plaatse van de voorziene woningen en de verplaatsing van de geurcontour op een verantwoorde wijze plaats te laten vinden is een onderzoek uitgevoerd naar de waarneembaarheidscontouren van de afvalverwerker door Buro Blauw. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij deze toelichting.
Navolgend worden de conclusies van de onderzoeken weergegeven.
Hinder als gevolg van onderhavige ontwikkeling
Nabij het te ontwikkelen bedrijventerrein bevinden zich enkele hindergevoelige functies. Het betreft een woning aan de Calveenseweg 9 en de beoogde woningbouw die met dit plan mogelijk wordt gemaakt. De kortste afstand tussen de beoogde bedrijfspercelen en de gevels van de woning aan de Calveenseweg 9 en de beoogde woningen bedraagt 55 meter. Daarmee wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstanden zoals vermeld in de VNG-publicatie (50 meter voor gevaar en 30 meter voor de overige aspecten). Derhalve pleegt de beoogde plaatsing van het industrieterrein met een maximale categorie 3.1 geen inbreuk op een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de hindergevoelige functies.
Hinder van bestaande bedrijvigheid op de ontwikkeling
Ten westen van het plangebied ligt het afvalverwerkingsbedrijf. Met voorliggend plan wordt de hindercontour van een stortlocatie van een afvalverwerkingsbedrijf in westelijke richting verplaatst. Een afvalverwerkingsbedrijf betreft een hinderveroorzakende functie. De activiteiten van het desbetreffende afvalverwerkingsbedrijf zijn te verdelen in de vuilstort, voorzieningen (waar activiteiten zoals compostering en grondreiniging plaatsvinden) en opslag (van afdekgrond ten behoeve van de vuilstort). Uitgegaan kan worden van een gemengd gebied, het gebied aan de rand van Vathorst ligt waar een diversiteit aan functies aanwezig is (zoals een bedrijventerrein, de rijksweg A1, sportverenigingen et cetera).
Ten aanzien van de activiteiten opslag (stof) en voorzieningen (geluid) geldt dat deze volgens het ter plaatse vigerende bestemmingsplan alleen zijn toegestaan op gronden met de betreffende functieaanduidingen. De gronden waarop voorzieningen zijn toegestaan bevinden zich ten opzichte van het plangebied achter de vuilstort. Er wordt ruim voldaan aan de richtafstanden uit de VNG publicatie (gemeten vanaf de bron van de hinderveroorzakende functies tot aan de dichtstbijzijnde gevels van hindergevoelige functies). Op de grens van het bestemmingsvlak van het afvalverwerkingsbedrijf (richting de beoogde woningen) zijn planologisch enkel opslagactiviteiten toegestaan. Ook ten aanzien van deze activiteit wordt voldaan aan de geldende richtafstanden uit de VNG-publicatie. Zie daartoe de quick scan bedrijven en milieuzonering die als bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen. De voorzieningen en opslag van het afvalverwerkingsbedrijf staan derhalve niet in de weg aan de beoogde ontwikkeling. Er is voldoende afstand tussen de nieuwe woningen en deze activiteiten.
Wat betreft de vuilstort (geur) is in het vigerende planologisch kader een hindercontour van 250 meter opgenomen. De beoogde uitbreiding van het woongebied bevindt zich binnen deze contour. De geurcontour zoals vastgelegd in de vergunning van het afvalverwerkingsbedrijf is echter kleiner. De hierin opgenomen geurnorm voor (aaneengesloten) woonbebouwing bedraagt 6 snuffeleenheden per m3/98-percentiel. De beoogde uitbreiding van het woongebied bevindt zich buiten deze vergunde contour. Dit is een indicatie dat de nieuwe ontwikkeling het afvalverwerkingsbedrijf niet in zijn bedrijfsvoering schaadt Om de daadwerkelijke geurinvloed van het afvalverwerkingsbedrijf ter plaatse inzichtelijk te maken is een Geuronderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek was vast te stellen of de geuren van het afvalverwerkingsbedrijf waarneembaar kunnen zijn in de uitbreidingslocaties van Vathorst. In totaal zijn 10 pluimmetingen op 5 meetdagen uitgevoerd onder diverse weersomstandigheden. Hieruit volgt dat geuren afkomstig van Renewi niet of sporadisch waargenomen kunnen worden in de uitbreidingslocatie van de woonwijk Vathorst. Het is derhalve niet aannemelijk dat ter plaatse van de nieuwe woningen onaanvaardbare geurhinder zal optreden.
Daar komt bij dat aan de oostzijde van de stortlocatie geen noemenswaardige stortactiviteiten (die de meeste geurhinder veroorzaken) kunnen worden verricht, omdat aan de oostzijde de stortlocatie het maximale toegestane volume op grond van het bestemmingsplan heeft bereikt. Om deze reden heeft het afvalverwerkingsbedrijf ingestemd met een verkleining van de planologische contour met 40 meter. In dit verband moet tevens worden opgemerkt dat hoewel er planologisch gezien nog stortactiviteiten binnen het bestemmingsvlak met de aanduiding "vuilstort" mogelijk zijn, het stortfront met 80 meter is opgeschoven richting het westen. De hindercontour wordt echter maar met 40 meter verkleind. Aan de oostkant van de vuilstort - dus aan de kant van de beoogde woningen - is de vuilstort volgestort en hier mogen en zullen derhalve ook geen stortactiviteiten meer plaatsvinden. Daarnaast zijn de gronden direct ten oosten van de vuilstort en de opslag bestemd als Groen. Hierdoor is reeds verzekerd dat woningbouw op een zekere afstand van de vuilstort zal plaatsvinden. Gelet op het voorgaande vormt de vuilstortactiviteit van het afvalverwerkingsbedrijf vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening geen belemmering voor de realisatie van de beoogde woningen.
