Plan: | Chw bestemmingsplan Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00164-0301 |
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt in het gebied Kop van Isselt, een industrieterrein dat geleidelijk getransformeerd wordt naar een gemengd stedelijk gebied. De Kop van Isselt is gelegen in het oostelijke deel van het bedrijventerrein Isselt, van de Brabantsestraat tot aan de Industrieweg.
De Kop van Isselt is onderdeel van het oudste industriegebied van Amersfoort: Isselt. In zowel de Kop van Isselt als in het gehele industriegebied Isselt, is druk op industriële functies aan het ontstaan. Deze druk komt met name voort uit de woningbouwopgave. Maar ook door herontwikkeling van locaties, op het industriegebied, die grenzen aan woongebieden. Voor de Kop van Isselt werkt de gemeente daarom aan een geleidelijke transformatie van industriegebied naar gemengd stedelijk gebied. Het doel van deze transformatie is een nieuw stadsdeel te creeren waar naast wonen ook ruimte is voor werken en andere voorzieningen. Daarnaast kan met de transformatie meer milieukwaliteit aan het gebied worden toegevoegd.
Binnen de Kop van Isselt ligt het plangebied van voorliggend bestemmingsplan voor deelgebied 1. Het gaat hier om een voormalig fabriekscomplex aan de Geldersestraat, ook bekend als 'Warner Jenkinson'. Dit deel van de Kop van Isselt wordt als eerste getransformeerd naar een compact stedelijk woon-werk gebied dat wordt gekenmerkt door een gevarieerd woon-werkmilieu, bestaande uit een mix van sociale woningbouw, vrije sector woningen, studentenwoningen en ruimte voor creatieve bedrijvigheid, maakindustrie en horeca.
De locatie bevindt zich op een unieke plek aan de Eem, in de nabijheid van de binnenstad van Amersfoort. Dit is een goed uitgangspunt om een aantrekkelijk woon-, werk- en verblijfsgebied te ontwikkelen.
Bij de ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van het oude industriële erfgoed dat op de locatie aanwezig is. In de oude fabrieksgebouwen kunnen creatieve ondernemers, kunstenaars, kleine bedrijfjes uit de maakindustrie, ateliers of werkplaatsen, een plek krijgen. Ook is er ruimte voor exposities, lezingen, en het tonen van films.
Omdat de ontwikkeling niet past in het geldende bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen' wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. De raad is met Raadsinformatiebrief 2017-092 hierover geïnformeerd (zie: link).
Het bestemmingsplan 'Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat' wordt gemaakt voor de locatie aan de Geldersestraat. De locatie ligt aan de rivier De Eem net buiten de binnenstad van Amersfoort. De locatie wordt begrensd door de huidige Rova locatie aan de noordzijde, De Eem aan de oostzijde, de Geldersestraat aan de zuidzijde en percelen aan de Nijverheidsweg-Noord aan de westzijde.
Ligging plangebied bestemmingsplan “Kop van Isselt, deelgebied 1”
Binnen het plangebied geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen' vastgesteld door de gemeenteraad op 9 december 2014. In dat bestemmingsplan heeft het gehele plangebied de bestemming 'Bedrijventerrein 1'. De voor 'Bedrijventerrein 1' (paarse kleur op onderstaande afbeelding) aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de categorie 1 tot en met 3.2 zoals aangeduid in de bij de betreffende regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Het plangebied in het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen
De maximale bouwhoogte binnen deze bestemming is 15 meter. Het bouwvlak (zwart omlijnd vlak met paarse kleur) mag voor maximaal 80% worden bebouwd. De ovale blauwe cirkel ten noorden van, en gedeeltelijk binnen, het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is bedoeld om de 'Gebiedsaanduiding veiligheidszone - bevi' aan te geven. Ter plaatse van deze aanduiding is het vestigen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet toegestaan, tenzij de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten onderdeel uitmaken van de betreffende risicivolle inrichting.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint in hoofdstuk 2 met een beschrijving van het relevante beleid en in hoofdstuk 3 is de planbeschrijving opgenomen. De omgevingsaspecten worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. In hoofdstuk 5 volgt een uitleg over de Crisis- en herstelwet en wat deze wet voor dit bestemmingsplan betekent. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan 'Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat'. Het beleid vormt het kader van toetsing voor de nieuwe ontwikkeling. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk enkel aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt beschreven in Hoofdstuk 4. Het rijksbeleid komt ook aan de orde in Hoofdstuk 4 bij de m.e.r. beoordeling.
Openbare uitvraag
Voor de ontwikkeling en verkoop van het complex Warner Jenkinson heeft een openbare uitvraag plaatsgevonden. Op basis van criteria die benoemd stonden in het selectiedocument, heeft een beoordeling op kwaliteit (duurzaamheid, diversiteit en waardecreatie, plek en context en cultuurhistorie), risico en planning en financiën plaatsgevonden.
Gunning
Op 27 september 2016 heeft het college besloten om de herontwikkeling te gunnen aan Rovase BV. De ingediende inschrijving van Rovase BV heeft het hoogst gescoord op de criteria.
Intentieovereenkomst
Het college heeft op 7 maart 2017 de intentieovereenkomst met Rovase BV ondertekend, met als doel het vastleggen van de onderlinge verhoudingen tussen partijen en wederzijdse verplichtingen voor het tot stand brengen van het ontwikkelplan met bijbehorende business case en de verkoopovereenkomst voor deze locatie. Daarna is Rovase BV gestart met het nader uitwerken van haar ingediende visie in een ontwikkelingsplan met bijbehorende businesscase.
Ontwikkelplan en verkoopovereenkomst
Op 12 september 2017 heeft het college het Ontwikkelplan Eemfront en de verkoopovereenkomst 'Geldersestraat 6 Warner Jenkinson' vastgesteld. De verkoop was exclusief 1000m2 aan gronden die waren gereserveerd voor de ROVA. De raad is hierover geïnformeerd met een raadsinformatiebrief (2017-092).
Aanvullende aankoop gronden
Op 20 maart 2018 is de voor de ROVA gereserveerde 1000m2 aan gronden, volgens afspraak, verkocht aan Rovase omdat de ROVA afzag van aankoop.
Voorliggend plan maakt de transformatie mogelijk van een voormalig bedrijventerrein naar een compact stedelijk woon-werkgebied.
Deze transformatie is een belangrijke ontwikkeling die niet past binnen het geldende planologische regime. Daarmee voldoet dit plan aan de voorwaarden van de procedure behorende bij model 2 (volgens de notitie 'Rol van de raad in RO procedures). De ontwikkeling is belangrijk omdat de Kop van Isselt een transfomatiegebied is waarbij een verandering van een industriegebied naar woon- en werkgebied wordt nagestreefd. De transformatie aan de Geldersestraat 6 (locatie Warner Jenkinson) is het eerste deelgebied dat daadwerkelijk wordt getransformeerd.
Modelkeuze
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met het volgen van de procedure behorende bij model 2 voor dit bestemmingsplan. Dit houdt in dat wanneer het concept-ontwerpbestemmingsplan gereed is, dit om advies naar de betrokken vooroverlegpartners kan worden gestuurd. Eventuele opmerkingen van de vooroverlegpartners worden verwerkt en vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Er wordt geen inspraak gehouden over het concept-ontwerpbestemmingsplan.
Startnotitie
In de vergadering van 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad ook de startnotitie voor het bestemmingsplan “Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat” vastgesteld. Deze startnotitie geeft een beeld van de begrenzing, de algemene kaders en randvoorwaarden - die voortkomen uit het Ontwikkelplan dat op 12 september 2017 is vastgesteld door het college - en de opzet van het nieuwe bestemmingsplan.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft de Structuurvisie Amersfoort 2030 op 9 juli 2013 vastgesteld. In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan, haar vitaliteit te willen vergroten door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te maken.
In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten in de structuurvisie zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. In onderstaande afbeelding zijn deze negen principes te vinden en ook welke daarvan van toepassing zijn op de Kop van Isselt.
Uitsnede Structuurvisie Amersfoort; deel van het overzicht met plekken en opgaven
Zoals uit bovenstaande afbeelding uit de structuurvisie blijkt, zijn voor de Kop van Isselt met name van belang de levendigheid, een gevarieerd woningaanbod, functiemenging en innovatie. Hieronder zijn afbeeldingen opgenomen uit de structuurvisie over deze onderwerpen.
Levendigheid
![]() |
Gevarieerd woningaanbod![]() |
Functiemenging ![]() |
Innovatie![]() |
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Met de transformatie van een voormalige fabriekslocatie naar een compact stedelijke omgeving die wordt gekenmerkt door een gevarieerd woon-werkmilieu wordt een bijdrage geleverd aan alle vier de principes die in de structuurvisie zijn opgenomen voor dit gebied. Er ontstaat meer levendigheid een gevarieerd woningaanbod, functiemenging en innovatie. Daarmee is de transformatie van dit eerste deelgebied in de Kop van Isselt in overeenstemming met de structuurvisie Amersfoort 2030.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat.
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee wordt de positie als stedelijk hart van de regio versterkt.
Strategie sociale woningbouw
Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. In november 2015 hebben gemeenteraadsleden zich bij de raadspeiling 'Prioritering en inzet woonopgaven' positief uitgelaten over uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, een meer actieve en interveniërende rol van de gemeente en de bijbehorende financiële middelen.
Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan de hand van de uitkomsten van de peiling het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.
Raadsbesluit 23 mei 2017: uitwerking strategie sociale woningbouw
Op 23 mei 2017 heeft de raad besloten (besluit nr. 5491664) bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten. Door enerzijds meer (dwingende) instrumenten in te zetten en anderzijds stimuleringsmaatregelen in te zetten, geven we de bouw van sociale huurwoningen op de herontwikkelingslocaties een stevige impuls.
Kwaliteitseisen
Voor een duurzame stad is het nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en toekomstwaarde hebben. Vanuit woonbeleid zijn energiebesparende maatregelen en energiezuinige nieuwbouw belangrijk omdat energielasten een steeds groter onderdeel vormen van de woonlasten. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.
Relatie met dit bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw mogelijk van ongeveer 66 appartementen in het centrum stedelijk woonmilieu. Het zullen sociale huur en vrije sector appartementen zijn maar ook tiny appartments en een tiny house. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van het aantal woningen in Amersfoort om tegemoet te komen aan de grote vraag naar woningen.
Wettelijk kader
Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch bindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten aanzien van de woningen die mogelijk worden gemaakt op basis van dit bestemmingsplan is het de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan kon de locatie voor 80% worden bebouwd met bedrijfsgebouwen die 15 meter hoog mochten zijn. In de nieuwe situatie ligt het bebouwingspercentage lager maar wordt de bebouwing gedeeltelijk hoger. Daarmee wordt er niet meer bebouwing mogelijk gemaakt dan op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Ten aanzien van het fabrieksgebouw met daarin de mogelijkheid voor culturele voorzieningen en bedrijven is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De functies worden mogelijk gemaakt in een bestaand gebouw dat niet wordt uitgebreid.
De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. Voor de uitvoerbaarheid doorlopen we hieronder de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking voor de beoogde herontwikkeling ten behoeve van de appartementen van de locatie aan de Geldersestraat 6 / Warner Jenkinson locatie te Amersfoort .
Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.
Uit onderzoek door het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) blijkt dat volgens het meest realistische economische scenario het aantal huishoudens tot het jaar 2039 zal groeien met ruim 20.000. Om die groei te kunnen faciliteren zijn er gemiddeld zo'n 760 nieuwe woningen per jaar nodig. Amersfoort moet die groei grotendeels binnenstedelijk realiseren. Daarom zijn alle daarvoor in aanmerking komende locaties, waaronder de de Geldersestraat 6/ Warner Jenkinson locatie, nodig.
Onderstaande figuur : Huishoudenontwikkeling en gewenste uitbreiding woningvoorraad 2013-2039 (Bron EIB, "Verkenning Woningbouwprogrammering Regio Amersfoort 2013-2014, mei 2014")
2013-2019 | 2020-2029 | 2030-2039 | Totaal | |
Huishoudens | 5.100 | 8.000 | 7.700 | 20.800 |
730 won p.j. | 800 won p.j. | 770 won p.j. |
Voor een verdere onderbouwing van de wonningbehoefte paragraaf 2.5 Woonvisie
Amersfoort 2011-2020.
Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.
Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.
De ontwikkeling aan de Geldersestraat 6 / locatie Warner Jenkinson voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van transformatie en herontwikkeling gebruik van beschikbare gronden en gebouwen binnen het bestaande stedelijke gebied. Een voormalig fabriekslocatie wordt deels getransformeerd en deels herontwikkeld (sloop / nieuwbouw) ten behoeve van de realisatie van een centrum stedelijke woon/werklocatie.
Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.
Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaande stedelijk gebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de transformatie en herontwikkeling van de locatie, een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan (sociale huur) woningen in Amersfoort. De woningen worden gecombineerd met een werklocatie in een voormalig fabrieksgebouw op het terrein. Hier kunnen zich bedrijven vestigen uit de creatieve industrie, de maakindustrie, culturele voorzieningen en horeca. Deze transformatie en herontwikkeling past uitstekend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklokaties 2030 vastgesteld.
In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklokaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven.
Centrum stedelijke woon-werk locatie
De locatie aan de Geldersestraat 6 / Warner Jenkinson locatie wordt herontwikkeld en getransformeerd naar een centrum stedelijke woon-werk locatie. De herontwikkeling / transformatie wordt gekenmerkt door een gevarieerd woon-werkmilieu, bestaande uit een mix van sociale woningbouw, vrije sector woningen, studentenwoningen en ruimte voor culturele voorzieningen, creatieve bedrijvigheid, maakindustrie en horeca. Dit past uitstekend binnen de ambitie uit de Visie Werklocaties.
Regeling bedrijven en beroepen aan huis
Begin 2010 hebben wij de mogelijkheden voor bedrijven en beroepen aan huis verruimd. De regeling bedrijven en beroepen aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Deze regeling zetten wij voort. Voor het grootste deel van de stad voorzien we hiermee in de mogelijkheden die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het bestaande fabrieksgebouw en een ten noordoosten daarvan gelegen nieuw gebouw krijgen de bestemming 'Gemengd' waarmee culturele voorzieningen, creatieve bedrijvigheid, en maakindustrie mogelijk worden gemaakt. Het bestaande laboratoriumgebouwtje krijgt de bestemming 'Horeca'.
In de bestemming voor de woningen (Wonen-3 en Wonen-4) wordt de mogelijkheid opgenomen voor het uitoefenen van een beroep- of bedrijf aan huis.
Het bestemmingsplan sluit aan bij de ambitie uit de Visie Werklocaties.
