direct naar inhoud van 5.10 Flora en Fauna / ecologie
Plan: Berg-Utrechtseweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00049-0201

5.10 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

5.10.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

5.10.2 Boswet

Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.

Als gevolg van dit bestemmingsplan vindt op dit moment geen aantasting plaats van het bosareaal. Wel is het op enkele percelen aan de Utrechtseweg mogelijk om via een afwijkingsbevoegdheid bouwvlakken uit te ruilen. Wanneer gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid en er worden bomen gekapt, treedt de Boswet in werking. Ook is het op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - ecologie', dit zijn gronden waar de EHS over loopt, noodzakelijk om een 'nee, tenzij-onderzoek' uit te voeren alvorens over gegaan kan worden tot uitruil van bouwvlakken. In een 'nee, tenzij-onderzoek' wordt de aantasting van het bosareaal meegewogen.

5.10.3 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

Naast de gebiedsbescherming die voortkomt uit de Natuurbeschermingswet 1998 kennen we de gebiedsbescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau. Binnen de EHS mogen geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS. Hiervoor bestaat het beschermingsregime "nee, tenzij".

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0201_0018.png"

Plangebied bestemmingsplan (rode stippellijn) met Ecologische Hoofd Structuur (groene vlakken)

De EHS heeft 2 doelen:

  • 1. De rijkdom aan soorten - de biodiversiteit - te behouden en herstellen. Hiervoor is het noodzakelijk dat natuurgebieden worden uitgebreid, verbeterd, en met elkaar worden verbonden in een samenhangend netwerk. Dit netwerk moet functioneren in ruitme en tijd, waardoor planten en dieren een duurzame, robuuste en klimaatbestendige leefomgeving krijgen.
  • 2. Ruimte bieden aan de groeiende behoefte aan rust en ruimte, waardoor inwoners en bezoekers de natuur kunnen beleven en het draagvlak voor natuurbeleid gewaarborgd is.

Nee, tenzij

De EHS wordt door de Provinciale Structuurvisie beschermt via het “nee, tenzij” regime. Dit houdt in dat ruimtelijke ingrepen in de EHS met een negatief effect op de kwaliteit van de natuur of het functioneren van de EHS in principe niet zijn toegestaan. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken. Het Rijk heeft de provincies via het ontwerpbesluit algemene regels ruimtelijke ordening (14 juni 2011) de taak gegeven deze bescherming nader uit te werken. De provincie Utrecht heeft deze bescherming vorm gegeven via een aantal stappen die hieronder zijn toegelicht.

Nieuwe (planologische) ontwikkelingen zijn in principe niet mogelijk binnen de EHS wanneer ze een significant negatief effect hebben op het functioneren van de EHS. De initiatiefnemer van een ontwikkeling moet bij het “nee, tenzij” regime de onderbouwing leveren. Om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken zal de initiatiefnemer in een zogenaamd nee, tenzij-onderzoek de effecten van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling op de te beschermen, te ontwikkelen en te behouden factoren moeten specificeren. Het gaat daarbij om de ‘wezenlijke waarden en kenmerken’ van de bij het gebied behorende natuurdoelen en natuurkwaliteit:

  • De bestaande en potentiële waarden van het ecosysteem waaronder ook begrepen worden de vereiste omgevingsfactoren zoals donkerte, bodem, water en milieu;
  • De robuustheid en de aaneengeslotenheid van de EHS;
  • De aanwezigheid van bijzondere soorten;
  • De verbindingsfunctie van het gebied voor soorten en ecosystemen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00049-0201_0019.png"

Schema uit Provinciale Structuurvisie ten aanzien van ingrepen in de EHS

Een nee, tenzij-onderzoek kan achterwege blijven, indien het een ontwikkeling van geringe omvang betreft bij een bestaande functie. De provincie gaat ervan uit dat een dergelijke kleine ontwikkeling niet tot significante gevolgen voor de waarden van de EHS leidt, als in de ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat deze ontwikkeling op al verstoord terrein in de onmiddellijke nabijheid van bestaande bebouwing en verharding plaatsvindt. Verder kunnen binnen de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling positieve ingrepen voor natuur meegewogen worden. Het effect van de ontwikkeling leidt dan niet tot significante gevolgen. De positieve ingrepen dienen wel gegarandeerd te worden. Dit instrument wordt genoemd: ‘plussen en minnen’. Een voorbeeld van een ‘plus’ is het slopen van een in het bos gelegen gebouw of parkeerterrein en dit perceeldeel als natuur te bestemmen.