In de omgeving van de beoogde woningbouw bevinden zich naast het afvalverwerkingsbedrijf geen overige hinderveroorzakende functies waarvoor het plan belemmerend kan werken.
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Voor de vaststelling van een bestemmingsplan moet in verband met de uitvoerbaarheid een reëel beeld aanwezig zijn van de bodem- en grondwaterkwaliteit. Uitgangspunt is dat de bodem- en grondwaterkwaliteit geschikt moeten zijn voor de beoogde functies.
Toetsing
Bodem in relatie tot het plangebied
In 2013 heeft de gemeente Amersfoort met de "Nota bodembeheer gemeente Amersfoort" een bodembeheerplan en een bodemkwaliteitskaart vastgesteld. Deze bodemkwaliteitskaart is geldig tot uiterlijk juli 2021, momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe bodemkwaliteitskaart. De kaart vormt de leidraad voor hergebruik en verplaatsing van grond en geeft per gebied de kwaliteit van de boven- en ondergrond weer. In het Bodembeheerplan staan de voorwaarden voor hergebruik van grond.
Het plangebied ligt in de zone "Amersfoort Noordoost" Op de kaart ligt het bestemmingsplangebied voor een deel in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als "schoon". De stortplaats "Smink" is uitgezonderd van de zonering. Uiteraard kan plaatselijk de bodemkwaliteit sterk verschillen, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een bedrijf, station of door ander menselijk gebruik.
Voor het bestemmingsplan is als eerste met behulp van het bodeminformatiesysteem van de gemeente Amersfoort een inventarisatie uitgevoerd naar de bekende (mogelijke) gevallen van ernstige bodemverontreiniging in het betreffende plangebied. Binnen het plangebied is nog een aantal gevallen van bodemverontreiniging op de kaart opgenomen.
Kaart reeds onderzochte gebieden (Bron: gemeente Amersfoort).
Voor elk bouwplan moet een bodemonderzoek worden uitgevoerd. Dit gebeurt in het kader van de Woningwet. In artikel 8 van deze wet is bepaald dat de gemeente moet onderzoeken of door de bouw geen risico's ontstaan voor de gebruikers van het object door eventueel aanwezige verontreiniging. Dit is verder uitgewerkt in de bouwverordening van de gemeente. In de bouwverordening is ook aangegeven in welke situaties eventueel vrijstelling kan worden verleend van de plicht tot bodemonderzoek. Per aanvraag voor een omgevingsvergunning wordt de situatie beoordeeld om te bepalen of de onderzoeksinspanning voldoende is en voldoende actueel.
Ten behoeve de (woningbouw)ontwikkelingen in het gebied is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. eind 2020 een gecombineerd onderzoek uitgevoerd ter plaatse van het Velden 1F binnen Vathorst te Amersfoort.
Hetl van het onderzoek is het verkrijgen van inzicht in de verschillende onderdelen en op basis hiervan na te gaan of er vanuit milieuhygiënisch of civieltechnisch oogpunt mogelijke belemmeringen zijn om de geplande ontwikkelingen uit te voeren. Hieronder volgen de belangrijkste resultaten uit het onderzoek.
Milieuhygiënisch onderzoek
Gezien de verkregen resultaten van het onderzoek kan de gestelde hypothese "niet verdachte locatie" voor de Calveenseweg en het overige terrein geaccepteerd worden. De gestelde hypothese "heterogeen verdachte locatie" voor het depot terrein kan worden geaccepteerd. Met de eigenaar is de afspraak gemaakt dat hij het aanwezige gronddepot per 1 augustus 2022 opruimt , saneert en bemonsterd, met als eindresultaat een classificatie van ten minste achtergrondwaarde.
Op basis van het historisch onderzoek, de zintuiglijke beoordeling van de grond- en grondwatermonsters en de resultaten van het chemisch-analytisch onderzoek kan gesteld worden dat binnen de huidige functieklasse geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie.
Waterbodem
Geconcludeerd kan worden dat het slib van de de waterbodems niet verontreinigd is. Het slib voldoet aan klasse achtergrondwaarde bij verspreiden en toepassen in oppervlaktewater, is verspreidbaar op aangrenzend perceel en voldoet bij toepassing op landbodem aan de klasse achtergrondwaarde. Van één watergang is het slib niet geschikt om verspreiden.
Asbest in grond en puin
Bij een druppellijn van het pand aan de Calveenseweg en een tegelpad met puinfundering is asbest aangetroffen. In beide gevallen overschrijdt de waarde voor nader onderzoek (50 mg/kg d.s.) niet. Bij de overige onderzochte puinverhardingen of puinfunderingen is geen asbest aangetroffen.
Asfaltonderzoek
Geconcludeerd kan worden dat het asfalt ter plaatse van de afslag van rotonde 3 (Fromberg) niet teerhoudend is.
Conclusie en advies
Geadviseerd wordt om bij de (voorbereiding van de) werkzaamheden rekening te houden met de resultaten van onderhavig onderzoek. Ter plaatse van de Calveenseweg zijn drie druppellijnen van de bebouwing (1, 3 en 4) niet onderzocht in verband met dichte begroeiing ter plaatse. Van deze locaties kan niet worden uitgesloten dat de bodem is verontreinigd met asbest als gevolg van het afwateren van het asbestverdachte dak. Deze moeten alsnog nader worden onderzocht.
Bij het baggeren van een van de watergangen (watergang C) dient rekening te worden gehouden met de aangetroffen verontreinigde sliblaag.
Bij het verwijderen van dam B dient rekening te worden gehouden met de aangetroffen verontreiniging waardoor het vrijkomende materiaal niet toepasbaar is.