Met de Horecanota Amersfoort 2013 streeft de gemeente naar een ruimhartig en flexibel vestigingsbeleid om waar het kan nieuwe initiatieven te faciliteren. Bij het vestigings- en vergunningenbeleid voor horeca wordt rekening gehouden met de verschillende kenmerken van diverse typen horecagelegenheden. In de eerste plaats is er het onderscheid naar de potentiële overlast en veiligheidsrisico's voor de omgeving. Horeca als restaurants en lunchrooms zijn potentieel weinig overlastgevend. Dan is er sprake van 'zachte horeca' . Deze vorm van horeca wordt aangeduid als horeca 1. Horeca als cafés en discotheken zijn in potentie meer overlastgevend. Dan gaat het over 'harde horeca', aangeduid met horeca 2. Ons vestigingsbeleid voor horeca 1 blijft ruimhartig en flexibel, waarbij we met name in het Stadshart ruimte voor horeca bieden. Op bedrijventerreinen, nabij snelwegen en in het buitengebied willen wij ruimhartig omgaan met initiatieven voor horeca, mits passend in de omgeving. Woonwijken zijn horecastiltegebieden (hier is in principe geen horeca mogelijk). Alleen op plaatsen in woonwijken waar al meerdere andere functies (bijvoorbeeld winkels) aanwezig zijn of in stadsparken, willen we via maatwerk ook ruimte bieden.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het voormalige laboratoriumgebouw in het plangebied wordt gerenoveerd en krijgt een horecafunctie. Dit zal 'zachte horeca' zijn (horeca 1). Horeca 1 bedrijven zijn bedrijven waarbij de nadruk ligt op eten en minder op het serveren van alcoholische dranken. Het gaat dan bijvoorbeeld om een restaurant, eetcafé of lunchroom.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het realiseren van een doelmatig verkeer- en vervoerssysteem voor alle vervoerswijzen om de bereikbaarheid in en van Amersfoort te waarborgen. Daarbij worden sluipverkeer en doorgaand verkeer geweerd en de verkeersveiligheid en leefbaarheid verbeterd.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zal een verkeersluw gebied worden ten aanzien van auto's. Onder het gebied wordt een ondergrondse parkeergarage aangelegd waarin het parkeren voor bewoners en werknemers wordt opgelost. Bezoekers kunnen op maaiveld parkeren. Het overgrote deel van het verkeer zal bij aankomst bij het plangebied direct de parkeergarage inrijden waardoor er weinig verkeer zal rijden in het toegankelijke gebied van deze locatie.
Fietsen door het gebied is mogelijk. De fietsroute die langs de Eem loopt gaat in dit plangebied niet langs de Eem lopen maar midden door het plangebied over de toekomstige 'Fabrieksstraat'. Deze toekomstige 'Fabrieksstraat' wordt aangelegd tussen de nieuwbouw van de tiny appartments en de te restaureren oude fabrieksgebouwen, Hierover meer in paragraaf 3.4 Verkeer en parkeren.
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met voorliggend bestemmingsplan
Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning.
Voor de herontwikkeling en transformatie van de locatie aan de Geldersestraat, de Warner Jenkinson locatie, wordt een grote ondergrondse parkeergarage aangelegd waarin al het parkeren van de bewoners en werknemers wordt opgelost. Het bezoekersparkeren vindt plaats op maaiveld. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.4 Verkeer en parkeren. Met de aanleg van deze parkeervoorzieningen is voldoende aannemelijk gemaakt dat voldaan kan worden aan de Nota Parkeernormen.
In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met
de stad.
In 2016 is de Groenvisie vastgesteld. In de visie wordt het belang van een groene stad benadrukt. Een groene stad voor recreatie, stadslandbouw, klimaatbestendigheid en biodiversiteit. Een groene stad die samen met bewoners wordt vormgegeven en beheerd.
Doelen van de Groenvisie
In de Groenvisie worden aan de hand van een aantal thema’s doelen geformuleerd. Deze worden hieronder kort samengevat.
Bij al deze thema’s uit de Groenvisie zijn dilemma’s te noemen. Vaak zijn er tegenstrijdige belangen en wensen, kwaliteit versus kwantiteit, schaarse ruimte en middelen. Daarom is de Groenvisie verder uitgewerkt in de Bomenleidraad en wordt nog gewerkt aan een Groenstructuurkaart.
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en hoe we de waarden koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en meer waarde. Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging. Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
Bomen ter plaatse van het plangebied
Het voormalig fabrieksterrein ter hoogte van de Geldersestraat 4-50 wordt herontwikkeld / getransformeerd van fabriekslocatie naar een centrum stedelijke woon/werk locatie. Binnen de invloedssfeer van deze ontwikkeling staan 18 bomen die al dan niet gehandhaafd kunnen worden. Om inzicht te krijgen in de kwaliteit en waarde van deze bomen is een Bomen Effect Rapportage (BER) opgesteld die is te vinden in bijlage 10 Boom Effect Rapportage van deze toelichting.
Vanuit de bomenleidraad worden 6 waarden benoemd waar aandacht aan moet worden besteed bij een (her)inrichting. Elke waarde wordt aan de hand van de Boom effect rapportage toegelicht.
![]() |
![]() Afbeelding boven: De kastanje met een 12 meter brede kroon is bijna in zijn geheel zichtbaar vanaf de Nijverheidsweg Noord, samen met de schoorsteen en de muur vormt het een karakteristiek ensemble. De boom is beeldbepalend. Vanaf de Geldersestraat is de zichtbaarheid beperkt. |
In het gebied staan vooral berken en knotwilgen. Uit de BER blijkt dat de conditie van de 18 onderzochte bomen over het algemeen voldoende is; Van Boom 10, een iep, is de conditie onvoldoende. Boom 16, de kastanje, is beeldbepalend. Voorwaarde voor behoud van de kastanje is bescherming van de groeiplaats.
De meeste bomen hebben een toekomstverwachting van meer dan 15 jaar of iets korter. De bomen zijn niet verplantbaar, staan te dicht bij een gebouw, of vertonen gebreken.
De huidige bomen hebben met uitzondering van de kastanje een beperkte belevingswaarde. Bij de herontwikkeling is het een voorwaarde dat de nieuwe bomen in het plan bijdragen aan de uitstraling en beleving van deze centrum stedelijke ontwikkeling.
Deze oude fabriekslocatie ademt historie. De paardekastanje, van oudsher al aangeplant als sierboom, past bij de sfeer van het terrein.
Het kroonvolume van een boom speelt bij luchtkwaliteit, CO2 reductie, verkoeling en geluidreductie een grote rol. De grote kroon van de kastanje levert daarmee de grootste bijdrage. Als bij de herontwikkeling alle 18 bomen worden gekapt, is het zaak de bomen bij de herinrichting te compenseren zodat de situatie ten aanzien van het klimaat en milieu niet verslechterd. Probleem hierbij is dat jonge aanplant wel 20 jaar nodig heeft om volumineus te worden, dit kan gecompenseerd worden door meer bomen aan te planten of als dit niet mogelijk is het groen te compenseren met bijvoorbeeld klimplanten.
Het groen heeft nu weinig ecologische of natuurwaarde. In het plan wordt het westelijke deel groener. Door verschillende streekeigen boomsoorten te planten die bloeien en vrucht dragen kan het bijdragen aan de ecologische waarde.
Op de de onderstaande kaarten van 1930 en 1950 is te zien dat de oude landschappelijke bomenlijnen zijn verdwenen.
In het nieuwe plan is de beleving van de Eem, de rivier waaraan de locatie grenst, belangrijk. De Eemkade is vrij toegankelijk en vormt de toekomstige verbinding tussen de binnenstad en de Kop van Isselt. Vroeger liep hier een jaagpad. Bij de herinrichting van het openbaar toegankelijke gebied zullen de bomen worden gecompenseerd met nieuwe bomen die de uitstraling en beleving van dit gebied versterken.
Vanwege de kwaliteit en/of de boomsoort komt geen van de bomen in aanmerking om verplant te worden. Geadviseerd wordt om van de 18 bomen er 17 niet te handhaven en niet te verplanten. Vanuit de BER wordt aangegeven dat overwogen kan worden om de oude kastanje, in de uiterste noordwest hoek van de locatie, te handhaven omdat deze beeldbepalend is. Wanneer het ontwerp voor de bebouwing bij de kastanje en de ondergrondse parkeergarage definitief is kan een BEA (boom effect analyse) worden gemaakt waaruit op dat moment blijkt of de kastanje kan worden behouden.
In het westelijk deel van de locatie wordt het toegankelijke gebied aangelegd met een verharding met een groene uitstraling, die tevens waterdoorlatend is. Dit is een verbetering ten aanzien van de waterhuishouding omdat er meer groen is om water te absorberen. Ook is dit een verbetering ten aanzien van verkoeling omdat meer groen en minder stenen zorgen voor minder hittestress in de zomermaanden. In de bestemming van het openbaar toegankelijke gebied van het westelijk deel van het plangebied is opgenomen dat minimaal 10 bomen geplant en in stand gehouden dienen te worden. De overige te compenseren bomen worden over het plangebied verspreid. Daarnaast wordt er een eerste aanzet van een groene laanbeplanting vastgelegd met een aanduiding op de verbeelding. De lijn van deze laanbeplanting dient te worden voortgezet in de herontwikkeling/transformatie van de rest van de Kop van Isselt.
Welstandsnota
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
De locatie van voorliggend plan ligt in het welstandsgebied 'Grootschalige bedrijvenlocaties' - 'Isselt; broedplaats voor het MKB'. Kenmerkend voor dit gebied is dat de stedenbouwkundige structuur helder is en bestaat uit een rechthoekig stratenpatroon. De Kop van Isselt is het oudste deel van het terrein Isselt. Hier is sprake van functiemenging. Het gebied wordt getransformeerd naar een gemengd woon-werk gebied. Langs de Eem bevindt zich vooral functionele bebouwing. Door een fysieke structuurverbetering kan de relatie met de Eem worden verbeterd. Het middendeel van het terrein heeft een industrieel karakter en kent een grote diversiteit. Omdat het gebiedstype 'Grootschalige bedrijvenlocaties' niet past bij dit te transformeren gebied, zijn specifieke beeldkwaliteitseisen opgesteld waaraan omgevingsvergunningen worden getoetst.
Uitsnede uit de Welstandskaart 2017 met rood omkaderd het plangebied.
De gebieden met een paarse kleur zijn de gebieden die horen bij het
gebiedstype 'Grootschalige bedrijvenlocaties'.
Beeldkwaliteitsplan
Voor de bouw van de appartementengebouwen en de inrichting van de omliggende openbare ruimte willen we een nieuw beoordelingskader vast laten stellen omdat het gebiedstype 'Grootschalige bedrijvenlocaties' uit de welstandsnota niet past bij een gemengd woon-werk gebied. Daarom is er een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat wordt opgenomen in dit bestemmingsplan. Dit beeldkwaliteitsplan fungeert als toetsingskader voor de welstand, in plaats van de welstandsnota, bij de beoordeling van de omgevingsvergunningen voor de bouw van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte.
Het opnemen van beeldkwaliteitseisen in het bestemmingsplan is mogelijk op grond van de aankomende Omgevingswet. Door het opnemen van beeldkwaliteitseisen - in de vorm van een beeldkwaliteitsplan - in het bestemmingsplan, worden deze beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl waarmee de vindbaarheid wordt vergroot. De procedure tot vaststelling van het beeldkwaliteitsplan over deze specifieke welstandscriteria wordt gekoppeld aan het bestemmingsplan.
Een beschrijving van de beeldkwaliteitseisen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen voor de nieuwbouw en de herinrichting van het onbebouwde gebied zijn te vinden in het hoofdstuk 'Planbeschrijving' in paragraaf 3.3 Stedenbouwkundige
aspecten
Voorliggend bestemmingsplan dat de herontwikkeling/ transformatie mogelijk maakt van een voormalige fabriekslocatie naar een centrum stedelijke woon-werk locatie, is in overeenstemming met het geldende beleid.
In 1881-1883 werd op de locatie aan de Eem de stoomluciferfabriek De Eem gebouwd, naar ontwerp van de Amsterdamse architect G.B. Salm. Na een uitbreiding in 1886, verhuisde het bedrijf in 1887 naar Eindhoven. Vervolgens vestigde in 1888 een kleurstoffenfabriek in de gebouwen. In 1991 kwam het bedrijf in handen van het Engelse Warner Jenkinson Europe Ltd en werden er vooral kleur-, smaak- en geurstoffen voor voedingsmiddelen geproduceerd.
Het fabriekscomplex is vele malen aangepast en uitgebreid. In de jaren 1967-1974 kwam er een groot nieuwbouwcomplex langs De Eem. In 1981 kocht het bedrijf het naastgelegen terrein van de – inmiddels afgedankte - waterzuivering aan, zodat men in de daar aanwezige bassins zelf het afvalwater kon ontkleuren.
Na het vertrek van Warner Jenkinson in 2001 kwam het terrein in handen van de gemeente. De laatste bassins van de waterzuivering werden afgebroken. De gebouwen van de voormalige kleurstoffenfabriek worden sindsdien door de gemeente verhuurd aan diverse bedrijven, waaronder enkele kunstenaars en een cateringfirma. Alle technische installaties zijn inmiddels uit het gebouw verdwenen en de meeste gebouwen verkeren in slechte staat van onderhoud.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan kent twee gebouwen en één bouwwerk met cultuurhistorische waarde; een laboratoriumgebouw, de voormalige luciferfabriek en een fabrieksschoorsteen.
Situering
De voormalige luciferfabriek is gelegen op een terrein omsloten door de Kleine Koppel en de Eem. De fabriek werd gebouwd in 1881-1883, en verbouwd 1886. Het oorspronkelijke complex is ontworpen door de bekende Nederlandse architect G.B. Salm. Aan de Eem werd een laboratoriumgebouwtje (1) gesitueerd. Daarachter lag op enige afstand het fabrieksgebouw (2) van één bouwlaag met haaks daarop, langs de Kleine Koppel, een vleugel met op de kop een bedrijfswoning van één bouwlaag met afgeplat schilddak. Deze bedrijfswoning is rond 1974 gesloopt. In 1886 werd een deel van het hoofdvolume van een tweede bouwlaag voorzien. Achter het hoofdgebouw werd naast het inpandig gelegen ketelhuis een hoge bakstenen schoorsteen (3) geplaatst.
Luchtfoto met aangegeven de gebouwen met cultuurhistorische waarden
Laboratoriumgebouw
Het pandje aan de Eem heeft een rechthoekige plattegrond en telt één bouwlaag afgedekt door een zadeldak van gesmoorde pannen. De nok loopt evenwijdig aan de Eem. De gevels zijn voorzien van horizontale banden, die net als de sluitstenen in gele baksteen zijn uitgevoerd. De voorgevel is later gepleisterd. De toppen van de beide zijgevels zijn voorzien van een klimmend bakstenen fries.
Het laboratoriumgebouw
Het laboratoriumgebouw blijft behouden. Het wordt verbouwd/gerestaureerd en krijgt een horecafunctie.
Fabrieksgebouw
Het hoofdgebouw heeft een rechthoekige plattegrond en telt deels één en deels twee bouwlagen. Het hoge bouwdeel heeft een schilddak, dat eindigt bij de dwarsvleugel aan de zuidzijde. Het lage bouwdeel is voorzien van een zadeldak. De daken zijn gedekt met gesmoorde pannen. De bakstenen gevels zijn voorzien van blinde en gedeeltelijk blinde, rondboogvormige nissen. De sluit- en aanzetstenen, als mede de horizontale banden zijn uitgevoerd in gele steen. De vensters en deuren in het hogere volume zijn nagenoeg allemaal vernieuwd. Rechts in het zuidelijke deel, aan de zijde van het binnenterrein, bevindt zich een risalerende ingangspartij met een brede deur. De top is voorzien van een gekartelde decoratie in baksteen en natuurstenen afdekplaten. Boven de top is een steen geplaatst met de tekst: 'Deze steen is gelegd door J.B. Beuker 18…'. De vensters en deuren in het lage deel zijn grotendeels oorspronkelijk. In het interieur zijn nog originele elementen aanwezig, zoals aandrijfwielen, droogkasten, mengtrechters, deuren en vensters.
Deel fabrieksgebouw dat uit 2 bouwlagen bestaat, gezien vanaf binnenterrein
De fabrieksgebouwen worden verbouwd/gerestaureerd. In deze gebouwen kunnen bedrijven uit de creatieve industrie en maakeconomie een plek krijgen, evenals culturele voorzieningen zoals ateliers en expositieruimtes.