Als er sprake is van significante aantasting, dan mag de voorgenomen ontwikkeling geen doorgang vinden, tenzij deze voldoet aan enkele randvoorwaarden. Dit tenzij heeft betrekking op ontwikkelingen met redenen van groot openbaar belang. Indien dit aangetoond wordt, en er geen reële alternatieven zijn, en de negatieve effecten zoveel mogelijk beperkt worden is de ontwikkeling wel mogelijk. De overblijvende effecten moeten dan wel gecompenseerd worden. Aan de compensatie worden nadere eisen gesteld: de compensatie vindt plaats buiten de EHS, in de directe omgeving van de ingreep, in natura (indien absoluut onmogelijk financieel), gelijktijdig en gelijkwaardig (bij hoge waarden met extra factor voor ontwikkelingstijd). Compensatie vindt bij voorkeur plaats binnen de groene contour. Als er sprake is van een significante aantasting, maar niet van groot openbaar belang, bieden twee instrumenten aanvullende mogelijkheden voor ontwikkelingen binnen de EHS:

  • Herbegrenzing: Bij individuele kleinschalige ontwikkelingen kan het instrument herbegrenzing worden ingezet. Daarbij kan een ruil plaatsvinden tussen EHS waarop de ontwikkeling plaatsvindt en een nabij gelegen perceel buiten de huidige EHS. Herbegrenzing kan alleen plaatsvinden als dit tot een gelijkwaardige of betere kwaliteit voor de EHS leidt.
  • Saldobenadering: Als een combinatie van ontwikkelingen in een gezamenlijk ruimtelijk plan wordt opgepakt, wat per saldo een meerwaarde voor natuur oplevert, is het instrument saldobenadering beschikbaar.
5.10.4 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

5.10.5 Flora- en Faunawet

De soortbescherming wordt geregeld via soortbeschermingsregels uit de Europese Habitatrichtlijn, de Europese Vogelrichtlijn en de Flora- en faunawet. Met het in werking treden van de Flora- en faunawet in 2002 zijn de bepalingen uit de Europese richtlijnen omgezet in Nederlands recht. De soorten die genoemd zijn onder de Europese regelgeving vallen onder de categorie 'streng beschermd'. Daarnaast is er een aanvullende lijst met soorten die vallen onder de Flora- en faunawet. Deze soorten vallen onder de categorie 'streng beschermd' en 'beschermd'.

Verder zijn de zogenaamde Rode Lijsten van belang. Deze hebben geen wettelijke status, maar geven wel de kwetsbaarheid van soorten aan. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven of een soort bijna uitgestorven of bedreigd is in zijn voorkomen in Nederland. Een soort die bescherming geniet onder de Flora- en faunawet kan ook op de Rode Lijst voorkomen, maar een soort op de Rode Lijst is niet automatisch beschermd onder de Flora- en faunawet. Naast de Rode Lijsten bestaan ook de Oranje lijsten. Dit zijn lijsten van bedreigde soorten binnen de provincie Utrecht welke op basis van vergelijkbare criteria als die voor de landelijke rode lijst tot stand is gekomen. Hiertoe is de trend van het voorkomen van de dier- en plantsoorten in Utrecht sinds 1975 geanalyseerd en er is bepaald welke soorten “ernstig bedreigd”, “bedreigd”, “kwetsbaar” of “gevoelig” zijn. Oranje lijsten zijn opgesteld voor: zoogdieren, broedvogels, pleisterende vogels, reptielen, amfibieën, zoetwatervissen, dagvlinders, libellen, sprinkhanen, krekels en voor de plantgroepen: mossen van het essenhakhout, kleibospaddestoelen, vaatplanten en kranswieren.