Bodemenergie
Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen en gesloten systemen hebben een vergunningplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Voor (een deel van) het plangebied en in de buurt van het plangebied zijn ook al een aantal van deze systemen gerealiseerd. Voor de aanleg van gesloten systemen is voor het plangebied een Bodemenergieplan vastgesteld:
Nieuw aan te leggen systemen dienen te voldoen aan de beleidsregels uit dit plan.
Conclusie
Ervan uitgaande dat de beschreven bodemonderzoeken worden uitgevoerd vormt het aspect bodem geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
De Wet geluidhinder regelt de mate waarin geluid bepaalde functies mag belasten. Als geluidgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting een akoestisch onderzoek te doen naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen en spoorwegen. Wonen, zoals in het plangebied, is bijvoorbeeld een geluidgevoelige functie. De geluidbelasting op woningen mag in principe de 48 dB niet overschrijden. Wegen met een 30 km/u zone zijn formeel uitgezonderd van akoestisch onderzoek, maar vanuit een goede ruimtelijke ordening kan onderzoek toch wenselijk zijn.
Toetsing
In het kader van het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst' is door Goudappel Coffeng een akoestisch onderzoek4 uitgevoerd op basis van het stedenbouwkundig plan. Dit onderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen. Geconcludeerd wordt dat sprake is van overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden.
Geluidsbron | Situatie | Hoogste geluidsbelasting |
Rijksweg A1 | overschrijding voorkeursgrenswaarde 48 dB voor 77 woningen | 53 dB |
Bergenboulevard | overschrijding voorkeursgrenswaarde 48 dB voor 90 woningen | 62 dB |
Stadslaan | overschrijding voorkeursgrenswaarde 48 dB voor 2 woningen | 55 dB |
30 km/h-wegen | overschrijding richtwaarde 48 dB | 53 dB |
Daarom is per geluidsbron een afweging gemaakt van toe te passen geluidsreducerende maatregelen. Voor de Rijksweg A1 en Bergenboulevard zijn reeds bronmaatregelen getroffen in de vorm van een geluidsreducerend wegdek en een geluidsafscherming langs de Rijksweg A1. Aanvullende maatregelen zijn niet reëel inpasbaar. Daarom is ontheffing voor een hogere waarde benodigd. Bij deze ontheffing dient rekening gehouden te worden met de eisen ten aanzien van de maximale binnenwaarde uit het Bouwbesluit. Na verlening van de hogere waarden en de toetsing aan het Bouwbesluit, wordt voldaan aan het gemeentelijk geluidsbeleid.
Geluidssituatie t.g.v. Bergenboulevard (Bron: Goudappel Coffeng).
Conclusie
Voor ongeveer 170 woningen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden maar niet de maximale ontheffingswaarde. Aanvullende bron- of overdrachtsmaatregelen zijn niet meer reëel of inpasbaar. Voor deze woningen kan op grond van de Wet geluidhinder ontheffing worden verleend. Omdat wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijke geluidsbeleid, is geen sprake van een onaanvaardbare geluidsbelasting. Er zullen wel hogere waarden aangevraagd moeten worden. Het ontwerpbesluit hogere waarden wordt gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.
Algemeen
Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (transport gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg en door buisleidingen). Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.
Het plaatsgebonden risico (PR) mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.
Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden.
Toetsing
Met het onderzoek externe veiligheid heeft SAB de risicobronnen in kaart gebracht. Dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. Uit de inventarisatie van nabije risicobronnen blijkt het volgende:
Er is advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Utrecht. Het advies d.d. 27 februari 2023 van de Veiligheidsregio Utrecht is verwerkt in het onderzoek externe veiligheid. De veiligheidsregio adviseert tevens om bij de bouw rekening te houden met de ligging van de buisleiding.
Bluswatervoorzieningen
Met de uitbreiding van het bedrijventerrein zal een bluswatervoorzieningen verloren gaan. In het te realiseren park moet een waterberging van 14.000 m2 en een minimale diepte 0,5 m gerealiseerd worden (artikel 4.2.4 voorziet hierin).
Deze waterberging kan ook dienstdoen als bluswatervoorziening. Met de waterberging wordt ruimschoots voldaan aan de eis voor bluswatervoorzieningen (er dient tenminste 3.800 m3 aan bluswatervoorzieningen voorhanden te zijn). De brandweer heeft aangegeven akkoord te zijn met deze oplossing.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2. Zij vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit. Hierin zijn onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 moet het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden. Deze leiden namelijk niet tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Toetsing
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van maximaal 326 wooneenheden, een park en een uitbreiding van een bedrijventerrein met circa 13.000 m2 grondoppervlak. Het project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het project op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Algemeen
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het plangebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.
Toetsing
Soortenbescherming
In het kader van de beoogde ontwikkeling is door Viridis een quick scan soortenbescherming uitgevoerd. Deze quick scan is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Om na te gaan of door de ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming al dan niet overtreden worden, worden de onderzoeksresultaten navolgend kort besproken.
Uit de quick scan is gebleken dat er geen onder de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig of te verwachten zijn binnen de begrenzing van het plangebied. Wel zijn er algemeen voorkomende en vrijgestelde soorten aanwezig. Om negatieve effecten op algemene soorten te voorkomen, en daarmee te voldoen aan de zorgplicht (Artikel 1.11 Wnb), is het noodzakelijk om mitigerende maatregelen uit te voeren.
Het betreft de volgende mitigerende maatregelen:
Met inachtneming van de beschreven mitigerende maatregelen, zijn negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op beschermde soorten uitgesloten. Er is geen aanleiding tot het uitvoeren van nader onderzoek. In navolgende afbeelding is inzichtelijk gemaakt ten aanzien van welke soortgroepen mitigerende maatregelen worden aanbevolen.
Samenvatting effecten en vervolgstappen per aangetroffen of verwachte soortgroep (Bron: Viridis).