Schoorsteen
De fabrieksschoorsteen is opgemetseld uit rode radiaalstenen. Ter versteviging zijn rond de schoorsteen ijzeren banden gezet. De top van de schoorsteen is na 1980 verwijderd.
Schoorsteen
De schoorsteen wordt hersteld en krijgt weer een hoogte overeenkomstig de oorspronkelijke hoogte. Het bovenste deel van de schoorsteen kan opgebouwd worden uit een afwijkend materiaal.
Fabrieksgebouwen langs de Eem
De tussen 1967 en 1974 gerealiseerde gebouwen zijn ontworpen door architect ir. J.Th. van Dijk. De gebouwen tellen drie bouwlagen, afgedekt door een plat dak. Het geheel bestaat uit een betonskelet, dat in de zuidelijke kopgevel zichtbaar is. Aan deze zijde is het skelet opgevuld met rode baksteen. De voor- en achtergevel zijn bekleed met gevelplaten en horizontale vensterstroken met houten kozijnen. In het interieur is de betonconstructie zichtbaar.
Gebouwen langs de Eem
Deze gebouwen verkeren in een dusdanig slechte staat dat ze worden gesloopt en plaats maken voor nieuwe woongebouwen.
Waardering
Bij de nieuwe ontwikkeling is behoud van de oorspronkelijke onderdelen uitgangspunt. Onderzoek heeft uitgewezen dat herbestemming van de fabrieksgebouwen langs de Eem uit technisch oogpunt niet haalbaar is. Hoewel deze gebouwen zeker het verhaal van de ontwikkeling van een industrieel complex vertellen, beperkt de bescherming zich dan ook tot nog aanwezige bebouwing van de oorspronkelijke Luciferfabriek bestaande uit het laboratoriumgebouw, het L-vormige fabrieksgebouw en de beeldbepalende schoorsteen.
Stedenbouwkundige historische waarde
De stedenbouwkundige waarde van het oorspronkelijke complex was door de zichtbaarheid vanaf de Eem groot. Na de bouw van de fabrieksgebouwen aan de Eem was het pand bepalend als hart van het binnenterrein. De schoorsteen is vanaf ver een oriëntatiepunt in de omgeving.
Cultuur- en architectuurhistorische waarde
De fabrieksgebouwen uit 1881-1886 behoren tot de weinig resterende industriële bebouwing langs de Eem. Zij zijn ontworpen door de in Nederland bekende architect G.B. Salm in een voor die tijd en voor deze functie kenmerkende baksteenornamentie stijl.
Gaafheid en zeldzaamheid
Het oorspronkelijke complex verkeert in slechte staat en wordt door allerlei aanbouwen deels aan het oog onttrokken. Aangezien belangrijke elementen nog aanwezig zijn, is herbestemming met herstel/restauratie gerechtvaardigd, waardoor dit complex opnieuw het hart kan vormen van een geheel nieuwe wereld.
Parelsnoer langs de Eem
De Warner Jenkinsonlocatie ligt in de Kop van Isselt, een gebied dat op termijn kan transformeren van bedrijfslocatie naar gemengd woon-werkgebied. In enkele gebieden, tussen het centrum en de Kop van Isselt, heeft al een succesvolle transformatie plaatsgevonden; zoals het Eemkwartier met stedelijke voorzieningen en het Oliemolenkwartier als succesvolle proeftuin voor stedelijke ontwikkeling, onder de naam 'De Nieuwe Stad'. De Warner Jenkinsonlocatie (WJ) is de volgende herontwikkelingsopgave in het een parelsnoer van plekken en programma's waarbij de Eem de ruimtelijke drager is.
Kop van Isselt
De Kop van Isselt zal, door de versnipperde eigendomssituatie en diversiteit in gebruik, zowel vanuit overkoepelende kaders als vanuit vooruitlopende, individuele ontwikkelingen ontwikkeld worden. Dat maakt inhoudelijk moeilijk te voorspellen welke richting de ontwikkeling op gaat waardoor dit gebied minder geschikt is voor een vast omlijnd stedenbouwkundig plan. In plaats daarvan vormt een 'raamwerk' van robuuste elementen; zoals de ligging aan de Eem, de centraal gelegen ontsluitingsweg (Nijverheidsweg-noord) en een centrale groene as de basis voor toekomstige ontwikkelingen. Dit is het raamwerk cq kader op een hoger schaalniveau (overkoepelende kaders). Voor de Kop van Isselt is het, bij de transformatie, van belang dat het industriële karakter behouden blijft. In het gebied zijn verschillende karakteristieke, historische elementen aanwezig, zoals het oude treinspoor en enkele oude gebouwen die vanuit historisch perspectief behouden moeten blijven. Geen expliciete monumenten, maar dragers van de geschiedenis van het gebied. Het raamwerk, het behoud van historische elementen en de toevoeging van passende architectuur zal ervoor zorgen dat De Kop van Isselt één industriële, samenhangende stedenbouwkundig karakter en sfeer zal hebben. Dit is het raamwerk cq kader op een lager schaalniveau (vooruitlopende individuele ontwikkelingen).
Perceelsgewijze ontwikkeling
Verschillende percelen zullen in de loop van de tijd ontwikkeld kunnen worden. De verschillende ontwikkelingen zullen in de Kop van Isselt en langs de Eem als losse architectonische ensembles herkenbaar blijven. Deze ruimtelijk aparte ensembles komen perceelsgewijs tot stand en vormen gezamenlijk De Kop van Isselt. Mede de variëteit van deze losse ensembles bepaalt de sfeer. Verder zijn deze ensembles goed in de tijd afleesbaar en de stedelijke dynamiek in de Kop van Isselt is hiermee goed te zien. Per perceel / ensemble is een duidelijke eenheid gewenst. De bebouwing op het perceel is samenhangend, maar ook afwisselend; grootschaligheid wordt afgewisseld met kleinschaligheid en hogere bebouwing wordt afgewisseld met lagere bebouwing en op enkele plekken is er hoogbouw mogelijk. De ensembles zijn besloten, maar hebben ook onderlinge relaties, onder andere door de grote dragers in het raamwerk, de verschillende doorzichten en door (voetgangers) verbindingen tussen en door de ensembles. Er wordt ruimte geboden aan een gevarieerd woningaanbod, gecombineerd met bedrijvigheid en voorzieningen. De ontwikkeling van dit terrein geldt als aanjager en katalysator. Het zet als eerste de sfeer neer waarmee de ambitie en de toon wordt gezet voor de verdere transformatie van de Kop van Isselt.
Het plangebied is een voormalige fabriekslocatie. Het oostelijk deel van de locatie is voor het grootste deel bebouwd. De oude fabrieksgebouwen en de gebouwen die rond 1970 zijn toegevoegd aan de locatie, zijn in gebruik bij bedrijfjes en kunstenaars.
Het westelijk deel van de locatie heeft minder bebouwing maar is wel vrijwel volledig verhard. Dit deel wordt met name gebruikt voor opslag en er staan enkele tijdelijke gebouwtjes.
Het plan voor de herontwikkeling/transformatie van de locatie wordt gekenmerkt door een ensemble van eigentijdse, woon-werkgebouwen, loodsen en oude fabrieksgebouwen met een robuuste uitstraling, die refereren aan het industriële verleden. Deze zijn verbonden via een openbaar toegankelijk gebied, het industriële tapijt, met een informeel openbaar toegankelijk gebied en met een verkeersluw karakter in de vorm van een soort woon/ werkerf dat wordt gedeeld door bewoners, werknemers, bezoekers; voetgangers, fietsers en zeer beperkt auto's.
Het gebied omvat verschillende zone's. Langs het water is de inrichting meer geïnspireerd op de sfeer van het water (de Eem); met steigers, bolders, hout en trapvormige plekken aan het water. Deze oever maakt deel uit van de oevercontinuïteit langs de Eem. Het is openbaar toegankelijke gebied, waar langs gewandeld kan worden. Een zorgvuldige inpassing van verschillende programma's, doorkijkjes en een open plint bij één gebouw zorgen voor een relatie met de binnenzijde van het gebied (het plein). Aan de binnenzijde van deze zone ligt het fabrieksplein. Rondom dit plein ligt een ensemble van de oude industriële gebouwen en van de nieuwe gebouwen. De inrichting refereert sterk aan het oude industriële karakter met onder andere mogelijk behoud van de oude stelconplaten. Aan de andere zijde ligt een ensemble dat bestaat uit een gebouw bedoeld voor tiny appartments, een appartementengebouw en een centraal gelegen tiny house. Dit gebied krijgt een groen uitstraling. Ook vindt hier waterinfiltratie plaats en worden bomen geplant. Markant is het grote wateropvangbekken dat refereert aan de oude situatie met de waterzuivering. Dit wateropvangbekken heeft een zichtbare overstroomgoot naar de Eem. Deels wordt op maaiveld geparkeerd door bezoekers. Echter het overgrote deel van de benodigde parkeerplaatsen zal ondergronds in een garage worden gerealiseerd.
Tussen deze twee ensembles ligt de toekomstige Fabrieksstraat. Deze straat vormt een verbinding die vanaf de Geldersestraat, langs de schoorsteen, door het gebied loopt. Deels zal langs deze lijn een bomenrij worden geplaatst. In de toekomst is beoogd dat deze lijn doorgetrokken zal worden als zone in de verdere ontwikkeling van Kop van Isselt. Dwars op het gebied ligt een as die dienst doet als zichtlijn en tevens een loopverbinding vormt naar de Eem. Op die manier wordt diep in het gebied de Eem ervaren.
De locatie Warner Jenkinson is het eerste gebied in de Kop van Isselt dat herontwikkeld/getransformeerd wordt. Voor de locatie is een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat onderdeel is van de regels van voorliggend bestemmingsplan (bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan) en daarmee één van de toetsingskaders is.
De locatie wordt getransformeerd van een voormalig fabriekscomplex naar een compact stedelijk milieu dat wordt gekenmerkt door een gevarieerd woon-werkmilieu, bestaande uit een mix van sociale woningbouw, duurdere woningen, studentenwoningen en ruimte voor creatieve bedrijvigheid, maakindustrie en horeca. Er is veel aandacht besteedt aan de verbinding met de Eem en de beleving en continuïteit van de oever, waarbij er rekening is gehouden met de toekomstige ontwikkeling van de Kop van Isselt. Een belangrijk onderdeel is het behoud van het cultuur historische karakter en het gebruik van oud industrieel erfgoed waarbij het nadrukkelijk niet de bedoeling is om de historie vast te zetten maar juist te zorgen voor continuïteit door nieuwe eigentijdse toevoegingen. De bijzondere ligging aan de Eem en de combinatie van het oude industriële karakter met een mix van duurzame nieuwbouw geven het gebied een unieke identiteit.
Zoals in paragraaf 3.3 Stedenbouwkundige aspecten is aangegeven bestaat het gebied uit verschillende zones.
Langs het water is de inrichting van het openbaar toegankelijke gebied geïnspireerd op de sfeer van het water; met steigers, bolders, hout en trapvormige plekken aan het water. Deze oever maakt deel uit van de oevercontinuïteit. In deze zone mag alleen worden gewandeld.
De binnenzijde van de locatie, het fabrieksplein, refereert sterk aan het oude industriële karakter met mogelijk de oude stelconplaten, verlichting en dergelijke en het ensemble van de oude industriële en de nieuwe gebouwen. In deze zone mag in het openbaar toegankelijke gebied uitsluitend worden gewandeld en gefietst. Daarnaast is hier ruimte voor de bevoorrading, laden en lossen ten behoeve van de culturele voorzieningen en bedrijven die zich in dit deel van het plangebied bevinden.
Ten westen van het fabrieksplein ontstaat door de toevoeging van de tiny appartments, samen met de oudbouw, een fabrieksstraat. De schoorsteen op de kop van de oudbouw versterkt dat beeld. Hier zal in de stelconplaten ook deels ruimte zijn voor groen. Ook in dit deel van het openbaar toegankelijke gebied mag uitsluitend worden gewandeld en gefietst. Daarnaast is hier ruimte voor de bevoorrading, laden en lossen ten behoeve van de culturele voorzieningen en bedrijven die zich in dit deel van het plangebied bevinden.
Het westelijk deel van het gebied zal een groen karakter krijgen met waterinfiltratie en bomen. In dit deel van het gebied zal ook de entree van de ondergrondse parkeergarage een plek krijgen. De bewoners en werknemers van het gebied parkeren in deze ondergrondse parkeergarage. Daardoor zal in dit westelijk deel wat meer verkeer voorkomen dan in het oostelijk deel van het gebied. Ook wordt in dit deel van het gebied parkeergelegenheid aangelegd voor bezoekers.
Samenvattend kan worden gezegd dat het oostelijk deel van het gebied een zeer verkeersluw gebied is met vrijwel uitsluitend voetgangers en fietsers. Het westelijk deel van het gebied is nog steeds verkeersluw maar vanwege de inrit naar de ondergrondse parkeergarage en vanwege het bezoekersparkeren en de bevoorrading van de culturele voorzieningen en bedrijven, zal hier wat meer verkeer voorkomen.
Aansluiting verkeer op omliggend gebied
Het plangebied wordt voor het verkeer aangesloten op het omliggende gebied via de Kleine Koppel, Geldersestraat en de Nijverheidsweg Noord. Omdat in het gebied ongeveer 66 woningen worden gerealiseerd en enkele culturele voorzieningen en bedrijven, zal de verkeersaantrekkende werking niet dusdanig groot zijn dat aansluiting op het bestaande wegennet tot problemen zal leiden.
Parkeren
Het parkeren wordt volledig binnen het plangebied opgelost door middel van een ondergrondse parkeergarage voor bewoners en werknemers, en maaiveld parkeren voor bezoekers. In het omliggende gebied zal geen extra parkeerdruk ontstaan vanwege de herontwikkeling/transformatie van de Warner Jenkinson locatie. Ook het fietsparkeren wordt binnen het plangebied opgelost.
Fietsroute door het plangebied
Bij de vaststelling van de startnotitie over dit bestemmingsplan op 12 juni 2018 is een amendement (2018-056A) aangenomen over de realisatie van een doorgaande fietsroute langs de Eem door het plangebied. Daarnaast heeft er een rondetafelgesprek over het onderwerp plaatsgevonden op 12 november 2019. Dit heeft er toe geleid dat er in het plan een fietsroute is opgenomen via de zogenaamde Fabrieksstraat. Deze toekomstige Fabrieksstraat wordt aangelegd tussen de nieuwbouw van de tiny appartments en de te restaureren oude fabrieksgebouwen. Deze route wordt zo ontworpen dat de verschillende verkeersstromen in het gebied veilig kunnen kruisen en het gebruik door bromfietsen, snorfietsen en speed pedelecs wordt tegengegaan.
Deze route kan dan aansluiten op een gewenste toekomstige fietsverbinding met het buitengebied richting Baarn, als onderdeel van de herontwikkeling van de Kop van Isselt. Een fietsroute via de Fabrieksstraat is op basis van de bestemming en bijbehorende regels, mogelijk met dit bestemmingsplan. De verdere vormgeving van de fietsroute wordt meegenomen in de uitwerking van het plan waarbij het ontwerp wordt afgestemd met de supervisor van Langs Eem en Spoor. Het ontwerp voor de buitenruimte wordt te zijner tijd, door de initiatiefnemer, uitgewerkt in een inrichtingsplan voor de openbare ruimte. Uitgangspunt is dat de ontwikkeling van het voorliggende plangebied een gewenste route van de binnenstad naar het buitengebied, via de Kop van Isselt, niet onmogelijk maakt.