5.10.6 Flora- en Faunawet in relatie tot het plangebied

Het rekening houden met de Flora- en faunawet in het kader van het vaststellen van een bestemmingsplan speelt een rol in het kader van de uitvoerbaarheid van dat plan. Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verrichten burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied van de gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkelingen van de gemeente. Als het waarschijnlijk is dat voor de realisering van een project (dat door een bestemmingswijziging mogelijk wordt gemaakt) een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dient bij de vaststelling van het bestemmingsplan de nodige duidelijkheid te bestaan omtrent de verleenbaarheid van een dergelijke ontheffing.

Onderzoek naar de benodigde gegevens over het in het plangebied voorkomende plant- en diersoorten is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Bij uitspraak van 19 november 2003 (zaaknummer 200205327/1) heeft Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwogen dat in een rapportage betreffende het voorkomen van beschermde planten en dieren al een afweging moet worden gemaakt in hoeverre het redelijk te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet kan worden verleend.

Het plangebied is geen Vogel- of Habitarichtlijngebied. Het gebied valt ook niet onder de Natuurbeschermingswet. Gebiedsbescherming die er ligt, is gerelateerd aan de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Aanwezige (wettelijk beschermde) natuurwaarden

Het plangebied behoort tot de Utrechtse Heuvelrug. Aan de zuidzijde van het plangebied liggen de zorginstellingen Zon en Schild, De Lichtenberg en het voormalige Sinaï Centrum. De terreinen van deze instellingen worden gekarakteriseerd door veel losse bebouwingselementen met daartussen resten van het oorspronkelijke bos, goed onderhouden bosplantsoen, wegen en paden en bomenlanen of solitaire bomen. Ook de terreinen van het Hoornbeeck College en het Van Lodensteincollege hebben een dergelijke indeling. Op de terreinen komen hier en daar meer of minder natuurlijke elementen voor. Op het terrein van Zon en Schild is dit het meest uitgesproken in de vorm van grote oppervlaktes naaldbos.

In het noordwesten van het gebied ligt de Bernhardkazerne. Ook hier is de terreininrichting erg door menselijk handelen beïnvloed: veel losse gebouwen, veel gazons en bosplantsoen en oude bomenlanen. Naar het westen toe neemt het aantal natuurlijke elementen, in de vorm van gemengd bos, toe. De Bernhardkazerne grenst in het westen aan het militaire oefenterrein de Vlasakkers. Het oostelijk deel ervan behoort tot het plangebied van dit bestemmingsplan. Het bestaat uit heide en veel oud bos, waarin veel waardevolle restanten van oud eikenhakhout van wintereik aanwezig zijn. In het zuidelijk deel van het plangebied ligt het militaire oefenterrein De Oude Kamp. Het bestaat grotendeels uit bos (naaldbos, gemengd bos en loofbos). Hier en daar is wat losse bebouwing aanwezig. Ten zuiden van dit oefenterrein wordt het bestemmingsplangebied doorsneden door de rijksweg A28. De beide taluds zijn begroeid met structuurrijke heidevegetatie. De militaire oefenterreinen Leusderhei en Oude Kamp worden met elkaar verbonden door een viaduct over de A28. Het viaduct wordt onder andere door tankverkeer gebruikt. Het viaduct is circa 80 meter lang en 12 meter breed en voorzien van een asfaltweg, geflankeerd door twee paden. Deze paden zijn natuurvriendelijk ingericht met boomstobben en dergelijke. Het recent aangelegde ecoduct over de A28 ligt net buiten het bestemmingsplangebied. Ten zuiden van de A28 valt nog een klein deel van De Leusderhei binnen het plangebied. Het bestaat uit heide en smalle stroken loof- en naaldbos, gescheiden door zandbanen.