Gebiedsbescherming
Ontwikkelingen kunnen door stikstofemissie effect hebben op habitattypen binnen omliggende Natura 2000-gebieden en gelet op de instandhoudingsdoelstelling van een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soort verslechteren.
Situering ontwikkellocatie ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: Aerius).
Het betreft de volgende Natura 2000-gebieden met de bijbehorende afstanden tot de ontwikkellocatie:
De overige Natura 2000-gebieden zijn op grotere afstand van het plangebied gelegen. De opgesomde en grafisch weergegeven Natura 2000-gebieden zijn niet per definitie gelijk aan de Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen maar geven slechts een overzicht van de ligging van het plan ten opzichte van nabijgelegen Natura 2000-gebieden.
In voorgaande figuur wordt de locatie van het plan inzichtelijk gemaakt en tevens worden de mogelijk aanwezige stikstofgevoelige habitattypen weergegeven, van zeer gevoelig (donker paars), gevoelig (licht paars) tot minder/niet gevoelig (licht groen). Hieruit blijkt dat de bovengenoemde Natura 2000-gebieden veel minder gevoelig zijn voor stikstof dan bijvoorbeeld de Veluwe.
Door SAB is een onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd. Uit de uitgevoerde berekeningen blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden tijdens de aanlegfase. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Uit de uitgevoerde berekeningen van de gebruiksfase blijkt dat er geen rekenresultaten hoger zijn dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat, uitgaande van de in het onderzoek opgenomen uitgangspunten, significant negatieve effecten worden uitgesloten en er geen vergunning ten behoeve van de Wet natuurbescherming benodigd is.
Biodiversiteit
Bij het ontwerp en de inrichting van het park is biodiversiteit een belangrijk aspect. Ook bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan (door Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8) is biodiversiteit en klimaatadaptatie een belangrijk uitgangspunt. In veel nieuwbouwwijken zijn de voor- en achtertuinen verhard en de straten voorzien van parkeerplekken. In Velden 1F is een aaneengesloten groene wereld van de houtwal en het gedeelde achtererf beoogd. Ook de voortuinen met hagen en struiken zijn goed voor diverse vogels en insecten. Uitgangspunten bij de inrichting van het groen in Velden 1F zijn een landelijk karakter, goed voor de biodiversiteit, bij voorkeur inheemse, lokale en toekomstbestendig beplanting die passen bij de maat en schaal van het gebied. Zo ontstaat er door het hele jaar een groen en aantrekkelijk gebied. Navolgend afbeelding geeft meer inzicht in de beoogde beplanting.
Beoogde soorten bomen en heesters (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Conclusie
Uit de uitgevoerde stikstofberekeningen voor de gebruiksfase blijkt dat er met de aanleg van de woningen, het park en het bedrijventerrein geen nadelige milieueffecten te verwachten zijn op de omliggende Natura 2000-gebieden. Uit de uitgevoerde quick scan natuur volgt daarnaast dat het vanuit het oogpunt van soortenbescherming niet noodzakelijk is om een nader onderzoek uit te voeren of een ontheffing van de Wet natuurbescherming aan te vragen.
Europees beleid - Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Rijksbeleid - Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten, dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Beleid provincie - Provinciaal beleid - Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021
Op 7 december 2015 heeft de provincie Utrecht het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) vastgesteld. Dit plan legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan.
De provincie heeft in het plan de volgende doelen geformuleerd:
Om hierin een focus aan te brengen zijn vier prioriteiten benoemd:
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe - Waterbeheerprogramma 2016-2021
Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het "hoe" volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.
De zorg voor de kerntaken "beschermen tegen overstroming", "schoon en voldoende oppervlaktewater" en "zuiveren van afvalwater" blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:
Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.
Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.
Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen. Dit is het waterplein.
Beleid gemeente - Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021
Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschrijft hoe gemeente Amersfoort invulling geeft aan haar zorgplichten voor openbare riolering. Dit plan begint met een beschrijving van de huidige stand van zaken van de riolering. Vervolgens worden de beleidsrichtingen, doelen en ambities van de gemeente op het gebied van riolering vastgelegd voor de periode 2012 tot en met 2021. Zo schrijft het GRP voor om afvalwaterstromen gescheiden te houden, tenzij dit niet doelmatig is. Daarvoor worden gescheiden rioolstelsels aangelegd. Ook zijn de ontwateringsnormen opgenomen in dit beleidsstuk. Verder is aandacht voor onder andere klimaatverandering, duurzaamheid en doelmatigheid.
In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met onder andere de waterschappen. In artikel 3.1.6 (Bro) is aangegeven dat in de toelichting van een bestemmingsplan is beschreven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
In een door Sweco opgestelde waterparagraaf zijn de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen. De waterparagraaf is als bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. In de waterparagraaf wordt geconcludeerd dat met de realisatie van open water in het Westelijk Park over het vastgestelde benodigde oppervlak voor watercompensatie, voldoende ruimte voor waterberging aanwezig is. Op basis van de Risicokaart.nl wordt geconcludeerd dat het risico op overstroming binnen Velden 1F klein is.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van het aspect klimaatadaptatie is gekeken hoe wateroverlast, droogte en hitte het best kan worden tegengegaan in beoogde woonbuurt. Ook is gekeken op welke manier er energie kan worden opgewekt in dit plan. Daarnaast speelt het park een belangrijke rol bij de doelstellingen t.a.v. klimaatadaptatie.
Wateroverlast
Om wateroverlast tegen te gaan is uitvoering gegeven aan de waterkwantiteitstrits: Vasthouden - bergen - afvoeren. De waterberging is voorzien in de wadi langs de bestaande houtwal binnen het woongebied en in het Westelijk Park. Aangezien de grondwaterstanden in het gebied hoog zijn en de doorlatendheid van de bodem gering is, wordt uitgegaan dat geen infiltratie plaatsvindt. Omdat geen infiltratie mogelijk is, wordt hemelwater geborgen en vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater in de omgeving. De berekening voor de benodigde waterberging is geactualiseerd naar de normen en neerslagstatistiek zoals deze in het gemeentelijke beleid zijn vastgesteld.