De herontwikkeling van een gebied kan worden aangegrepen om de omgevingskwaliteit van dat gebied te vergroten. Dit kan door in het ontwerp rekening te houden met veiligheid, aandacht te hebben voor onder andere groen, duurzaamheid en gezondheid.
In voorliggend plan is rekening gehouden met de veiligheid van zowel fietsers als voetgangers door het gebied voor een groot deel verkeersluw te maken.
In het plan is veel aandacht voor groen. Het bebouwd oppervlak wordt kleiner waardoor er groen kan worden toegevoegd. Daarnaast wordt een deel van het openbaar toegankelijke gebied bestraat met berijdbaar en beloopbaar groen dat tevens waterdoorlatend is. Dit draagt bij aan de groene uitstraling maar heeft ook een positief effect op het klimaat.
Bij de bouw van de nieuwe gebouwen en de herinrichting van het openbaar toegankelijke gebied zal zo veel mogelijk aandacht worden besteed aan duurzaamheid (zie paragraaf 4.8 Duurzaamheid) .
Doordat het bebouwd oppervlak kleiner wordt, er meer groen in het plangebied wordt aangelegd en bij de herinrichting van het openbaar toegankelijke gebied veel aandacht is voor de veiligheid van fietsers en voetgangers, wordt een positieve impuls gegeven aan de omgevingskwaliteit wat weer een positief effect kan hebben op de gezondheid van bewoners en gebruikers van het gebied.
Op basis van het stedenbouwkundig ontwerp en het beeldkwaliteitsplan voor het gebied is een hoogbouw effect rapportage opgesteld. Volgens de gemeentelijke Hoogbouwvisie moet voor gebouwen vanaf 9 bouwlagen een Hoogbouw Effect Rapportage worden opgesteld.
De hoogste nieuwbouw in het plan bevat maximaal 9 bouwlagen en heeft een hoogte van ongeveer 27 meter. Deze hoogte komt voort uit het Ontwikkelplan Eemfront dat in september 2017 door het college is vastgesteld. Gebouwen van deze hoogte zouden, afhankelijk van de locatie en omgeving van het plangebied, kunnen leiden tot windhinder en bezonningshinder en daarnaast zouden ze kunnen leiden tot een toename in het verkeer. Om het effect van het beoogde gebouw van maximaal 9 bouwlagen op de windhinder, bezonning en het verkeer in te schatten is een aantal zaken onderzocht, zie hiervoor bijlage 1 Hoogbouw Effect Rapportage.
Amersfoortse ambities, inpassing hoogbouw en beeldkwaliteitsaspecten van de hoogbouw
Ten aanzien van de beeldkwaliteit is er voor gekozen om in plaats van een dichte wand van 15 meter hoog langs de Eem, die mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan, meer variatie in bouwhoogte aan te brengen met enkele grote doorzichten vanaf de Eem het plangebied in. Kadegebouw 1, gelegen aan de zuidoostzijde van het plangebied, is zelfs opgetild en staat op kolommen waardoor de openheid naar het water nog sterker is. Met deze doorzichten ontstaat er zicht op de te behouden fabrieksgebouwen. Hiermee wordt de stedenbouwkundige structuur verbeterd en is tevens sprake van een versterking van de historische setting.
In de noordoosthoek van het plangebied wordt een hoger gebouw gerealiseerd, bestaande uit 9 bouwlagen. Dit is het kadegebouw 2. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt vormt dit hoge gebouw een belangrijk accent in de bocht van de Eem. Vanuit het centrum van Amersfoort is zicht op dit gebouw. De markante ligging motiveert de hogere bebouwing op deze plek. Het gebouw vormt een oriëntatiepunt in zijn omgeving en in de ontwikkeling van de Kop van Isselt. Daarmee heeft een hoog gebouw op deze plek aan de Eem een meerwaarde voor de ontwikkelocatie zelf, de verdere transformatie van de Kop van Isselt en in de relatie met de (binnen)stad.
Zoals gezegd speelt het gebouw - kadegebouw 2 - een belangrijke rol in de beeldkwaliteit en stedenbouwkundige opzet in zijn omgeving. Echter ook in het plangebied zelf biedt kadegebouw 2 met de hierin mogelijke functies en zijn relatie met het openbaar gebied kwalitatieve waarden. De begane grond van dit gebouw heeft een hogere verdiepingshoogte waardoor ook een ander programma dan wonen mogelijk is. De interactie tussen de functies binnen het gebouw en de beleving op straat is groot. Hiervoor worden ook sterke randvoorwaarden meegegeven in het Beeldkwaliteitsplan. Uitganspunt is dat er een dynamisch en levendig tussengebied ontstaat. De plint van het gebouw ligt gedeeltelijk terug, heeft een grotere vrije hoogte op de begane grond en zal bestaan uit veel glas.
Ook in de Amersfoortse duurzaamheidsambities speelt hogere bebouwing een rol. In dit gebied worden twee gebouwen op de locatie behouden en door middel van renovatie en restauratie kunnen ze een nieuwe functie krijgen waardoor ze nog vele jaren mee gaan. Daarnaast worden op de locatie ongeveer 66 appartementen toegevoegd in 4 appartementengebouwen. Bij de realisatie van deze appartementengebouwen zal er veel aandacht zijn voor het beleid ten aanzien van energieneutraal wonen, circulariteit en klimaatbestendig bouwen. Hetzelfde geldt voor de inrichting van de openbare ruimte. Door op één plek de bebouwing hoger te maken (9 bouwlagen) kan het bebouwd oppervlak beperkter blijven waardoor er meer ruimte zal zijn voor (het gebruik van) het openbaar toegankelijk gebied, waarvan een gedeelte groen zal worden ingevuld.
Hogere bebouwing op deze plek draagt dus op verschillende manieren bij aan de Amersfoortse ambities; Het draagt bij aan de nieuwe, eigen identiteit van het gebied. Het draagt bij aan de binnenstedelijke woningbouwopgave. Het draagt bij aan de beleving en duurzame inrichting van het openbaar toegankelijke gebied en het draagt bij aan de duurzaamheidsambities.
Onderzoeken naar de effecten van de hoogbouw
Er is een aantal onderzoeken gedaan naar de effecten van het hoge gebouw.
Zo is er onderzoek gedaan naar het effect van windhinder op loopniveau in en rond dit gebouw, zie hiervoor de bijlage 4 Bijlage bij HER - windhinder. Hieruit blijkt dat er geen windhinder wordt verwacht. Verder blijkt dat op de looproutes en in de open ruimtes in en rondom het plangebied een goed windklimaat wordt verwacht voor doorlopen, slenteren en langdurig zitten. In de directe omgeving van de west-, zuid- en oosthoek van de hoogste nieuwbouw en de doorgangen ten zuiden en noorden van de hoogste nieuwbouw zou het windklimaat voor langdurig zitten (verblijven) plaatselijk iets minder kunnen zijn. Aangezien het niet beoogd is om rondom het gebouw langdurig te verblijven wordt hier geen probleem verwacht.
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de bezonning, zie hiervoor 5 Bijlage bij HER - bezonning. In de nieuwe situatie hebben de woningen aan de overzijde van de Eem in het voorjaar en najaar in de avond 1 à 2 uur minder zon op de woning en in de achtertuin dan nu het geval is. De schaduw schuift in die 1 à 2 uur over de woningen waarna de woningen weer uit de schaduw komen en in de zon liggen. Hierbij moet opgemerkt worden dat ook de eigen woningen voor schaduw zorgen in de achtertuinen. In de zomer heeft geen enkele omliggende woning minder zon vanwege de nieuwbouw.
Het effect van het hoge gebouw op de infrastructuur is ook onderzocht, zie hiervoor bijlage 6 Bijlage bij HER - infrastructuur. Het gebied zelf wordt een autoluw gebied. De auto's kunnen naar het gebied rijden via de Geldersestraat en daar de ondergrondse parkeergarage in. Het autoverkeer takt aan op de ontsluitingsweg Amsterdamseweg. Voetgangers kunnen op vele manieren van, naar en door het gebied lopen. Voor fietsers wordt het gebied ontsloten via de Nijverheidsweg-Noord. Fietsers komend vanuit het centrum fietsen langs de Eem en ter plaatse van voorliggend plangebied gaat de route verder via de Nijverheidsweg-Noord naar het buitengebied. In de gebouwen wordt voldoende plek gerealiseerd voor fietsparkeren. Al deze verkeersbewegingen vormen geen belasting voor, en kunnen opgevangen worden door, het bestaande verkeersnetwerk.
Conclusie
De transformatie van industrieterrein naar een woon-werkgebied met aandacht voor groen en klimaat heeft een positief effect op de locatie zelf en de omgeving. Momenteel wordt het terrein met name gebruikt voor opslag en er staan redelijk vervallen dan wel slecht onderhouden bedrijfsgebouwen. Het geheel vertoont een verre van fraaie aanblik. In de nieuwe situatie komt er een woon-werkgebied bestaande uit gerestaureerde fabrieksgebouwen, nieuwe appartementengebouwen en wordt het openbaar toegankelijk gebied met aandacht en kwalitatief ingericht, onder andere met groen en voorzieningen voor de opvang van water.
Daarnaast blijkt uit de diverse boven genoemde onderzoeken dat de omgeving van het plangebied nauwelijks negatieve effecten hoeft te verwachten van de nieuw te bouwen hoogbouw op de locatie.
In de volgende fase, bij de uitwerking van het plan naar omgevingsvergunningen, zullen zaken als de architectuur en vormgeving van de plint meer gedetailleerd uitgewerkt worden.
De hoofdlijnen van het milieubeleid worden bepaald door Europa en het Rijk. Binnen de Provincie Utrecht is het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) richtinggevend. Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in de gebieden van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, voor zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - bijvoorbeeld nieuwe woningen, nieuwe bedrijfsfuncties– kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Voor waterkeringen, landelijk gebied, stedelijk gebied en waterketen zijn er programma's opgesteld. Het Waterbeheerprogramma is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Hydron Midden-Nederland (nu Vitens). Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.
In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet.
Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Huidige Situatie
Oppervlaktewater
Het plangebied is gelegen langs de rivier de Eem. Verder is binnen het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig.
Hemelwater
Het grootste deel van het plangebied is momenteel verhard. Hemelwater afkomstig van het plangebied wordt samen met het afvalwater via de gemengde riolering ingezameld en afgevoerd.
Grondwater
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ligt in de huidige situatie op circa 0,6 tot 0,8 meter onder maaiveld.
Afvalwater
In de omgeving van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel. Hiermee worden zowel het afvalwater als het hemelwater ingezameld en afgevoerd. Tevens is in 2006 een regenwaterriool aangelegd met een lozing op de Eem.
Nieuwe situatie
De ontwikkeling van de Warner Jenkinson locatie omvat de transformatie van het gebied van fabriekslocatie naar een compact stedelijk woon-werk gebied dat wordt gekenmerkt door een gevarieerd woon-werkmilieu, bestaande uit een mix van sociale woningbouw, vrije sector woningen, studentenwoningen en ruimte voor creatieve bedrijvigheid, maakindustrie en horeca.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het is niet toegestaan om hemelwater direct af te voeren op de rivier de Eem. Wel wordt in het plangebied een waterinfiltratiebekken aangelegd. Van hieruit loopt een overstroomgoot naar de Eem.
Hemelwater
Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:
a) Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen een plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
b) Schoon houden - scheiden - schoon maken
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
De gemeente wil haar stedelijke gebied klimaatbestendig inrichten. Daarom moet binnen het plangebied een bui met een volume van 60 mm volledig kunnen worden geborgen. Dit komt overeen met een bui die theoretisch éénmaal per 100 jaar voorkomt. Het realiseren van voldoende waterberging is in dit gebied mogelijk. In het ontwikkelplan en beeldkwaliteitsplan voor de locatie is aangegeven dat in het plangebied veel aandacht is voor groen. Het bebouwd oppervlak wordt kleiner waardoor er groen kan worden toegevoegd. Daarnaast wordt een deel van het openbaar toegankelijke gebied bestraat met berijdbaar en beloopbaar groen dat tevens waterdoorlatend is. Ook wordt een groot wateropvangbekken aangelegd dat refereert aan de oude situatie met de waterzuivering. Dit wateropvangbekken heeft een zichtbare overstroomgoot naar de Eem.
Grondwater
Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 0,2 tot 0,3 meter gaat stijgen. Voor het plangebied is berekend dat in de toekomst de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) kan stijgen tot circa 0,5 meter onder maaiveld. In onderstaand figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.
Afvalwater
Afvalwater vanuit het plangebied kan worden aangesloten op de bestaande gemengde riolering in de Geldersestraat.
Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met meer dan 1000 m2 toeneemt, een watertoets watercompensatie nodig is.
In de huidige situatie is het plangebied bijna volledig verhard. Met de herontwikkeling van het terrein neemt de totale omvang van de verharding af en wordt een deel van het plangebied onverhard. Hiermee neemt het totale verhard oppervlak in de toekomst af. Omdat het verhard oppervlak afneemt, is in dit geval watercompensatie niet nodig.
In de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) staan luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht. Een voorgenomen ontwikkeling is onder andere inpasbaar vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit als de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project. Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Binnen het plangebied worden naast enkele culturele voorzieningen en kleine bedrijven uit de creatieve- en maakindustrie, ongeveer 66 woningen mogelijk gemaakt. Dit aantal ligt ruim onder de NIBM grens. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan in het kader van dit bestemmingsplan daarom achterwege blijven.
Het Besluit gevoelige bestemmingen is niet van toepassing. De herontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Luchtkwaliteit is daarom geen belemmering om de bestemming wonen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Overigens wordt in de omgeving van het plan ruimschoots voldaan aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof. Zie voor de situatie ter plekke www.nsl-monitoring.nl.
Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. De milieuzonering zorgt voor een voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen.
Sinds 1 januari 2008 is het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer van kracht, kortweg het Activiteitenbesluit genoemd. Met de invoering van dit besluit wordt de systematiek gehanteerd dat alle inrichtingen (die voldoen aan de minimale omvangeisen) onder dit besluit vallen met uitzondering van die inrichtingen die zijn opgenomen in bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wanneer een inrichting in bijlage 1 is opgenomen is een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning) vereist.
In het plangebied komen geen bedrijven voor die zijn opgenomen in de genoemde bijlage 1 van het Bor. Wel grenst een dergelijk bedrijf aan de noordzijde aan het plangebied.
Het algemene stankbeleid is door het Ministerie van VROM beschreven in de Herziene Nota Stankbeleid en in aanvulling daarop in de Brief rijksbeleid geur (opgenomen in de NeR). Het algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid.
Onderdeel van het geurbeleid is dat de lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen.
Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
In de directe omgeving is sprake van bedrijvigheid die in hun bedrijfsuitvoering belemmerd kunnen worden als gevolg van dit bestemmingsplan. Het gaat in dit geval met name om het bedrijf dat aan de noordzijde van het plangebied grenst.
In het plangebied worden naast enkele culturele voorzieningen en kleine bedrijven uit de creatieve- en maakindustrie, ongeveer 66 woningen mogelijk gemaakt. Dit betekent dat het bedrijf dat aan de noordzijde van het plangebied grenst belemmerd zou kunnen worden in de bedrijfsvoering. Er worden echter geen woningen bestemd binnen de externe veiligheidszone van het bedrijf. Wel is een regeling opgenomen dat wanneer het bedrijf in de toekomst zou verhuizen, de gebouwen binnen de externe veiligheidszone qua functie gewijzigd kunnen worden naar woningen.