Soorten

In opdracht van de gemeente Amersfoort heeft Bureau Viridis onderzoek verricht naar het voorkomen van beschermde soorten uit de tabellen 2 en 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) betreffende de Flora- en faunawet, soorten die vermeld staan op de Rode Lijst en soorten die vermeld staan op de provinciale Oranje Lijst. Naast literatuuronderzoek is eind 2005 - begin 2006 een uitgebreid veldonderzoek uitgevoerd waarbij de aanwezigheid van de volgende soortgroepen is onderzocht: amfibieën, insecten, planten, broedvogels (beperkt), reptielen, vleermuizen en overige zoogdieren.

In het gebied komen drie soorten voor uit tabel 2 en elf soorten uit tabel 3 van de AMvB. Bovendien komen er twaalf soorten uit de Rode Lijst en drieëntwintig soorten uit de Oranje Lijst voor. Een aantal soorten staat vermeld op zowel de Rode lijst als op de Oranje lijst.

Zoogdieren

In het bestemmingsplangebied zijn vijf soorten vleermuizen aangetroffen: Gewone dwergvleermuis, Nathusius dwergvleermuis, Gewone grootoor, Laatvlieger en Rosse vleermuis. Alle vijf soorten komen in Nederland algemeen voor. Van twee soorten (Gewone grootoorvleermuis en Gewone dwergvleermuis) zijn in het bestemmingsplangebied kolonies gevonden. Van de Laatvlieger komen gezamenlijke foerageerplekken voor. Vanwege de aanwezigheid van meerdere vleermuissoorten binnen het plangebied is het gewenst dat indien er bomen gekapt worden, specifiek onderzoek verricht wordt naar de aanwezigheid van kolonies in de te kappen bomen. Ook voor het slopen en renoveren van gebouwen dient onderzoek naar kolonies plaats te vinden. Ruimtelijke ingrepen dienen getoetst te worden aan het effect op deze vleermuissoorten. Van de Das zijn al een aantal jaren graafsporen aangetroffen op enkele gazons nabij de Stichtse Rotonde. Onduidelijk is waar het dier zijn burcht heeft. Voor terreinafscheidingen nabij de Stichtse rotonde geldt dat alle hekwerken bij voorkeur zodanig aangepast worden dat ze voor Dassen passeerbaar zijn.

Mogelijk plant de zeldzame Boommarter zich in het gebied voort. In opgehangen kasten zijn prooiresten gevonden. Er is één onbevestigde waarneming van een volwassen Boommarter met jongen.

Amfibieën

De Kamsalamander plant zich voort in het ven op de Vlasakkers. Het betreft een geïsoleerde voortplantingsplaats. Hierdoor is de populatie kwetsbaar voor ingrepen en verkeerd beheer. Bij uitsterven is herkolonisatie weinig aannemelijk.

Reptielen

De Zandhagedis is één van de drie voorkomende reptielsoorten en komt algemeen voor op de Vlasakkers, de Oude Kamp en de Leusderhei. Ook in de bermen van de Rijksweg A28 komt de soort talrijk voor. Op de Stichtse Rotonde is nog een kleine populatie Zandhagedissen aanwezig. De Hazelworm komt voor op het terrein van Zon en Schild en op de Oude kamp. De derde reptielsoort, de Ringslang, komt slechts voor bij het ven op de Vlasakkers.

Insecten

Er komt één beschermde insectensoort voor, namelijk het Heideblauwtje. Het Heideblauwtje staat vermeld in tabel 2 en komt voor op de Rode Lijst en de Oranje Lijst. Mogelijk komt ook de Kommavlinder nog voor. Geschikte biotopen voor deze soort zijn aanwezig.