Droogte
Het deel van het park gelegen aan Velden 1F wordt een bebost park, waar veel schaduw is en hierdoor minder hitte en minder droogte. Doordat grote oppervlakken onverhard zijn kan water onder normale omstandigheden zoveel mogelijk in de grond infiltreren en wordt de bodem minder droog. Dat stimuleert de groei van planten en struiken die erop hun beurt voor zorgen dat het gebied minder warm wordt. In de uitwerking van het woongebied Velden 1F is gezocht naar een maximalisatie van onverharde terreinen. In de dwarsstraten wordt een groene berm langs de weg aangelegd. Hiermee wordt zo veel mogelijk regenwater de kans geboden om te waar mogelijk alsnog te infiltreren in de bodem ter plaatse van groenstroken in het gebied. Beoogd wordt verder om de voor- en achtertuinen van de woningen zo min mogelijk te bestraten.
Hitte
Om in langere periodes van warmte verkoeling te bieden zijn gebieden met schaduw en relatieve koelte onontbeerlijk. Groene en beboste oppervlaktes kunnen daarvoor op natuurlijke wijze zorgen. De grote groenstructuren in de omgeving zijn het Westelijk park, de Bergenboulevard en de bestaande houtwal. Op microniveau in de woonomgeving wordt verder gewerkt om de buitenruimte te voorzien van natuurlijke koeling. Traditioneel worden achtertuinen begrensd door een smal pad met schuurtjes. In Velden 1F is dit achterpad verbreed zodat er speelmogelijkheid ontstaat voor kinderen. Het erf wordt aan weerszijden ontsloten door een hoge gemengde haag met struiken en kleine bomen. Deze groene achterwereld is verbonden met de bestaande houtwal in het gebied. Het erf verbreedt zich zodat er een boom of struik kan groeien. Door de rijke schaduwwerking op het gedeelde achtererf ontstaat een koelgebied midden in het bouwveld.
Energie
Waar voorheen nog daken werden voorzien van zonnepanelen om te voldoen aan de energienormen worden in Velden 1F de gunstig gelegen daken van woningen en carports structureel ingezet om energie op te wekken. Van een dak met losse panelen ontstaat er een nieuw beeld van een dak dat energie opwekt en parkeerplaatsen die elektriciteit opwekken door zonnecarports.
Een duurzaam project realiseren is de samenhang vinden op ruimtelijk, sociaal-cultureel, economisch en ecologisch vlak. De lange termijnopgaven, zoals klimaatbestendigheid, beheersing van de verkeersdruk en energieneutrale gebouwen moeten in zicht blijven.
Aandacht voor duurzaam en milieubewust bouwen in alle stadia van het ontwerp en bouwproces is belangrijk. Al vroeg in deze planfase moeten hierbij keuzes worden gemaakt. Concrete aandachtspunten zijn energie, het voorkomen van wateroverlast en GPR-gebouw.
Het realiseren van groene daken (vegetatiedaken) en gevels wordt sterk aanbevolen. Behalve een waarde voor planten en dieren heeft dit ook een functie voor waterberging waardoor piekbelasting op de riolering wordt verminderd. Bovendien helpen groene daken en gevels hittestress te voorkomen en vangen ze fijnstof, wat een positief effect heeft op de luchtkwaliteit.
Vergroenen van de daken heeft tevens positieve effecten op het micro-klimaat, de isolatiewaarde en levensduur van de onderliggende daken en de waterhuishouding van het gebied.
Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied. De gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.
Kernbegrippen in het kader van klimaat zijn compensatie en adaptatie. Compensatie is het tegengaan en verminderen van negatieve effecten op het klimaat. Dit kan door energiegebruik te beperken en/of duurzame energiebronnen te gebruiken en door gebruik te maken van materialen uit vernieuwbare bronnen. Amersfoort streeft er naar om als stad energieneutraal te worden. Adaptatie is het aanpassen aan de zich wijzigende omstandigheden zoals extremere weersomstandigheden en een stijgende energieprijs. Voorbeelden hiervan zijn het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag, meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op.
In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde of ongebruikte ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 ontstaat in de wijk een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft.
Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Overige natuurvriendelijke maatregelen in de bouw zijn te vinden in de checklist 'Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw'.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Dit plan kenmerkt zich door een hoge mate van duurzaamheid. Zo worden binnen dit plan meerdere aspecten toegepast die klimaat adaptief te noemen zijn, zoals in voorgaande paragraaf beschreven. Navolgend wordt op een aantal overige duurzaamheidsaspecten ingegaan.
Een duurzame wijk
In het huidige tijdsgewricht moet duurzaamheid een integraal onderdeel zijn van het stedenbouwkundigontwerp. Wateropslag, groen, energie en materiaalgebruik spelen hierin een belangrijke rol. De Richtlijn klimaatbestendige bouw van de gemeente Amersfoort is hiervoor een belangrijke leidraad die wordt gehanteerd. Daarnaast is het voor zowel de gebouwde omgeving als voor de openbare ruimte de ambitie NL-Greenlabel niveau A te behalen.