Voorliggend bestemmingsplan heeft ten aanzien van de bedrijven- en milieuzonering geen belemmering voor de omgeving tot gevolg.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verboden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In alle drie besluiten zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Landelijk is een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. De uitgangspunten van het basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses dienen te rekenen, zijn wettelijk verankerd door middel van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De transportfrequenties, opgenomen in de Regeling basisnet, corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of sprake is van bedrijfsactiviteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi, waaronder LPG-tankstations.
De conclusie is dat aan de noordzijde van het plangebied een in het Bevi aangewezen bedrijf grenst. De bijbehorende plaatsgebonden risicocontour bedraagt voor dit bedrijf 30 meter. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Uit de planbeschrijving blijkt ook dat dit niet gebeurt. Voor dit bedrijf geldt geen invloedsgebied en dus is er geen groepsrisico. Vanuit het aspect externe veiligheid is er vanwege dit bedrijf geen belemmering voor het plangebied.
Op enige afstand ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich een Shell tankstation van Serva BV met LPG verkoop. Het invloedsgebied van de LPG installatie overlapt met een klein deel van het plangebied. Omdat uit eerdere berekeningen bekend is dat het groepsrisico hoger is dan de oriënterende waarde moet een verantwoording van het groepsrisico uitgevoerd worden.
Hoogte van het groepsrisico
Ten behoeve van de bepaling van het groepsrisico is geen berekening gedaan. De berekening is achterwege gelaten omdat kan worden aangenomen dat het groepsrisico niet of verwaarloosbaar zal toenemen. Deze aanname is gebaseerd op een conclusie uit een onderzoek dat is gedaan in november 2016 ten behoeve van het bestemmingsplan Serva BV - Sporthal (rapportage "Externe veiligheid bestemmingsplan Serva BV - Sporthal"; RUD Utrecht, 21 november 2016). In dat bestemmingsplan was sprake van een toename van het aantal personen met 40 personen, zowel voor de dag als voor de nacht. De sportschool ligt op relatief grote afstand van de LPG installatie van Serva BV, aan de uiterste rand van het invloedsgebied. De conclusie in de rapportage luidde: Het groepsrisico wijzigt niet zichtbaar vanwege de komst van de schermvereniging".
In het plan "Kop van Isselt, deelgebied 1, Geldersestraat" is sprake van een vergelijkbare situatie. Het plangebied ligt op relatief grote afstand van de LPG installatie en binnen het invloedsgebied bevinden zich ca. 30 'tiny appartments' (< 50 m2), incl. één 'tiny house'. Uitgaande van 1,5 persoon per appartement zijn dat in totaal ca. 45 personen. Vergelijkend met het plan Serva BV - Sporthal wordt de conclusie getrokken dat het groepsrisico niet zichtbaar zal wijzigen vanwege het plangebied.
Mogelijkheden bij het LPG tankstation om het groepsrisico te verlagen
Het tankstation voldoet aan alle regelgeving voor LPG installaties. De bevoorrading van LPG vindt plaats met tankauto's die zijn voorzien van een hittewerende coating. De risico's liggen daarmee op een acceptabel niveau.
Mogelijkheden in de omgeving van het LPG tankstation om het groepsrisico te verlagen
Het invloedsgebied heeft een geringe overlap met het plangebied. Als gevolg van een lichte verhoging van het aantal personen binnen het invloedsgebied is echter geen zichtbare verandering te zien in de hoogte van het groepsrisico. Een andere ruimtelijke invulling zal tot dezelfde conclusie leiden.
Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval
De volgende locatiespecifieke voorwaarden bepalen of een (dreigend) zwaar ongeval goed bestreden kan worden of zelfs voorkomen:
Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp voordoet
Bij zelfredzaamheid gaat het om de mogelijkheden voor personen in het invloedsgebied van een risicobron om zichzelf in veiligheid te brengen indien bijvoorbeeld een BLEVE (ontploffing) plaatsvind van een LPG tankauto. Belangrijk aspect hierbij is, dat zij zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar zonder daadwerkelijke hulp van de hulpverleningsdiensten, bijvoorbeeld door te vluchten. Bij het plaatsvinden van een BLEVE is de verwachting dat het plangebied te maken krijgt met een hoge hittestralingsintensiteit. Wanneer de stralingsintensiteit te hoog is en een gebouw bij de brand betrokken dreigt te raken, moet onder dekking van een gebouw weggevlucht kunnen worden in de richting haaks van het LPG-tankstation af.
Genoemde maatregelen kunnen niet worden geborgd in dit bestemmingsplan. Ze zullen in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) nadrukkelijk aan de orde moeten komen.
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (op ca. 1.450 meter) van het NS Emplacement Amersfoort waarover transport gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Bij een ongeval met een tankwagon met toxische stoffen kan een toxische wolk ontstaan. Omdat het emplacement op ongeveer 1.450 meter van het plangebied ligt is het niet waarschijnlijk dat er gewonden en/of slachtoffers ontstaan als gevolg van een toxische wolk. De effecten van een toxische wolk zijn erg afhankelijk van de omstandigheden zoals locatie, windrichting en windsnelheid. Wanneer de windrichting staat richting het plangebied dan is het de verwachting dat er gewonden vallen doordat mensen ademhalingsklachten krijgen en hiervoor medische hulp nodig hebben en mogelijk naar het ziekenhuis moeten.
Het is van belang dat personen binnen het plangebied zich kunnen beschermen tegen zo'n toxische wolk. De beste optie is om in het gebouw te schuilen tot de lekkage is verholpen en/of de concentratie in de lucht laag genoeg is om het gebied te ontvluchten. Daarvoor is het noodzakelijk dat de gifwolk het gebouw niet binnendringt. Het eenvoudig en snel kunnen uitschakelen van het ventilatiesysteem is daarvoor een vereiste. Bij de bedrijfshulpverlening van de voorgenomen utiliteitsbouw (horeca) moet de positie van de schakelaar bekend zijn en de handelswijze volgens dit scenario moet een onderdeel zijn van het bedrijfsnoodplan. Genoemde maatregelen kunnen niet worden geborgd in dit bestemmingsplan. Ze zullen in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) nadrukkelijk aan de orde moeten komen.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel X).
Tabel X: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
In het kader van dit bestemmingsplan is het wegverkeerslawaai en industrielawaai van belang. Het plangebied ligt niet in de zone van spoorwegen waarmee spoorweglawaai niet van belang is voor dit plangebied.
Wegverkeer
Door Royal HaskoningDHV is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is te vinden in bijlage 8 Akoestisch onderzoek wegverkeer. Uit de berekeningen in dat onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting ten gevolge van de Geldersestraat/Kleine Koppel en Nijverheidsweg-Noord hoger is dan 48 dB op één of meerdere gebouwen met daarin geluidgevoelige bestemmingen binnen het bouwplan, zie onderstaande afbeelding.
De hoogste geluidbelasting doet zich voor op de zuidwestgevel van Kavel Z, waar de geluidbelasting ten gevolge van de Nijverheidsweg-Noord 58 dB bedraagt. De maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt niet overschreden.
Het is niet mogelijk om met maatregelen alle overschrijdingen weg te nemen. Een ander type verharding neemt de overschrijding slechts deels weg. En een afschermende voorziening is stedenbouwkundig niet wenselijk.
Daarom moeten hogere waarden worden vastgesteld bij het bestemmingsplan. Voor de woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, dient er bij de bouw voor gezorgd te worden dat de wettelijke binnenwaarde van 33 dB niet wordt overschreden. Conform het geluidbeleid van de gemeente moet bij de uitwerking van het bouwplan ook rekening worden gehouden met de vereisten ten aanzien van geluidluwe gevels.
Industrielawaai
Het plangebied ligt in de Kop van Isselt. Dit deel van het gezoneerde industrieterrein Isselt wordt geleidelijk getransformeerd naar een gemengd stedelijk gebied. Voor deze transformatie wordt het gezoneerde industrieterrein verkleind. De grens van het gezoneerde industrieterrein Isselt ligt nu nog op de Brabantsestraat. Deze grens wordt verlegd naar het noordwesten en komt te liggen op de Industrieweg en Havenweg.
Om een geleidelijke transformatie van de Kop van Isselt van industriegebied naar gemengd stedelijk gebied inclusief wonen mogelijk te maken, moet het gebied Kop van Isselt uit het gezoneerde industrieterrein Isselt worden gehaald omdat op een gezoneerd industrieterrein geen woningen mogen worden gebouwd. Dit is mogelijk door op het gebied Kop van Isselt de aanduiding 'geluidszone - industrie' op te nemen. Daarmee is dit gebied onderdeel geworden van de geluidszone en hoort het niet meer bij het gezoneerde industrieterrein. Door de aanduiding 'geluidszone - industrie' op te nemen voor het gebied Kop van Isselt, wordt het gezoneerde industrieterrein kleiner en wordt de geluidszone-industrie vergroot.
De belangen van de eigenaren van gevoelige bestemmingen (oa woningen) in en rond dit gebied worden niet aangetast. De buitenste grens van de geluidszone-industrie wordt namelijk in stand gehouden. En de geluidsnormen binnen de zone veranderen niet.
Ook de belangen van de bedrijven op het gezoneerde-industrieterrein worden niet aangetast. De bedrijven op het gezoneerde deel van het bedrijventerrein mogen gezamenlijk buiten de zone geen hogere geluidbelasting veroorzaken dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Dit bepaalt ruwweg ook de ligging van de buitenste zonegrens. De vergunde 50 dB(A)-contour wordt bepaald door het cumulatieve geluidsniveau dat de bedrijven gezamenlijk veroorzaken op basis van wat in hun milieuvergunning is toegestaan. En omdat de buitenste grens van de geluidszone-industrie niet wijzigt, blijft dit cumulatief berekende geluidsniveau in de geluidszone en op de buitenste grens van de geluidszone gelijk.
Voor de bedrijven die nu niet meer op het gezoneerde industrieterrein liggen maar in de geluidszone-industrie verandert er ook niets. Zij behouden hun milieucategorie en ook de ruimte die ze hebben op basis van het cumulatief berekende geluidsniveau blijft in stand.
Het verkleinen van het gezoneerde industrie terrein door op het gebied Kop van Isselt de aanduiding 'geluidszone-industrie' op te nemen, wordt geregeld met het in procedure brengen van een afzonderlijk plan; de 'Partiële herziening Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen'. Maar ook in het voorliggende plan wordt de aanduiding 'geluidszone- industrie' al opgenomen.
Het voorliggende plangebied is het eerste gebied binnen de Kop van Isselt dat getransformeerd wordt. Het is niet zeker of de partiële herziening van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen', waarmee de grens van het gezoneerde industrieterrein wordt verlegd, onherroepelijk is op het moment van in werking treding van voorliggend bestemmingsplan. Daarom wordt in voorliggend bestemmingsplan ook de aanduiding 'geluidszone- industrie' al opgenomen.
Voor de te bouwen woningen binnen het voorliggende plangebied moeten ook ten aanzien van industrielawaai hogere waarden worden vastgesteld. De maximale geluidbelasting binnen de 'geluidszone-industrie' bedraagt namelijk 50dB(A). Er kunnen hogere waarden worden verleend tot maximaal 55 dB(A). Voor een aantal woningen worden hogere waarden verleend en voor enkele woningen is de maximale geluidsbelasting op dit moment hoger dan 55 dB(A). Dit wordt in belangrijke mate bepaald door het aangrenzende bedrijf ROVA. Voor de ROVA wordt gezocht naar een andere locatie. Wanneer de ROVA is verplaatst en de aanvraag voor de betreffende woningen wordt ingediend moet op dat moment opnieuw akoestisch onderzoek worden gedaan om te bepalen of voldaan wordt aan de maximale geluidsbelasting, of alsnog hogere waarden moeten worden verleend of dat aanvullende geluidsisolerende maatregelen moeten worden getroffen zodat een goed binnenniveau kan worden gegarandeerd in de woningen. Bij de realisatie van gebouwen kan dan bijvoorbeeld gedacht worden aan een akoestisch gunstige indeling van de woning, het toepassen van geheel gesloten gevels (zogenaamde dove gevels) en het realiseren van geluidsluwe geveldelen. Dit wordt in de regels vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functies. Wanneer toekomstige functies mogelijk worden belemmerd door de bodemkwaliteit, zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functies van het gebied niet in strijd zijn met de kwaliteit van de bodem.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het plangebied van dit bestemmingsplan in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als 'industrie'.
Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben een meldingsplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedsfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen.
Op de bodemkwaliteitskaart ligt het bestemmingsplangebied in een zone met de gebruiksfunctie ' Industrie' en met een bodemkwalificatie ' Industrie'. De locatie voldoet aan de achtergrondwaarden. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.
Bij de gemeente zijn diverse bodemrapporten bekend in het gebied. Het meeste recente rapport, het in bijlage 1 opgenomen Verkennend asbest en bodemonderzoek, is opgesteld door Amitec. Uit dat rapport blijkt dat er geen sprake is van een onacceptabele kwaliteit van de bodem bij de huidige functie. Voor de gewenste bestemming wonen voldoet de kwaliteit op een aantal plaatsen nog niet omdat er restverontreinigingen zijn achtergebleven. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op dit moment een belemmering voor de wijziging van de functie en verlening van een omgevingsvergunning (bouwen). In het kader daarvan is plaatselijk een bodemsanering nodig. Aanbevolen wordt na precisering van de aanpak van de verontreinigingen een saneringsplan op te stellen. De doelstelling moet zodanig worden geformuleerd dat de bodem (volgens artikel 38 Wbb) ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt.
De kwaliteit van de bodem vormt na het uitvoeren van grondverzet geen belemmering om de verschillende functies, waaronder wonen, op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Wanneer de procedure van het voorliggende bestemmingsplan is doorlopen kan op basis daarvan een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor de bouw. Omdat het bestemmingsplan een nieuwe bestemming mogelijk maakt, namelijk wonen, zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een geactualiseerd plan voor grondverzet en/of sanering nodig zijn.
Pfas
Wat betreft PFAS heeft Amersfoort bodemonderzoek laten uitvoeren naar de achtergrondwaarde voor PFAS binnen hun beheergebied op basis van de hiervoor geldende richtlijnen uit het Tijdelijk Handelingskader (THK) van 8 juli 2019. Op basis van de voorlopige resultaten van dit uitgevoerde bodemonderzoek is, tot een formele vaststelling van de geactualiseerde bodemkwaliteitskaart onder andere besloten dat voor grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart binnen de gemeente Amersfoort geen aanvullende analyse voor PFAS meer benodigd is (toe te passen grond en de ontvangende bodem).
In 2030 wil Amersfoort een stad zijn zonder CO2 uitstoot en daarnaast wil zij afvalloos en klimaatbestendig zijn. Deze ambitie, van een Duurzame Stad, vraagt een aanpak die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven zoals een CO2-, klimaatbestendige-, en energie neutrale stad in 2030 te kunnen realiseren. De gemeente Amersfoort heeft daartoe een duurzaamheidsprogramma dat gaat over meerdere aspecten van duurzaamheid te weten:
Om een bijdrage te kunnen leveren aan het gehele duurzaamheidsprogramma van Amersfoort moet in alle stadia van het ontwerp- en bouwproces rekening worden gehouden met duurzaam- en milieubewust bouwen. Zo ook in dit bestemmingsplan.
Om CO2 (klimaat) neutrale wijken te realiseren moet de gemeente kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte, oppervlaktewater en restwarmte. We zien nieuwbouw of grootschalige renovatie en herontwikkeling dan ook als kans om de wijkopgave te verkleinen, duurzame energie aan te jagen of om er aan bij te dragen door middel van energieleverende nieuwbouw. Per locatie worden keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening, om zo te komen tot energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkelingen.