Vaatplanten

Er komen twee beschermde plantensoorten voor, namelijk de Steenanjer en de Kleine zonnedauw. Beide soorten staan ook op de Rode Lijst. De Steenanjer komt voor op de zogenaamde achtbaan op de Vlasakkers, de Kleine zonnedauw groeit langs een ven in het uiterste zuiden van het bestemmingsplangebied. Naast deze twee soorten komen nog vier soorten van de Rode Lijst voor: Riempjes, Grondster, Wondklaver, en Gewone vleugeltjesbloem. Op de Vlasakkers, de Oude kamp en het terrein van de Bernhardkazerne zijn op veel plaatsen oude stoven van wintereikenhakhout aangetroffen. Op een aantal plaatsen komen toppers voor. Dat houdt in dat er zeer oude stoven, tot duizend jaar oud, aanwezig zijn.

Soorten per deelgebied

De Lichtenberg

In het gebied van woon-zorgcomplex De Lichtenberg komen minimaal twee soorten vleermuizen voor, de Dwergvleermuis en Laatvlieger. Van beide soorten zijn geen aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van kolonies gevonden. Het gebied is van gering belang voor vleermuizen. Voor nieuwbouwplannen dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Voorts zijn vlakbij het gebied van de Lichtenberg graafsporen van de das aangetroffen.

Vlasakkers - Bernhardkazerne

Het deelgebied Vlasakkers-Bernhardkazerne bestaat uit twee fysiek gescheiden terreinen, het oefenterrein de Vlasakkers enerzijds en het terrein van de Bernhardkazerne anderzijds. Voor het hele gebied geldt dat er zeer veel oude hakhoutstoven voorkomen. Waarschijnlijk maken zowel de Das als de Boommarter gebruik van het gebied. Duidelijkheid hierover bestaat echter niet. Het terrein van de Bernhardkazerne is van groot belang voor vleermuizen. Door de gevarieerde structuur met oude en nieuwe gebouwen, oude bomenlanen, grote en kleine bossen en de aanwezigheid van oude bomen met voldoende holtes, is het gebied zeer aantrekkelijk voor vleermuizen. Er komen minimaal vier soorten voor: de Laatvlieger, de Gewone dwergvleermuis, de Gewone grootoorvleermuis en de Nathusius dwergvleermuis. Op het terrein van de Bernhardkazerne zijn geen kolonieplaatsen aangetroffen. Van de Laatvlieger is er minimaal één gezamenlijke foerageerplaats aangetroffen.

Op het terrein van de Vlasakkers komt de Kamsalamander voor. Er komt verder één beschermde insectensoort voor, het Heideblauwtje. Mogelijk komt ook de Kommavlinder voor. Geschikte biotopen voor deze soort zijn in het gebied aanwezig. In het deelgebied zijn twee reptielsoorten aangetroffen, de Zandhagedis en Ringslang. Van de Zandhagedis zijn veel exemplaren gezien. Van de Ringslang is slechts één exemplaar gezien. Er komt één beschermde plantensoort voor: de Steenanjer. Daarnaast een aantal soorten van de Oranje Lijst. Dit maakt dit gebied van grote betekenis voor de flora.

Sinaï Centrum

Op het terrein van het voormalige Sinaï Centrum komen minimaal twee soorten vleermuizen voor. Van beide soorten, Dwergvleermuis en Laatvlieger, zijn geen aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van kolonies gevonden. Het gebied is van gering belang voor vleermuizen. Tevens is de aanwezigheid van de Eekhoorn in het bosgebied vastgesteld. Het bosgebied tussen het Sinaï Centrum en het Golden Tulip-hotel is regionaal van bijzondere betekenis vanwege het voorkomen van Dalkruid. Dit is een in de regio Amersfoort zeldzame soort en wordt beschouwd als indicator van oud bos.

Zon en Schild

Het terrein van Zon en Schild is van groot belang voor vleermuizen. De gevarieerde structuur met oude en nieuwe gebouwen, oude bomenlanen, grote en kleine bossen en de aanwezigheid van oude bomen met voldoende holtes maken het gebied zeer aantrekkelijk voor vleermuizen. Er komen minimaal vier soorten vleermuizen voor: Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Laatvlieger en Rosse vleermuis. Van de eerste twee soorten zijn aanwijzingen voor de aanwezigheid van kolonies aangetroffen. Van de Laatvlieger is een gezamenlijke foerageerplaats aangetroffen. Verder zijn de beschermde soorten Eekhoorn en Hazelworm aangetroffen.