Energieneutrale nieuwbouw
Het beoogde plan wordt gasloos aangelegd en er wordt actief gezocht naar mogelijkheden om de woningen op een duurzame manier van energie te voorzien. Mogelijkheden voor het opnemen van zonnepanelen in de architectuur en/of warmte-koude opslag. De ontwikkelaar gaat samen met de gemeente Amersfoort onderzoeken wat een haalbaar energieneutraal energieconcept is (technisch, financieel, organisatorisch) voor de ontwikkeling van het plan. Eerst worden de meest efficiënte gebouwgebonden-maatregelen inzichtelijk gemaakt, die nodig zijn om tot energieneutraliteit te komen. De daarbij horende meerkosten (uitgangspunt bij de keuze van de maatregelen is zo kosten-efficiënt mogelijk) ten opzichte van Bouwbesluit (EPC/BENG) worden inzichtelijk gemaakt.
Als de totale energievraag (warmte & elektriciteit (GJ/ kWh)) niet op gebouwniveau op te lossen is, kan worden gezocht naar oplossingen op gebiedsniveau, welke andere maatregelen mogelijk zijn om de overgebleven energievraag op te lossen. Bijvoorbeeld door balanceren, uitwisselen, opslaan en opwekken (b.v pv-panelen in openbare ruimte) waarbij de kosten-efficiëntie een uitgangspunt blijft.
Binnen de gemeente Amersfoort hanteren we de volgende definitie voor energieneutraal:
Energieneutraliteit middels aanscherpte BENG-eisen conform NTA 8800:
Focus op kansen voor gebiedsmaatregelen: balanceren, uitwisselen en opslag van energie. Indien het niet mogelijk is om benodigde energie op gebouwniveau op te wekken, dan wordt gekeken om dit binnen het plangebied te realiseren.
Circulariteit in het plangebied
Bewust materiaalgebruik is van belang bij circulair bouwen ambities. Er worden bouwmaterialen toegepast, die duurzaam zijn geproduceerd en herbruikbaar zijn, waardoor de wijk door de tijd heen duurzaam blijft. De MPG-index (Milieu Profiel Gebouwen) is een wettelijk instrument om circulariteit van gebouwen te kunnen bevorderen en berekenen. Landelijk wordt een MPG van maximaal 1.0 geëist.
Het landelijke doel is om de MPG-eis per januari 2021 te gaan verlagen en uiterlijk in 2030 te gaan halveren naar 0,5. Vanaf juni 2020 hanteert Amersfoort in alle nieuwbouwplannen voor woningbouw een MPG van 0,9.
Duurzame mobiliteit
Dit plan krijgt een sterke groene identiteit, de auto wordt daarvoor in de openbare ruimte teruggedrongen. Een woonwijk waar de auto niet overal prominent aanwezig, maar te gast is. Door een minimum aan infrastructuur met een directe hoofdontsluiting richting de private parkeeroplossing binnen het bouwblok wordt het aantal verkeersbewegingen en parkeren in de openbare ruimte zo veel mogelijk beperkt. Tijdens de ontwikkeling van het plan wordt rekening gehouden met veranderingen in mobiliteit zoals voorzieningen voor het opladen van auto/ fiets, concepten voor deelauto's en aansluitingen richting fietspaden en openbaar vervoer. De nadruk ligt in dit plan op de groene, openbare ruimtes. Parkeren gebeurt zo min mogelijk op de straat, maar in collectieve parkeervoorzieningen. Daarmee biedt de wijk ruimte voor nieuwe vormen van mobiliteit zoals deelauto-systemen en faciliteiten om de transitie naar elektrisch rijden te maken.
Algemeen
Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het project te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, moet worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.
Toetsing
Raadpleging van de archeologische beleidskaart van de gemeente Amersfoort wijst uit dat de nieuwe te bestemmen functies (uitbreiding woonbestemming, een park en een kleinschalig bedrijventerrein van circa 13.000 m2 grondoppervlak) zijn beoogd op een locatie waar zowel een lage als middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Indien een plangebied in twee archeologische zones valt moeten de grenswaarden van de hoogste archeologische verwachtingswaarde worden toegepast. Dat betekent concreet dat de middelhoge verwachting geldt voor het gehele plangebied. Hiervoor geldt dat voor plangebieden groter dan 500 m2 archeologisch onderzoek benodigd is, indien er bodemingrepen dieper dan 30 centimeter onder het maaiveld plaatsvinden. Het plangebied kent een oppervlakte groter dan 500 m2. Binnen het plangebied is daarom een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven te uitgevoerd door het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort.
Uit de vijf proefsleuven bleek dat de gehele ondergrond ter plaatse geroerd is. Er zijn geen archeologische resten aangetroffen. Dit geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek. Daarom heeft het Centrum voor Archeologie besloten dat binnen het plangebied Vathorst Velden 1F geen nader archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden en er geen dubbelbestemming meer noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect archeologievormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Op grond van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij de realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen.
Toetsing
Raadpleging van de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht en de archeologische beleidskaart van de gemeente Amersfoort wijst uit dat het plangebied of de directe omgeving daarvan geen cultuurhistorische waarden herbergt waar in dit bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. Ten behoeve van het stedenbouwkundig plan heeft een ruimtelijke analyse plaatsgevonden dat als basis heeft gediend voor het ontwerp van de wijk (zie paragraaf 2.2). Gekeken is hoe de wijk zo optimaal mogelijk kan worden ingepast in de bestaande situatie.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer die wordt gegenereerd bij een bepaalde ontwikkeling, hanteert het CROW5 kencijfers voor wat betreft verkeersgeneratie. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (excl. openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de desbetreffende voorziening toe rijdt en hiervan wegrijdt. Gelet op het feit dat het plangebied aan de rand van de bebouwde kom van Vathorst ligt, wordt gesteld dat de kencijfers voor 'rest bebouwde kom' aangehouden kunnen worden. De gemeente Amersfoort wordt conform CBS-gegevens ten aanzien van de mate van stedelijkheid gezien als een 'sterk stedelijk gebied'.