In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebouw). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG berekeningsmethodiek. Om Europese afspraken omtrent het beperken van klimaatverandering te behalen moet de gemeente een stevige vermindering van CO2-uitstoot en forse beperking van energieverbruik gaan realiseren. Het landelijke beleid is om in 2050 een CO2 arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken. De gemeente Amersfoort werkt ook aan deze opgave en stuurt er op aan om in 2030 een CO2 neutrale gemeente te zijn. Amersfoort heeft daartoe in maart 2017 de Green Deal Ardgasvrije Wijken getekend en in mei 2017 is de motie van de raad aangenomen over 'Aardgasloze Nieuwbouw'. Het rijk zet ook stappen naar een 'aardgasloze', gebouwde omgeving. Het rijk heeft daartoe de wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vanaf juli 2018 laten vervallen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. Het is zaak om toekomstbestendig te bouwen en slimme investeringen te doen die bijdragen aan een CO2 neutrale, afvalloze- en klimaatbestendige stad.
MPG
Vanaf januari 2018 is een MPG berekening, De Milieu Prestatie Gebouwen, voor woningen en kantoren verplicht. De MPG methodiek geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij om nieuwbouwwoningen en nieuwe kantoorgebouwen die groter zijn dan 100m².
De MPG is een belangrijke maatstaf voor de duurzaamheid van een gebouw. Hoe lager de MPG, hoe duurzamer het materiaalgebruik. Na jaren van ervaring opdoen met de Milieuprestatieberekening Gebouw (MPG) is MPG vanaf 1-1-2018 verplicht, het resultaat moet voldoen aan de grenswaarde van 1,0 €/m2bvo per jaar. Met de MPG is een belangrijke stap gezet om de effecten van het gebruik van grondstoffen in de bouw serieus als criterium geaccepteerd te krijgen.
Bij bouwprojecten dient vroegtijdig te worden overlegd met de afdeling Milieu van de gemeente Amersfoort over de sturing van ontwerp- en materiaalkeuzen. Doel van dit overleg is:
Bij de ontwikkeling van het plangebied is hetgeen in de vorige paragrafen is geschreven over duurzaamheid het uitgangspunt.
In dit gebied worden twee gebouwen op de locatie behouden en door middel van renovatie en restauratie kunnen ze een nieuwe functie krijgen waardoor ze nog vele jaren mee gaan.
Daarnaast worden op de locatie ongeveer 66 appartementen gebouwd. Hierbij zal er aandacht zijn voor het tot uitdrukking brengen van het beleid ten aanzien van energieneutraal wonen, circulariteit en klimaatbestendig bouwen. Dit zelfde geldt voor de inrichting van de openbare ruime.
Voor elke nieuw te ontwikkelen locatie dient over een adequate duurzaamheidsvisie nagedacht te worden die per gebied de bestaande kansen en kwaliteiten in kaart brengt. Op basis van de opgestelde visie uit het ontwikkelplan, worden de onderstaande duurzaamheidsmaatregelen voorgesteld.
Duurzaamheidsambitie breed opzetten
Een duurzaam gebied is een gebied dat met een minimale milieubelasting lang mee gaat en aantrekkelijk blijft, ook voor toekomstige gebruikers. Niet alleen nu, maar ook in de toekomst bij veranderende mogelijkheden, wensen en omstandigheden.
De duurzaamheidsvisie voor het gebied richt zich in dit verband primair op het weer nieuwe betekenis geven aan deze locatie en het opnieuw betekenis geven aan en het aanjagen van de transformatie van de Kop van lsselt. Hergebruik van bestaande materialen is een belangrijke duurzaamheidstool.
Er wordt integraal gekeken naar people (sociale dimensie), profit (economische dimensie) en planet (milieu dimensie). Dit vindt plaats tijdens de voorbereiding van het plan, de uitvoering van het plan en er na, mede aan de hand van (tussen)evaluaties.
Dit sluit aan bij de gemeentelijke visie op economische duurzaamheid, die zich richt op de fysieke en functionele levensduur van de wijk. Deze vorm van duurzaamheid is ook in dit gebied van belang. Duurzaamheid in deze zin betekent het voorkomen van kapitaalvernietiging door slijtage en gebrek aan flexibele gebruiksmogelijkheden. Maar evenzeer moet gedacht worden aan de aanwezigheid van economische functies, gericht op het functioneren van de wijk. De ontwikkeling mag niet worden beperkt door de ruimtelijke structuur en de (afwezigheid van) relaties en verbindingen met andere functies van het gebied. Vanuit het oogpunt van sociale duurzaamheid zijn aan de wijk gehechte bewoners nodig. De basis hiervoor is een aangename wijk, waar het woongenot wordt bepaald door de woning en de woonomgeving en door de voorzieningen en relaties. De verscheidenheid en menging van leefstijlen, de vele functionele mogelijkheden, het kunnen veranderen van woning binnen de wijk (wooncarrière), de vrije keuzes in individualiteit en collectiviteit zijn enkele van de aspecten die hiertoe bijdragen.
Duurzaamheidsambitie
Het idee is om, in plaats van GPR, volgens het BREEAM-certificeringsysteem het plangebied te verduurzamen. Het voordeel van BREEAM- certificatie is dat de duurzaamheid zowel voor het gehele gebied als de nieuwbouwwoningen kan gelden. Het uitgangspunt voor een certificaat Very Good (***) is realistisch. Door deze aanpak ontstaat een integraal duurzaam gebied dat daadwerkelijk een waarde toevoegt aan de stad Amersfoort. BREEAM-certificeringsysteem bestaat uit negen items, te weten: Management, Gezondheid, Energie, Transport, Water, Materialen, Afval, Landgebruik en ecologie, Vervuiling.
Voor het fabrieksgedeelte geldt:
CO2 neutrale stad, energieneutraal, energieleverend
De nieuwbouw
In lijn met de doelstellingen voor CO2 neutrale stad in 2030 en de toekomstbestendigheid van het plan, is het noodzakelijk om de energievraag van gebouwen te beperken en daarnaast duurzaam op te wekken. De ontwikkelaar hanteert voor nieuwbouw de (nieuwe) BENG-methodiek en streeft naar energie-neutrale of energieleverende gebiedsontwikkeling.
Bij de nieuwe ontwikkelingen wordt ook maximaal ingezet op energie afkomstig van duurzame bronnen (zon, warmte- en koude opslag, oppervlakte water en maximale warmtevraag beperking door zeer hoge isolatiewaarde van woningen). Om aan de duurzaamheidambitie te voldoen is het belangrijk dat al op stedenbouwkundig niveau keuzes gemaakt worden, voor de duurzame energie-infrastructuur.
Vanuit de thema's duurzame energie worden in de visie voor dit gebied de volgende ingrepen voorgesteld:
Klimaatbestendig, groen
Klimaatverandering speelt in toenemende mate een rol bij gebiedsontwikkeling en krijgt dan ook betekenis bij het formuleren van kaders en ambities voor een plangebied. De Gemeenteraad van Amersfoort heeft haar visie hierop in de Structuurvisie Amersfoort 2030, Groenvisie Amersfoort, de Toekomstagenda Milieu 2014-2020 en het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 beschreven.
De ontwikkelaar van dit plan gaat voor een klimaatbestendige ontwikkeling. Kernbegrippen daarbij zijn compensatie en adaptatie. Hierbij wordt onder andere gedacht aan voldoende waterbergingscapaciteit, regenwater afkoppelen van het riool, infiltreren in de bodem en vergroening. Maar ook aan duurzame oplossingen voor daken zoals groene daken, of daken met zonnepanelen. Het toepassen van natuurvriendelijke maatregelen, zogenaamd "natuurinclusief" bouwen worden aanbevolen (te vinden in de checklist Natuurvriendelijke maatregelen in de bouw). Tenslotte dient er in het openbaar toegankelijke gebied niet te veel bestrating aanwezig te zijn. De definitieve maatregelen zullen worden opgenomen in de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de appartementen en de herinrichting van de openbare ruimte.
Onderdeel van klimaatbestendig is het voorkomen van oververhitting, aandacht voor het realiseren van grotere piekbergingen voor neerslag en meervoudig gebruik van de bodem. In de gebouwde omgeving zijn voor energiegebruik en oververhitting de oriëntatie van de bebouwing en de manier waarop met de bezonning is omgegaan bepalende factoren. Het microklimaat wordt bepaald door de verhouding tussen bebouwd en groen oppervlak en de relatie tussen bebouwde en groene structuren. Een goed groenontwerp helpt oververhitting tegen te gaan en vangt neerslag en luchtverontreiniging op. In het bestemmingsplangebied kan in de onbebouwde ruimte groen voor een betere uitstraling en een gezonder verblijfsklimaat zorgen als de volgende maatregelen worden genomen:
Door dak- en oppervlaktewater af te koppelen en oppervlakkig af te voeren volgens de principes van het Gemeentelijk Rioleringsplan 2012-2021 ontstaat in de wijk een fijnmazige waterstructuur die verkoeling biedt en piekbuien opvangt. Hierbij is het van belang om de dimensionering van de watersystemen niet te krap te nemen zodat medegebruik mogelijk is en de toekomstige zwaardere belastingen inderdaad opgevangen kunnen worden. Daarnaast is het van belang de hoofdwaterstructuur zo in te richten dat deze ecologische en recreatieve meerwaarde heeft.
Voor woning- en utiliteitsbouw liggen kernpunten bij terugdringen van de CO2 uitstoot en aanpassing aan veranderde weersomstandigheden. Bijkomend voordeel hierbij is dat dit leidt tot lagere beheerlasten en een gezondere, comfortabeler gebouw.
Waar mogelijk zal groen en water worden toegevoegd zowel in de openbare ruimte en op daken daarnaast denken we aan hergebruik van hemelwater en de aanpak van historische bodemverontreiniging met natuurlijke gewassen (referentie: de oude bassins). Daarnaast zal waterinfiltratie een belangrijke rol spelen. Het gebied moet naast esthetisch groen ook een functie krijgen in de wateropvang, infiltratie en klimaatadaptie voor het nieuwe complex.
Concrete maatregelen uit het ontwikkelplan voor deze locatie hebben betrekking op:
Bio-based & circulair
De inzet bij de nieuwe planontwikkelingen richt zich enerzijds op het beperken van het gebruik van grondstoffen en anderzijds op het ontwikkelen/toepassen van principes van circulaire bouw. In 2050 moet de Nederlandse economie immers 100% circulair zijn. De grootste afvalstromen (tussen 30% a 40%) zijn van de bouwindustrie afkomstig. Dit betekent dat er zorgvuldig en weloverwogen wordt omgegaan met materiaaltoepassing bij de realisatie van de wijk (beton, zand, hardhout) en met het gebruik van energie en water. Er wordt naar gestreefd het milieu niet te belasten met afvalstoffen en met vervuiling van bodem, water en lucht. Naast het streven naar circulair materiaalgebruik op een zo laag mogelijke schaal en het sluiten van grondstofketens in de bouw, is het voor de verdere planuitwerking en beeldkwaliteit van belang dat in Amersfoort, naast de landelijke vereisten, ook onderstaande specifieke eisen ten aanzien van uitlogende materialen, sloopwerkzaamheden en omgekeerd inzamelen, gelden.
Voor de materialen die worden toegepast denkt men bij de uitvoering van dit plan ook aan hergebruik van materialen (circulair). Hergebruik van bestaande materialen uit het gebied is dan ook een uitgangspunt voor de materialisatie. Daarnaast denkt men aan materiaalefficiëntie, toepassing van Biobased hernieuwbare materialen en gerecyclede grondstoffen onder andere via de ROVA, demontabele bouwwijze en afvalscheiding.
Uitlogende bouwmaterialen
Voor uitlogende bouwmaterialen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod gebaseerd op het gemeentelijk bodembeleid (Nota bodembeheer 2013) Daarnaast dient uitsluitend FSC of PEFC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout (Plato, of geacetyleerd hout Accoya) te worden toegepast.
Huishoudelijke afval ophaalsysteem
Amersfoort wil in 2030 een stad zonder afval zijn. Een integraal, op duurzaamheid gericht, afvalbeheer behelst een samenhang tussen de wijze van afvalinzameling en de daaruit voortvloeiende stedenbouwkundige maatregelen.
Amersfoort gaat de komende jaren over op 'omgekeerd inzamelen'. Hierbij worden papier en GFT (groente, fruit en tuinafval), PMD (plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankenkartons) voortaan aan huis opgehaald. De afvalcontainers voor deze grondstoffen worden op eigen terrein geplaatst. Amersfoorters brengen voortaan het restafval zelf weg naar ondergrondse containers in de buurt. Deze ondergrondse afvalcontainers worden wel in openbare ruimte gesitueerd.
Dit betekent dat bewoners geen minicontainer aan huis meer krijgen voor restafval. In plaats daarvan komt een minicontainer met oranje deksel aan huis; deze is voor PMD.
Er moeten gemiddeld 100 huishoudens worden aangesloten op een ondergrondse restafvalcontainer. Deze ondergrondse restafvalcontainer moet binnen 150 meter liggen van de huishoudens.
Sloopwerkzaamheden
De voorbereiding en de uitvoering van de sloop wordt op een duurzame wijze ingestoken. Zo wordt hergebruik van sloop- en bouwmaterialen beoogd waarmee wordt bijgedragen aan een circulaire economie en aan de ambitie van een 'Afvalloze stad in 2030'.
Toekomstbestendigheid
Toekomstbestendigheid wordt bereikt bijvoorbeeld door een slim ontwerp in de vorm van hogere ruimten in de plint van de gebouwen die voor meerdere functies te gebruiken zijn, installaties die niet worden weggewerkt in de draagconstructies, zodat deze bereikbaar en aanpasbaar blijven, robuuste draagconstructie in combinatie met flexibele bouwdelen.
Duurzame mobiliteit
Vanuit natuur, milieu en ecologie zijn (ecologische duurzaamheid) doelstellingen geformuleerd voor het wonen, werken en recreëren in Amersfoort. Het beperken van automobiliteit en versterken van duurzame mobiliteit is daar onderdeel van. Compact bouwen binnen dit plangebied, rond haltes, stations en centrumvoorzieningen draagt bij aan het beperken van de mobiliteit en leidt tot energiebesparing. Tevens worden in dit gebied voorzieningen aangebracht om duurzame mobiliteit, door middel van elektrische oplaadfuncties, te stimuleren.
Bij dit plan streven we naar all-electric, zowel in gebouw als in mobiliteit door middel van e-cars en e-bikes.
Voor het vaststellen van een ruimtelijke plan moet duidelijk zijn of natuurwetgeving en natuurbeleid, de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staan. Natuur wordt in Nederland beschermd op het niveau van soorten en gebieden.
Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (kortweg: Wnb) in werking. Deze wet vervangt de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet. Met de inwerkingtreding van de Wnb zijn de provincies het bevoegde gezag voor de ontheffing- en vergunningverlening voor plannen en projecten en voor het vaststellen van vrijstellingsregelingen. Bij provincie-overschrijdende projecten is dit de minister van EZ.
In het kader van voorliggend plan, is door bureau Viridis een Quickscan Wet natuurbescherming opgesteld die is opgenomen in bijlage 11 Quickscan Wet natuurbescherming en een aanvullend onderzoek dat is opgenomen in bijlage 12 Vleermuis en broedvogelonderzoek bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De aanwezigheid van beschermde soorten, gebieden en houtopstanden, beschermd middels de Wet natuurbescherming en via planologische bescherming van natuurgebieden en landschap is in onderstaande paragrafen weergegeven.