Hoornbeeck College en Van Lodensteincollege

In het gebied van het Hoornbeeck College en het Van Lodensteincollege komen minimaal drie soorten vleermuizen voor. Van de soorten, Dwergvleermuis, Rosse vleermuis en Laatvlieger, zijn geen aanwijzingen omtrent de aanwezigheid van kolonies gevonden. Het gebied is van gemiddeld belang voor vleermuizen.

Stichtse Rotonde

In het deelgebied zijn verschillende oude bossen aanwezig, die allemaal in de eerste helft van de 19de eeuw of eerder zijn aangelegd. Veel van deze bossen zijn in gebruik geweest als eikenhakhout. Door aanplant van grove den en larix en inmenging van Amerikaanse eik en Amerikaanse vogelkers hebben de bossen een zeer gevarieerd karakter.

Het bos aan de noordkant, rond het Belgenmonument, is het grootste bos. Zomereik is hier dominant, naast soorten als ruwe berk en Amerikaanse eik. Grove den is zeer spaarzaam aanwezig. In de ondergroei staat veel wilde lijsterbes, lokaal groeit bosbes. Het bos wordt omzoomd door hengel en grasmuur. Het bos in het noordelijke gedeelte binnen de Stichtse Rotonde betreft een oud eikenhakhoutbos van goede kwaliteit. Dit bos is aangemerkt als zeer waardevolle oude boskern door de provincie (Wildschut et al., 2004; zie Figuur 4.1). Naast spaartelgen van zomereik, ruwe berk en een enkele grove den zijn verschillende oude beuken aanwezig. In de ondergroei staat blauwe bosbes, brede stekelvaren, gewone braam en een enkele gewone salomonszegel. Het bos in de zuidoosthoek van de Stichtse Rotonde wordt gedomineerd door naaldbomen (grove den, larix). In de ondergroei is veel Amerikaanse eik aanwezig. Op een klein walletje aan de zuidkant staan enkele spaartelgen van zomereik. Ook het bos in de zuidwesthoek van de rotonde wordt gedomineerd door grove den. Hier zijn echter enkele forse beuken en zomereiken in aanwezig. De ondergroei is goed ontwikkeld met veel blauwe bosbes, wilde lijsterbes, kamperfoelie en her en der gewone salomonszegel. In het verlengde van de wal in het bos aan de overzijde van de N221 is ook hier een wal aanwezig met eikenhakhout. Het bosperceel tussen de N221 en de Laan 1914 wordt gedomineerd door Amerikaanse eik. Als gevolg daarvan ligt op de bodem een dikke laag onverteerd blad, waartussen kruiden geen kans hebben. Her en der staat hier trosvlier in de bosrand. De oostkant van het bos wordt omzoomd door een fraaie vegetatie van hengel en grasmuur. De bossen aan de westzijde van de 1941 zijn gemengd, met onder meer grove den, zomereik, beuk en Amerikaanse eik in de boomlaag. Groeiplaatsen van gewone eikvaren en gewone salomonszegel duiden hier op oud bos.

Naast bos komt er op de Stichtse rotonde lokaal heide voor. Het betreft lokaal goed ontwikkelde vegetatie die gerekend kunnen worden tot de associatie van Struikhei en Stekelbrem. Aangetroffen soorten hier zijn ondermeer struikheide, kruipbrem, stekelbrem, klein warkuid en het korstmos rode heidelucifer.