Er worden met het bestemmingsplan niet meer woningen mogelijk gemaakt, dan reeds planologisch zijn toegestaan. Met het uitbreiden van de woonbestemming zal er dan ook niet meer verkeer gegenereerd worden. Voor de uitbreiding van een bedrijventerrein met circa 13.000 m2 grondoppervlak (circa 10.400 m2 bvo doordat er een bebouwingspercentage van 80% geldt) volgt uit de kerncijfers de volgende verkeersgeneratie:
Minimale verkeersbewegingen per 100 m² bvo | Minimaal aantal verkeersbewegingen | Maximale verkeersbewegingen 100 m² bvo | Maximaal aantal verkeersbewegingen | |
Bedrijvigheid arbeidsintensief/ Bezoekersextensief (10.400 m2 bvo) |
8,3 | 863,2 | 10,1 | 1.050,4 |
Aangezien de verwachting is dat in het park met name mensen uit Vathorst zelf komen (zonder gebruik te maken van de auto) is het park niet meegenomen in de berekening van de verkeersgeneratie. Bovendien kent het CROW geen kencijfers voor een park. Op de uitbreiding van het bedrijventerrein zullen zich dezelfde type bedrijven bevinden als thans het geval is op bedrijventerrein Lindeboom. Dit betreft overwegend arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijvigheid (worstcasescenario). De verwachting is dat het bruto vloeroppervlak van de nieuw te realiseren bedrijvigheid circa 10.400 m2 bedraagt.
Gemiddeld gezien zullen maximaal 1.050 extra verkeersbewegingen per etmaal ontstaan als gevolg van de (nieuw te bestemmen) ontwikkeling, zoals in voorgaande tabel inzichtelijk is gemaakt. Al dit extra verkeer zal via de Lindeboomseweg afgewikkeld worden en zal voornamelijk een bestemming hebben via de A1. Uit de verkeersstudie die in het kader van het bestemmingsplan Partiele herziening geluidwal Vathorst en Bergpas (west), vastgesteld d.d. 18 september 2018, is gebleken dat op het kruispunt van de Lindeboomseweg met de Bergpas nog voldoende restcapaciteit is om dit extra verkeer te kunnen verwerken.
Parkeren
Ten behoeve van deze ontwikkeling zal moeten worden voldaan aan de parkeernormen die gesteld worden in de 'Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2020'. Er moet voldoende ruimte op eigen terrein beschikbaar zijn om de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Het gemeentelijk parkeerbeleid wordt ook in de regels van dit bestemmingsplan juridisch-planologisch vastgelegd. Dit betekent dat bij de omgevingsvergunning voor het bouwen getoetst zal worden of het plan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Daarmee wordt gesteld dat het aspect 'parkeren' voldoende in dit plan is gewaarborgd.
Gebleken is dat in het plangebied voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het parkeren wordt integraal opgepakt in het plandeel Velden 1F. Parkeren in het plangebied vindt plaats op het eigen erf, toegankelijk vanuit de parkeerstraten, of in een gedeelde parkeerkoffer. Bezoekersparkeren c.q. openbare parkeerplaatsen worden in de openbare ruimte opgelost. Voor iedere woning is er gemiddeld één parkeerplaats aanwezig op eigen terrein. Navolgende afbeelding geeft meer inzicht in de parkeersituatie in de woonbuurt.
Toekomstige parkeersituatie woonwijk (Bron: Ontwerpbureau voor stedenbouw en landschapsarchitectuur West 8).
Op het bedrijventerrein dient het parkeren geheel op eigen terrein opgelost te worden.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft, uit te oefenen. Dit houdt in dat:
Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden ).
Een bestemmingsplan regelt derhalve:
en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en het Bouwbesluit zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.
Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijbehorende regels worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van wat hiervoor is beschreven. Er is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Hooglanderveen en Vathorst'.
Dit bestemmingsplan kent enkelbestemmingen (Bedrijventerrein - 3e, Groen en Wonen - 5), dubbelbestemmingen (Leiding - Gas en Waarde - Archeologie 4) en een gebiedsaanduiding (milieuzone - geurzone). Deze bestemmingen worden hierna kort toegelicht.
Bedrijventerrein - 3e
Voor circa 13.000 m2 aan gronden is een bedrijfsbestemming opgenomen. De voor bedrijfsdoeleinde aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.1.
Op een verbeelding is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak mag maximaal 80% bebouwd worden tot een maximale bouwhoogte van 9 meter.
Wonen - 5
Aan de gronden ten behoeven van de woningbouw is de bestemming 'Wonen - 5' toegekend. Deze bestemming voorziet in aaneengebouwde woningen, halfvrijstaande woningen, vrijstaande woningen en woningen voor bijzondere woonvormen. Het betreft uitsluitend grondgebonde woningen. Binnen de aanduiding 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan. Binnen de woonbestemming is op sommige plekken de aanduiding 'specifieke vorm van groen - te handhaven beplanting' (sg-thb) opgenomen. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de aan deze beplanting eigen zijnde landschappelijke waarde.
Binnen deze woonbestemming zijn 326 wooneenheden toegestaan. Er zijn maten opgenomen voor de minimale afstanden tussen de woningen of woonblokken. Voor de rijtjes woningen mag de bouwdiepte 9 meter bedragen, voor half vrijstaande woningen 10 meter en voor vrijstaande woningen 12 meter. Nadat de woningen gerealiseerd zijn gelden de op dat moment gerealiseerde goot- en bouwhoogte als maximum. Voor de gestapelde woningen is een maximale hoogtemaat opgenomen op de verbeelding.
Groen
Ten behoeve van de parkzone is een groenbestemming opgenomen. Deze bestemming voorziet onder meer in groenvoorzieningen, waterberging, bermen en beplantingen, parken en plantsoenen, dagrecreatie en nutsvoorzieningen. Bebouwing is hier niet toegestaan. Binnen deze bestemming dient een waterberging aangelegd te worden met een minimale oppervlakte van 13.500 m2 en diepte van 0,5 meter nog aanpassen nav watertoets).