De Wnb is gericht op het beschermen en ontwikkelen van de natuur en het behouden en herstellen van de biologische diversiteit. In Artikel 1.11 van de wet wordt als algemene bepaling voorgeschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in dat handelingen die leiden tot negatieve effecten zoveel mogelijk achterwege worden gelaten. Daarnaast zijn in de wet verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde soorten. Hierbij worden drie beschermingsregimes onderscheiden:
Het is onder meer verboden in het wild levende vogels opzettelijk te doden of te vangen, nesten, rustplaatsen en eieren te beschadigen, eieren te rapen en vogels opzettelijk te storen.
Het is onder meer verboden in het wild levende dieren opzettelijk te doden of te vangen, te verstoren, eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te vernielen en planten in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Het is verboden in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in de bijlage bij de Wet, onderdeel A, natuurbescherming opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en vaatplanten genoemd in de bijlage, onderdeel B, bij de Wet natuurbescherming, in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken, te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen.
Gedeputeerde staten en de Minister kunnen een ontheffing verlenen van verboden of bij verordening vrijstelling verlenen. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Aan een ontheffing kunnen voorwaarden worden gesteld om schade te beperken of te compenseren zodat er geen afbreuk wordt gedaan aan de staat van instandhouding.
Relatie tot dit plangebied
In het plangebied is ecologisch onderzoek uitgevoerd door bureau Viridis (11 Quickscan Wet natuurbescherming en 12 Vleermuis en broedvogelonderzoek). Uit het onderzoek blijkt dat er een zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en nestplaats van de gierzwaluw aanwezig zijn. Aanvullende mitigerende maatregelen zijn noodzakelijk. Daarbij is het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming eveneens noodzakelijk.
Voor andere beschermde soorten zijn overtredingen ten aanzien van de Wet natuurbescherming niet aan de orde. Dit komt omdat geschikte habitat ontbreekt, of sporen van dieren ontbreken en/of omdat er een vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkeling. De algemene zorgplicht geldt altijd.
Conclusie
Door onderstaande maatregelen worden overtredingen van de Wnb ten aanzien van algemene broedvogels voorkomen. De verblijfplaatsen van de dwergvleermuis en gierzwaluw bevinden zich in een gebouw dat behouden blijft en gerenoveerd wordt. Afhankelijk van de aard van de renovatie kan het nodig zijn dat een ontheffing wordt aangevraagd bij de provincie. Als de renovatie aan de schil (buitenkant) van de gebouwen plaatsvindt is een ontheffing nodig, als alleen van binnenuit wordt gewerkt is dat meestal niet het geval. Wanneer wel een ontheffing nodig is dan dienen zowel tijdelijke maatregelen in de nabijheid van de locatie, als permanente maatregelen in de renovatieplannen opgenomen te worden, om de gunstige staat van instandhouding voor de gewone dwergvleermuis en de gierzwaluw te behouden.
Maatregelen:
Voor de gewone dwergvleermuizen, waarvan 1 zomerverblijfplaats is aangetroffen, worden in de directe omgeving 4 nieuwe verblijfplaatsen gerealiseerd die dezelfde functie kunnen vervullen als de zomerverblijfplaats die verloren gaat.
Voor de gierzwaluw, waarvan 1 nestplaats is aangetroffen, worden 5 alternatieve permanente verblijfplaatsen aangeboden.
De Wnb heeft tot doel het beschermen en in stand houden van Natura 2000-gebieden. Dit zijn gebieden die op grond van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn bescherming genieten, omdat er bijzondere soorten of leefgebieden (habitats) voorkomen. Het effect van projecten en andere handelingen op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden wordt geregeld in artikel 2.7 tot en met artikel 2.9 van de Wnb. Hieruit volgt dat voor een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie (in cumulatie) met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, een passende beoordeling noodzakelijk is.
Voor projecten of andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen, is een vergunning nodig van Gedeputeerde Staten. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen vergunningplichtig zijn als die activiteiten negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied (kunnen) veroorzaken. Dit wordt de 'externe werking' van de bescherming genoemd. Denk daarbij aan handelingen die van invloed zijn op grondwaterstromen of luchtkwaliteit en stikstofdepositie.
Projecten waar op basis van andere wettelijke bepalingen een passende beoordeling verplicht is (bijvoorbeeld Tracéwet of de Spoedwet wegverbreding) zijn uitgezonderd van deze vergunningprocedure.
Relatie tot dit plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Arkemheen ligt op grote afstand van het plangebied en andere Natura 2000-gebieden liggen op nog grotere afstand, waardoor geen uitstralende effecten worden verwacht met negatieve effecten op beschermde Natura 2000-waarden in omliggende Natura 2000-gebieden.
Wel is een stikstofberekening voor dit plan uitgevoerd door Sweco. Het rapport is opgenomen in bijlage 9 Stikstofberekening.
Uit de berekeningen in dit rapport blijkt dat er zowel gedurende de herontwikkeling als de gebruiksfase geen toename van de stikstofdepositie > 0,00 mol/ha/jaar is. De herontwikkeling van dit plangebied levert op de nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden geen toename van de stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Het voorgenomen plan is daarom uitvoerbaar en een vergunning Wet natuurbescherming is niet nodig.
De Wet natuurbescherming beschermt houtopstanden met een oppervlakte van minimaal 1000 m2 en rijbeplantingen die bestaan uit meer dan 20 bomen. Doel is de instandhouding van het huidige areaal bos in Nederland. Deze bescherming heeft geen betrekking op houtopstanden binnen de bebouwde kom, op erven of in tuinen, wegbeplantingen, beplanting langs rijkswegen, boomsingels en in het geval van het dunnen van een houtopstand. Voor het vellen van bomen vallend onder de reikwijdte van de Wnb geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten en een herplantplicht. Aan de herplantplicht dient binnen 3 jaar na het vellen voldaan te zijn.
Relatie tot dit plangebied
Het plangebied ligt volledig binnen de bebouwde kom en valt daarom niet onder de reikwijdte van de Wnb voor zover het bossen en houtopstanden betreft. Er zijn geen beschermde houtopstanden aanwezig binnen het plangebied.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur), is een netwerk van natuurgebieden, agrarische beheergebieden en verbindingszones,ten behoeve van de uitbreiding van flora en fauna en behoud van leefgebied. Het doel van het NNN is om van de bestaande en nieuwe natuur een goed functionerend netwerk te maken. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vormen het achterliggende beleidskader. Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden'. Op plannen, projecten of handelingen binnen het NNN is conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening het 'nee, tenzij'-regime van toepassing. Hoofdlijn is daarbij dat nieuwe ontwikkelingen in de NNN per saldo niet mogen leiden tot significante aantasting van het NNN, tenzij er een groot openbaar belang is én geen alternatieven.
In aanvulling op het NNN heeft de provincie gebieden aangeduid als Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. De provincie streeft ernaar deze gebieden aan het NNN toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan toegestaan. Wel geldt dat er geen onomkeerbare ingrepen en processen mogen plaatsvinden die het realiseren van natuur onmogelijk maken, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval, dan is compensatie nodig.
Gedeputeerde Staten kunnen gebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland aanwijzen die van provinciaal belang zijn vanwege hun natuurwaarden of landschappelijke waarden, met inachtneming van hun cultuurhistorische kenmerken. Deze gebieden worden aangeduid als 'bijzondere provinciale natuurgebieden' en 'bijzondere provinciale landschappen'.
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland of de Groen Contour. Negatieve effecten ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland zijn niet aan de orde.
De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Conclusie plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. (milieueffectrapportage)-beoordeling gehanteerd.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn). De herontwikkeling/transformatie van de Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat, van een fabriekslocatie naar een compact stedelijk woon-werk gebied dat wordt gekenmerkt door een gevarieerd woon-werkmilieu, bestaande uit een mix van sociale woningbouw, vrije sector woningen, studentenwoningen en ruimte voor creatieve bedrijvigheid, maakindustrie en horeca, valt onder de categorie D11.2 stadsontwikkelingsproject (zie onderstaande tabel uit onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.). De drempel die gegeven wordt is een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aantal van 2000 woningen of meer, een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
![]() |
Voorliggend plan betreft de bouw van ongeveer 66 woningen, het totale plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 7100 m2 (0,71 hectare), en er worden een kleine 1000 m2 aan culturele voorzieningen en bedrijven uit de creatieve en maakindustrie mogelijk gemaakt. Al deze aantallen liggen ruim onder de drempelwaarden. Daarom is de herontwikkeling/transformatie van het plangebied niet m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Hoewel er geen wettelijke verplichting is tot het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.procedure, geeft de Wet milieubeheer aan dat voor de geplande activiteiten wel een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht van toepassing is. Deze beoordeling gebeurt aan de hand van een m.e.r. aanmeldnotitie. Het bevoegd gezag (het college van burgemeester en wethouders) beslist aan de hand van de m.e.r. aanmeldnotitie of het project belangrijke nadelige milieugevolgen heeft die alsnog aanleiding kunnen geven tot het doorlopen van een uitgebreide m.e.r. procedure.
Ten behoeve van de vormvrije m.e.r. beoordeling is voor dit bestemmingsplan een m.e.r. aanmeldnotitie opgesteld door het bureau BügelHajema (zie bijlage 13 MER
aanmeldingsnotitie bij deze toelichting).
Vormvrije m.e.r.
In de vormvrije m.e.r. dient het navolgende te worden beschreven: (1) de kenmerken van het project; (2) de plaats van het project en (3) de kenmerken van het potentiële effecten van het project.
1. Kenmerken van het project
Voorliggend plan betreft de bouw van ongeveer 66 woningen, het totale plangebied heeft een oppervlakte van ongeveer 7100 m2 (0,71 hectare) en er worden een kleine 1000 m2 aan culturele voorzieningen en bedrijven uit de creatieve- en maakindustrie mogelijk gemaakt. Al deze aantallen liggen ruim onder de drempelwaarden uit categorie D 11.2 van het Besluit m.e.r.
2. Plaats van het project
Het plangebied ligt niet in de nabijheid van één of meer kwetsbare gebieden (zoals bijvoorbeeld Natura 2000 gebieden of het Natuur Netwerk Nederland). Het plan heeft daarmee geen invloed op kwetsbare gebieden.
3. Kenmerken van het mogelijke effect
In de m.e.r. aanmeldnotitie zijn de potentiële (milieu)effecten beoordeeld die kunnen optreden op water, luchtkwaliteit, bedrijven- en milieuzonering, bodem, beschermde flora en fauna en beschermde gebieden en archeologie. Er zijn geen significant negatieve effecten te verwachten op omliggende natuurgebieden.
Conclusie
De milieugevolgen zijn beschreven in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en de m.e.r. aanmeldnotitie in bijlage 13 MER aanmeldingsnotitie Het plan brengt geen (significant) negatieve effecten met zich mee waardoor er geen milieueffectrapportage opgesteld hoeft te worden.
De gemeente Amersfoort heeft voor haar gehele beheersgebied een Historisch Vooronderzoek laten uitvoeren om in een vroeg stadium belanghebbenden te kunnen informeren over potentiële risico's. De kaart behorende bij dit onderzoek is op de gemeentelijke website te vinden ( link naar informatie over niet gesprongen explosieven)
Voorliggend project in relatie tot conventionele explosieven
Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat er een verlaagd risicoprofiel is op aanwezigheid in het plangebied van geschutmunitie tot 1,50 meter minus maaiveld.
Wanneer de grond dieper dan 0,8 meter èn over een oppervlakte groter dan 100 vierkante meter wordt geroerd is aanvullend onderzoek nodig. Dit onderzoek is uitgevoerd (zie bijlage 14 Onderzoek niet gesprongen explosieven bij deze toelichting).
Uitsnede kaart Niet gesprongen explosieven
Aanvullend onderzoek Niet Gesprongen Explosieven
Hoewel de locatie op de gemeentelijke kaart is ingedeeld in risicoprofiel 'laag', geldt er vanwege de relatief grote oppervlakte toch een risicoprofiel 'hoog'. Gezien de grootschaligheid waarmee de beleidskaart is opgesteld, is bij het opstellen hiervan geen analyse gedaan van vooroorlogs reeds aanwezige bebouwing. Daarom is in dit advies het mogelijke effect hiervan in relatie tot de oorlogshandelingen en het uiteindelijke Niet Gesprongen Explosieven-Risicogebied op basis van aanvullend fotomateriaal bepaald.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was het werkgebied volledig bebouwd en/of verhard. In onderstaande afbeelding is de oorlogse luchtfoto onder het huidige werkgebied geprojecteerd. Buiten de verharding en bebouwing zijn ook nog enkele bassins zichtbaar.
Weergave bebouwing tijdens WOII
Aangezien de gebouwen en terreinen in de oorlog gebruik waren zouden weggeslingerde niet gesprongen explosieven die hier terecht waren gekomen zijn opgemerkt en verwijderd. De bassins zijn na de oorlog gesloopt. Eventuele niet gesprongen explosieven op de bodem hiervan zouden hierbij zijn opgemerkt en verwijderd, omdat de bassins leeggepompt zijn alvorens ze te slopen. De locatie welke verdacht is naar aanleiding van aanwezigheid van stellingen is bebouwd, hier kan dus geen gegraven stelling aanwezig zijn geweest. Het gebied valt wel binnen de op kaart ingetekende buffer ten behoeve van cartografische onnauwkeurigheid. Analyse van het beeldmateriaal heeft ertoe geleid dat deze onnauwkeurigheid voor het gebied weggenomen is. Tevens is het gebied naoorlogs ingrijpend veranderd, waardoor de kans op aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in het gebied dusdanig is afgenomen dat geen sprake meer is van een verhoogd risico.
Alle grondroerende werkzaamheden binnen dit gebied kunnen daarom zonder aanvullende veiligheidsmaatregelen worden uitgevoerd.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2019 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is samen met de erfgoedverordening door de gemeenteraad op 28 september 2010 vastgesteld.
Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologisch waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologische waarde 3). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied (rood omkaderd) en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.
Archeologische verwachtingen
Vanwege de bebouwing is de bodemopbouw niet bekend. Wel is duidelijk dat het terrein vanaf ongeveer 1900 is bebouwd. In eerste instantie alleen langs de Eem, maar vanaf de jaren '60 van de 20ste eeuw ook op het achterterrein. Een van de elementen zijn grote watertanks. De bebouwing zullen ingrijpende bodemingrepen met zich mee hebben gebracht. Daarmee zal een groot deel van de ondergrond zodanig verstoord zijn dat eventuele archeologische resten niet meer in de grond aanwezig zullen zijn.
Daarom hebben wij bepaald dat voorafgaand aan de werkzaamheden in het plangebied geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Dit bestemmingplan is een zogenaamd 'bestemmingsplan met verbrede reikwijdte'.
Op 27 juni 2017 is de 15e tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (Bu Chw) in werking getreden. Daarin is onder meer aan Amersfoort de mogelijkheid geboden om te experimenteren met bestemmingsplannen met een bredere reikwijdte. Daarmee krijgt zo'n bestemmingsplan in feite (gedeeltelijk) het karakter van een omgevingsplan en wordt vooruit gelopen op, en ervaring opgedaan met, de nieuwe Omgevingswet.
Een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte biedt mogelijkheden om af te wijken van bestaande wet- en regelgeving en meer zaken te regelen dan onder de reguliere wetgeving mogelijk is. Die reguliere wetgeving wordt beperkt tot het criterium 'goede ruimtelijke ordening'. Dit betekent dat in traditionele bestemmingsplannen alleen regels met een ruimtelijke relevantie kunnen worden opgenomen. Het Bu Chw en de nieuwe Omgevingswet hebben een ruimere doelstelling. Binnen die doelstelling van 'het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit' kunnen in het experiment van de Crisis- en herstelwet nu ook regels voor bijvoorbeeld, veiligheid, gezondheid, beeldkwaliteit en uitvoerbaarheid worden opgenomen in het bestemmingsplan. Ook kunnen lokale verordeningen over de fysieke leefomgeving in het bestemmingsplan worden geïntegreerd en is het bijvoorbeeld mogelijk om een hogere waarden besluit als bedoeld in de Wet geluidhinder op te nemen in het bestemmingsplan.