De bermen van de Stichtse Rotonde zijn bij recente werkzaamheden aan de rotonde verstoord. Hierdoor is op veel locaties een grazige pioniersvegetatie aanwezig in een strook tussen asfalt en de oudere heidebegroeiing. Lokaal is hier een goed ontwikkelde vegetatie van de Vogelpootjes-associatie aanwezig, met onder meer klein vogelpootje, klein tasjeskruid, fijn schapengras, rood zwenkgras, vroeg haver, hazenpootje, viltganzerik, zandzegge, gewoon biggenkruid en schapenzuring. Lokaal komt dwergviltkruid veel voor in een soortenarmere vegetatie. Vooral in het noordelijke gedeelte komt veel grote tijm voor. Verder heeft de vegetatie hier raakvlakken met de associatie van Schapengras en Tijm door het veelvuldig optreden van grasklokje en grote tijm. Elders heeft de berm en wat voedselrijker en vochtigere karakter door beschaduwing. Deze vegetaties kunnen gerekend worden tot de klasse der matig voedselrijke graslanden, met wederom grasklokje, naast knoopkruid en grote ratelaar. De bermen van de Stichtse Rotonde kunnen als zeer soortenrijk en waardevol worden beschouwd.

De bermen van de N221 zijn in vergelijking met die van de Stichtse Rotonde beduidend voedselrijker en soortenarmer. Beschaduwing heeft hier een grote rol in. Vermeldenswaard is hier vooral de aanwezigheid van hengel langs de bosranden.

De Stichtse rotonde heeft hoge natuurwaarden qua dagvlinders, bijen en overige insecten. Naast de echte heidespecialisten is het voorkomen van enige soorten die weliswaar thuishoren in het heidelandschap maar daar de iets voedselrijkere en bloemrijkere randen opzoeken, met name schrale grasland- en zoomvegetaties. Zulke overgangen zijn in Nederland veel sterker achteruit gegaan dan heidegebieden zelf, vooral omdat de gespaarde heidegebieden meestal liggen ingebed in intensieve landbouwgebieden en/of worden omzoomd door bos. In het onderzoeksgebied zijn zulke overgangssituaties in de brede wegbermen en langs de bosranden relatief goed vertegenwoordigd (zoals ook blijkt bij de flora met zandblauwtje, grote tijm, hondsviooltje, mannetjesereprijs, hengel, grasklokje). Juist deze overgangen zijn voor veel aangetroffen Rode Lijstsoorten cruciaal:

De sperwer is al enkele jaren broedvogel in het oostelijk deel van de rotonde. In 2009 bleek dat het nest zich op een andere plaats bevond dan in de jaren ervoor.

Op de Stichtse Rotonde komen de streng beschermde zandhagedis en de hazelworm voor.

Militair terrein Vlasakkers

Het militair oefenterrein Vlasakkers wordt gekenmerkt door heide- en stuifzandcomplexen, afgewisseld met loof- en naaldbos. De Stompert en een deel van de Vlasakkers zijn begroeid met eeuwenoud eikenhakhout van Zomer- en Wintereik. Dit overblijfsel van het middeleeuwse bos is een waardevolle genenbron. Mede door de afwisseling in bodemopbouw is in dit gebied een waardevolle grazige vegetatie ontwikkeld. Het gebied is daarnaast ook zeer waardevol voor vlinders en reptielen. Behoud en herstel van heide- en stuifzandgebieden is zeer gewenst.

Bosgebied Prins Frederiklaan en bosplantsoen

Het terrein wordt omgeven door wegen. De gezamenlijke bosoppervlakte bedraagt hier ongeveer 8 ha. Het Limnioveld, aan de oostzijde van het gebied is een plantsoen dat wordt gekenmerkt door een lage grasbegroeiing. Het gesloten bos bestaat hoofdzakelijk uit loofhout met hier en daar wat naaldbomen. De onderbegroeiing is wisselend. Soms open plekken en dan weer dicht, voornamelijk met struiken.

In de randen en het bosplantsoen is de invloed van omliggende bewoning duidelijk merkbaar. Er zijn hier en daar cultuurplanten gevonden zoals boshyacint en gevlekte dovenetel, waarschijnlijk afkomstig uit gedumpt tuinafval. Als restant van het oorspronkelijk bos staat er blauwe bosbes. In het gebied houdt de Bosuil zich op. Geschikte nestgelegenheid voor de bosuil is niet in het bosgedeelte aanwezig. Het is waarschijnlijker dat de soort broedt in een in nestkast in het villagebied.