Leiding - Gas
Een deel van de gronden is voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Hiermee wordt gewaarborgd dat de veiligheid van de nabijgelegen aardgastransportleiding niet wordt geschaad.
De met deze dubbelbestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische waarden in de bodem. Er geldt alleen voor een deel van het gebied, buiten de woonbestemming, een lage archeologische verwachtingswaarde. Op grond van deze archeologische verwachtingswaarde moet bij bodemingrepen van 10.000 m2 en dieper dan 30 cm een archeologisch onderzoek worden overlegd.
5.2.2 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Milieuzone - geurzone
Voor de hindercontour van het stortlocatie is een gebiedsaanduiding 'milieuzone - geurzone' opgenomen. Binnen het gebied mogen, zolang de bedrijven welke de bron daarvan vormen in bedrijf zijn, geen woningen en andere gevoelige functies worden gebouwd. Hiervan kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden indien een omgevingsvergunning op grond van milieuwetgeving (milieuvergunning) van het bedrijf is aangepast.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
Het bestemmingsplan is op initiatief van Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV) opgesteld. De kosten in verband met de realisatie van het plangebied Velden 1F en het park zijn voor rekening van de initiatiefnemer, behoudens het bedrijventerrein. De kosten voor de realisatie van het bedrijventerrein is voor rekening Smink Vastgoed.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure).
Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Tegen dit ontwerpplan kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna beoordeelt de gemeente de zienswijzen en stelt de gemeenteraad vervolgens het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vast.
Volgens ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening moet het bestemmingsplan worden voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Ontwikkelingsbedrijf Vathorst (OBV) wil starten met het bouwen van woningen in een laatste deel van plangebied Velden 1F in Vathorst. De Raad van State heeft op 6 mei 2015 geoordeeld dat woningbouw binnen een zone van 250 meter uit de inrichtingsgrens van de stortlocatie Lindeboom niet mogelijk is. Omdat de bedrijfsactiviteiten (het storten van afval) in westelijke richting zijn verplaatst en dus niet langer plaatsvinden op de inrichtingsgrens, is het mogelijk de hindercontour van stortlocatie Lindeboom in westelijke richting te verplaatsen. Daarmee vallen de woningen in Velden 1F buiten de hindercirkel en ontstaan er mogelijkheden voor woningbouw. Om de hindercontour aan te passen is dit bestemmingsplan nodig.
Om tot dit ontwerpbestemmingsplan te komen is de uitspraak van de Afdeling van Raad van State zorgvuldig bestudeerd. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de belanghebbende die in het verleden beroep heeft ingesteld. In samenspraak is tot het voorgestelde ontwerpbestemmingsplan gekomen. Verder is in het kader van het wettelijke vooroverleg de SGLA betrokken.
Het voorontwerpbestemmingsplan is op 10 februari 2021 voorgelegd aan de Provincie Utrecht, het Waterschap Vallei en Veluwe, de Gasunie NV en de Veiligheidsregio Utrecht. Daarnaast het plan, ondanks dat dit geen wettelijke overlegpartner is, het voorontwerpplan voorgelegd aan de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort. Naar aanleiding van het vooroverleg heeft de gemeente de volgende schriftelijke reacties ontvangen:
Gasunie NV
De Gasunie laat weten dat binnen het plangebied een gastransportleiding (W-500-01) loopt. De Gasunie geeft aan dat het noodzakelijk is om belemmeringenstrook van de gastransportleiding W-500-01 alsnog op de verbeelding op te nemen. Naar aanleiding van de reactie van de Gasunie is deze strook alsnog opgenomen in de verbeelding.
Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort
Er is in het kader van het vooroverleg een reactie van de Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort (SGLA) ontvangen. Zij maken zich zorgen over de leefbaarheid in de nieuwe woongebieden in Vathorst als gevolg van de stortlocatie Lindeboom. Het uitgevoerde geuronderzoek laat zien dat het terugleggen van de hindercontour, zoals dit bestemmingsplan mogelijk maakt, gerechtvaardigd is.
Op de procedure van het bestemmingsplan is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In navolging hiervan moet het ontwerpbestemmingsplan voor zes weken ter inzage worden gelegd. Een ieder kan in die periode zienswijzen indienen.
Het ontwerpbestemmingsplan “Velden 1F (gedeeltelijk) en Westelijk park (fase 1)” heeft na publicatie in het Gemeenteblad met ingang van 3 november 2022 gedurende zes weken (dus tot en met woensdag 14 december 2022) ter inzage gelegen, zowel digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl als analoog bij het stadhuis van de gemeente Amersfoort. Gedurende deze termijn kon iedereen schriftelijk of mondeling een zienswijze indienen.
Tijdens de periode van terinzagelegging zijn er 2 zienswijzen ingediend. Er zijn geen mondelinge zienswijzen kenbaar gemaakt, alle zienswijzen zijn schriftelijk (zowel analoog als digitaal) ingediend.
In de zienwsijzennota is iedere zienswijze samengevat en van een beoordeling voorzien. Daarbij wordt ook vastgesteld of de zienswijze al dan niet ontvankelijk is. In de conclusie is aangegeven of, en zo ja, welke wijzigingen in het besluit worden doorgevoerd naar aanleiding van de zienswijze. Deze nota is te vinden in Bijlage 11 Zienswijzennota. Naar aanleiding van de zienswijzen is op de verbeelding de locatie gastransportleiding gewijzigd. Tevens is het bestemmingsplan ambsthalve gewijzigd, het advies van de Veiligheidsregio Utrecht is toegevoegd en het onderzoek stikstofdepositie is geactualiseerd op basis van de meest recente AEIRUS-calculator.