Door de leeftijd van het bos ontbreken geschikte volwassen bomen of bomen in de aftakelingsfase met holen, gaten of spleten. Het omringende villagebied biedt kennelijk voortplantingsmogelijkheden.

Ruige dwergvleermuis en Laatvlieger maken gebruik van het gebied om te foerageren.

Klein Zwitserland

Oorspronkelijk bestond het hoog liggende bosgebied voornamelijk uit eikenhakhout. Al voor de Tweede Wereldoorlog is het ingericht als wandelbos. Bij de provinciale inventarisatie naar oude boskernen vallen de bossen onder zeer waardevolle oude boskernen.

Plantensoorten die samenhangen met de ouderdom van de bossen zijn salomonszegel, dalkruid en hengel. De Salomonszegel komt verspreid over het hele gebied voor. Dalkruid wordt beschouwd als een zeldzame plant in Amersfoort. De plant komt ten zuiden van de Surinamelaan voor. Hengel is aangetroffen in de zuidoosthoek bij de Dr. J.P. Heijelaan en bij De Genestetlaan.

In twee, niet meer gebruikte waterwinputten, overwinteren watervleermuizen en grootoorvleermuizen.

Ruige dwergvleermuis en Rosse vleermuis zijn foeragerend in het gebied aangetroffen.

Rond het Belgenmonument komen zowel bos als heide voor. Tegen de rotonde bevindt zich een bosdeel, met middeloude bomen, waarin zowel loof- als naaldbomen groeien. In het overige deel overheerst middeloud loofhout. Op de meeste plaatsen is vrij dichte tot dichte struikgroei en lagere begroeiing in het gebied aanwezig. De bermen zijn rijk aan Hengel. Jagende Rosse Vleermuizen en Gewone dwergvleermuizen zijn aanwezig rond het Belgenmonument. In 2012 (bureau Waardenburg 2012) is geconstateerd dat het Belgenmonument toegankelijk en geschikt is als vaste rust- en verblijfplaats van diverse soorten vleermuizen. Op basis van de waarnemingen tijdens het oriënterende veldonderzoek kan al geconcludeerd worden dat het een zwerm- en paarplaats is van watervleermuizen en zeer waarschijnlijk ook een winterverblijfplaats van tenminste watervleermuizen en gewone grootoorvleermuizen. Op basis van dit onderzoek kan niet worden uitgesloten dat ook andere vleermuissoorten in het monument overwinteren en dat het monument ook zomer- of kraamverblijfplaats is van diverse soorten vleermuizen.

Bebouwde omgeving Bergkwartier

In de bebouwde omgeving van het bestemmingsplan gebied zijn in de huizen verblijfplaatsen van Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger te verwachten. Ook vogels met vaste verblijfplaats zoals Huismus en Gierzwaluw zijn aanwezig en te verwachten.

In de tuinen met oude boombeplanting zijn boombewonende vleermuissoorten te verwachten en vogels als de Bosuil.

Bij werkzaamheden dienen deze natuurwaarden altijd vooraf geinventariseerd en in beeld gebracht te worden.

Ontheffingen

Ten tijde van het flora- en faunaonderzoek waren nog niet alle in het voorliggende bestemmingsplan gefaciliteerde plannen in voldoende detail bekend om ze goed te kunnen toetsen op de effecten voor flora en fauna. Op basis van de onderzoeken kan wel aangenomen worden, dat de aanwezige soorten geen belemmeringen vormen voor de bestemmingen in dit bestemmingsplan. Dat wil niet zeggen, dat in voorkomende gevallen geen ontheffingen in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk zijn. Omdat ruimtelijke ontwikkelingen effecten kunnen hebben op beschermde soorten, is het van belang dat initiatiefnemers van nieuwe ontwikkelingen nog separaat kijken naar de effecten van de uitgewerkte plannen voor de wettelijk beschermde soorten.