Om duidelijk aan te geven dat dit bestemmingsplan een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte is, wordt niet gesproken over het bestemmingsplan Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat maar over het Chw bestemmingsplan Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat.
Artikel 7c in samenhang met artikel 7g biedt voor Amersfoort een aantal mogelijkheden om af te wijken van de wettelijke regels. Deze mogelijkheden staan in onderstaande tabel (uit: Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu). In de tabel is aangegeven welke mogelijkheden uit het experiment worden gebruikt in dit bestemmingsplan.
Tabel uit 'Inspiratiegids bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte' opgesteld door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, juni 2017
Verbrede reikwijdte: Duurzaamheid
In dit bestemmingsplan zijn regels opgenomen over duurzaamheid. Deze regels zijn gebaseerd op het Ontwikkelplan en beeldkwaliteitsplan voor dit gebied.
Er is vastgelegd dat er in het plangebied voldoende ruimte is voor de berging en infiltratie van regenwater. Het groen moet voldoende water kunnen infiltreren om het hemelwater dat binnen het plangebied valt te kunnen bergen. Binnen het plangebied moet een bui met een volume van 60 mm (dit komt overeen met een bui die theoretisch 1 maal per 100 jaar voorkomt) volledig kunnen worden geborgen. Hiervoor is een regel opgenomen in artikel 4.3.1 Berging en infiltratie hemelwater.
Daarnaast is in het plan veel aandacht voor groen. Het bebouwd oppervlak wordt kleiner waardoor er groen kan worden toegevoegd. Daarnaast wordt het westelijke deel van het toegankelijke gebied bestraat met berijdbaar en beloopbaar groen dat tevens een functie heeft in de wateropvang, infiltratie en klimaatadaptatie. Dit draagt bij aan de groene uitstraling maar heeft ook een positief effect op het klimaat. Het westelijk deel van het plangebied heeft voor een groot deel de bestemming Groen - Buurtgroen, waarin de hier genoemde aspecten zijn vastgelegd.
Looptijd
De looptijd van dit bestemmingsplan is 20 jaar in plaats van 10 jaar.
Verbrede reikwijdte: Beeldkwaliteit
In het kader van de verbrede reikwijdte zijn regels ten aanzien van omgevingskwaliteit opgenomen; in dit geval beleidsregels over beeldkwaliteit. Deze specifieke beeldkwaliteitseisen (zie ook paragraaf Beeldkwaliteitsplan en de regels 14.1 Overige zone-beeldkwaliteit komen in dit gebied in de plaats van de eisen uit de Gemeentelijke Welstandsnota 2017.
Verbrede reikwijdte: Voorlopige bestemmingen
Ook zijn twee voorlopige bestemmingen opgenomen. In deze voorlopige bestemmingen is voorlopig de functie bestemd die de gronden op dit moment hebben, en daarnaast is een definitieve functie opgenomen die de gronden krijgen nadat het bedrijf ten noorden van het plangebied, de ROVA, is verhuisd en ook dat gebied wordt getransformeerd.
De ene voorlopige bestemming, Bedrijf-Voorlopige bestemming, is gegeven aan een transformatorhuis. Wanneer het bedrijf ten noorden van het plangebied, de ROVA, is verhuisd en ook dat gebied wordt getransformeerd, kan op een andere plek een transformatorhuis worden gebouwd. De huidige plek krijgt dan de definitieve bestemming Verkeer-Verblijfsgebied zodat op die plek de ontsluiting van de ondergrondse parkeergarage kan worden aangelegd, zonder dat daarvoor een planologische procedure nodig is.
De andere voorlopige bestemming is opgenomen op een geplande groenstrook. Een deel van deze geplande groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied krijgt de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied-Voorlopige bestemming. Wanneer het bedrijf ten noorden van het plangebied, de ROVA, is verhuisd en ook dat gebied wordt getransformeerd, kan het huidige transformatorhuis in het gebied worden verplaatst naar een andere locatie. Hierdoor kan de ontsluiting van de parkeergarage verschoven worden zodat de voorlopige ontsluiting de definitieve bestemming Groen kan krijgen en ingericht kan worden als groenstrook, zonder dat daarvoor een planologische procedure nodig is.
Verbrede reikwijdte: Hogere waarden Wet geluidhinder
Artikel 7c, lid 9 van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet maakt het mogelijk om een 'hogere waarden besluit' rechtstreeks op te nemen in het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Normaal gesproken is zo'n hogere waarde een afzonderlijke procedure die gelijk oploopt met het ontwerpbestemmingsplan. De hogere waarden worden uiteindelijk door het college vastgesteld. De Crisis- en herstelwet biedt de mogelijkheid om de benodigde hogere waarden op te nemen in de regels van het bestemmingsplan en daarmee te laten vaststellen door de raad.
In de fase van het ontwerpbestemmingsplan kunnen daartegen zienswijzen worden ingediend. Door het besluit onderdeel te laten zijn van het bestemmingsplan is geen afzonderlijk hogere waarden besluit van het college nodig en ontstaat een overzichtelijke situatie.
Het besluit hogere waarden (met de bijbehorende voorschriften) maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan (hoofdstuk 3 van de regels).
Verbrede reikwijdte: Bestemmingsplanactiviteit
En als laatste is er een bestemmingsplanactiviteit opgenomen voor het gebouw in de noordoosthoek van de locatie, kadegebouw 3. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 7c van het Besluit uitvoering Crisis en herstelwet, vergunning verlenen voor een woonfunctie in kadegebouw 3. Aan het verlenen van deze vergunning zijn wel enkele voorwaarden gekoppeld die te vinden zijn in de regels van dit bestemmingsplan (3.6 Bestemmingsplanactiviteit).
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Een bestemmingsplan bestaat uit:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:
Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.
Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.
Binnen de bestemming Gemengd zijn verschillende functies toegestaan om te zorgen voor levendigheid en diversiteit in het gebied. Het doel is namelijk om een gemengd woon-werkgebied te laten ontstaan. De functies die mogelijk zijn op basis van de bestemming zijn bedrijven uit de creatieve industrie en maakeconomie en culturele voorzieningen als een atelier of expositieruimte.
In de bestemming Gemengd is een bestemmingsplanactiviteit opgenomen voor het bouwvlak aan de noordoostzijde van het plangebied. Onder bepaalde voorwaarden (onder andere dat het bedrijf ten noorden van de locatie (de ROVA) is verplaatst waardoor de veiligheidszone-bevi van dat bedrijf, die deels op de locatie ligt, vervalt) kan vergunning worden verleend voor de functie wonen binnen het bouwvlak.
In het plan is veel aandacht voor groen. Het bebouwd oppervlak wordt kleiner waardoor er groen kan worden toegevoegd. Daarnaast wordt een deel van het openbaar toegankelijke gebied bestraat met berijdbaar en beloopbaar groen dat tevens waterdoorlatend is. Dit draagt bij aan de groene uitstraling maar heeft ook een positief effect op het klimaat. Het westelijk deel van het plangebied heeft voor een groot deel de bestemming Groen - buurtgroen, waarin onder andere bovengenoemde aspecten zijn vastgelegd. En er zijn regels opgenomen over waterberging en infiltratie.
Eén pand heeft de bestemming Horeca. Het gaat hier om het voormalige laboratoriumgebouwtje aan de Eem. Dit pand wordt verbouwd en gerestaureerd en hier kan zogenaamde zachte horeca een plek krijgen. Daarmee worden horecabedrijven bedoeld waarbij de nadruk ligt op eten en minder op het serveren van alcoholische dranken, zoals bijvoorbeeld een restaurant, eetcafé, lunchroom. Op dit moment bestaat dit pand uit 1 bouwlaag met kap. Overeenkomstig het Beeldkwaliteitsplan mag de hoogte worden aangepast zodat het pand gedeeltelijk uit 2 bouwlagen bestaat, plat afgedekt.
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is in de eerste plaats bedoeld voor woonerven, woonstraten, ontsluitingswegen en pleinen.
Binnen deze bestemmingen zijn daarnaast de voor verblijfsgebieden gebruikelijke functies toegestaan zoals, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, groen en water. Daarnaast wordt onder het westelijk deel van het plangebied een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd.
In het plangebied komen 2 woonbestemmingen voor, elk aangeduid met een nummer. Deze woonbestemmingen worden voor alle bestemmingsplannen gebruikt zodat een eenduidige bestemmingsregeling ontstaat voor de woningen in Amersfoort.
In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
In het plangebied zijn 2 voorlopige bestemmingen opgenomen. In deze voorlopige bestemmingen is voorlopig de functie bestemd die de gronden op dit moment hebben, en daarnaast is een definitieve functie opgenomen die de gronden krijgen nadat het bedrijf ten noorden van het plangebied is verhuisd en ook dat gebied wordt getransformeerd.
Aan een transformatorhuis is de bestemming Bedrijf-Voorlopige bestemming gegeven. Wanneer het bedrijf ten noorden van het plangebied is verhuisd en ook dat gebied wordt getransformeerd, kan op een andere plek een transformatorhuis worden gebouwd. De huidige plek krijgt dan de definitieve bestemming Verkeer-Verblijfsgebied zodat op die plek de ontsluiting van de ondergrondse parkeergarage kan worden aangelegd.
Een deel van de geplande groenstrook aan de zuidzijde van het plangebied krijgt de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied-Voorlopige bestemming. Wanneer het bedrijf ten noorden van het plangebied is verhuisd en ook dat gebied wordt getransformeerd, zal op een andere plek een transformatorhuis worden gebouwd. De huidige plek krijgt dan de definitieve bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Hierdoor vervalt de voorlopige bestemming Verkeer-Verblijfsgebied en kunnen deze gronden worden toegevoegd aan de groenstrook en een groene inrichting krijgen.
Het voorliggende plangebied is een gebied met een middelhoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3" opgenomen.
De bebouwing de op dit moment aanwezig is zal ingrijpende bodemingrepen met zich mee hebben gebracht. Daarmee zal een groot deel van de ondergrond zodanig verstoord zijn dat eventuele archeologische resten niet meer in de grond aanwezig zullen zijn. Daarom hebben wij bepaald dat voorafgaand aan de werkzaamheden in het plangebied geen archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden. Er geldt dus een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
De gebiedsaanduiding 'Overige zone - beeldkwaliteit' ligt over het gehele plangebied. Voor het hele plangebied gelden dus beeldkwaliteitseisen voor bouwwerken en voor de inrichting van de openbare ruimte. Ze zijn te vinden in bijlage 1 Beeldkwaliteitsplan bij deze regels. Deze beeldkwaliteitseisen fungeren, in plaats van de welstandsnota, als toetsingskader voor de welstand bij de beoordeling van de omgevingsvergunningen voor de bouw van de gebouwen en de inrichting van de openbare ruimte.
De gebiedsaanduiding 'Geluidzone - industrie' ligt over het gehele plangebied. Om een geleidelijke transformatie van de Kop van Isselt van industriegebied naar gemengd stedelijk gebied inclusief wonen mogelijk te maken, moet het gebied Kop van Isselt uit het gezoneerde industrieterrein Isselt worden gehaald omdat op een gezoneerd industrieterrein geen woningen mogen worden gebouwd. Dit is mogelijk door op het gebied Kop van Isselt de aanduiding 'geluidzone - industrie' op te nemen. Daarmee is dit gebied onderdeel geworden van de geluidzone en hoort het niet meer bij het gezoneerde industrieterrein. Door de aanduiding 'geluidzone - industrie' op te nemen voor het gebied Kop van Isselt, wordt het gezoneerde industrieterrein kleiner en wordt de geluidszone-industrie vergroot. Dit wordt geregeld met het in procedure brengen van een afzonderlijk plan; de 'Partiële herziening Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen'. Maar ook in het voorliggende plan wordt de aanduiding 'geluidszone- industrie' al opgenomen. Voorliggende plangebied is het eerste gebied binnen de Kop van Isselt dat getransformeerd wordt. Het is niet zeker of de partiële herziening van het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen', waarmee de grens van het gezoneerde industrieterrein wordt verlegd, onherroepelijk is op het moment van in werking treding van voorliggend bestemmingsplan. Daarom wordt in voorliggend bestemmingsplan ook de aanduiding 'geluidszone- industrie' al opgenomen.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' is het vestigen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen niet toegestaan.
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied' kunnen burgemeester en wethouders de bestemming wijzigen overeenkomstig de in de betreffende regels genoemde voorwaarden. Dit is uitsluitend mogelijk als het bedrijf (de Rova) ten noorden van de locatie is verplaatst en de wijziging vanuit stedenbouwkundig oogpunt wenselijk is.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Het bestemmingsplan 'Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat' betreft het juridische en planologische instrumentarium voor de transformatie van een bedrijventerrein naar een compact stedelijk woon-werk gebied, bestaande uit een mix van sociale woningbouw, vrije sector woningen, studentenwoningen en ruimte voor creatieve bedrijvigheid, maakindustrie en horeca.
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Met de ontwikkelaar is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed.
Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen omdat het gaat om een bestemmingsplan met urgente en belangrijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende planologische regime. Voor de Kop van Isselt bestaat al langere tijd de intentie om dit gedeelte van het industrieterrein geleidelijk te transformeren naar een gemengd stedelijk gebied. Voorliggende ontwikkeling betreft een eerste aanzet tot transformatie van de Kop van Isselt naar een attractieve plek, die de toon zet voor nieuwe vormen van stedelijk wonen, werken en verblijven in Amersfoort.
Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3.) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd. Omdat er geen inspraak is gehouden over het conceptontwerpbestemmingsplan, is er op 24 juni 2019 een inloopavond georganiseerd waarvoor naar alle adressen in en rond het plangebied een uitnodiging is gestuurd. Tijdens deze avond was er gelegenheid om het conceptontwerpbestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan te bekijken en vragen te stellen aan de ontwikkelaar en aan de gemeente.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met voorliggend bestemmingsplan raakt geen rijksbelang. Daarom is het conceptontwerp niet om advies naar het rijk gestuurd.
Op 13 mei 2019 hebben de betrokken instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan.
Van 6 instanties is een vooroverlegreactie ontvangen. Deze reacties zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de Notitie vooroverleg die als bijlage 15 is opgenomen bij deze toelichting.
Op 12 november is er op initiatief van GroenLinks tijdens een rondetafelgesprek gesproken over de raadsinformatiebrief 2019-085 waarin door het college de ter inzage legging van het ontwerp 'chw bestemmingsplan Kop van Isselt, deelgebied 1 Geldersestraat' wordt aangekondigd. In die RIB 2019-085 is ook aangegeven hoe uitvoering is gegeven aan het amendement 2018-056A dat is aangenomen bij het raadsbesluit van 12 juni 2018 over de startnotitie voor het bestemmingsplan. Dit amendement ging over de realisatie van een doorgaande fietsroute langs de Eem door het plangebied.
GroenLinks heeft gevraagd om een rondetafelgesprek om de mogelijkheden van een fietsroute door het plangebied nogmaals te bespreken. Tijdens dit rondetafelgesprek bleek dat de raad nog nadere informatie wilde hebben over de mogelijkheden van een doorgaande fietsroute over de Fabrieksstraat, de toekomstige straat die wordt aangelegd tussen de nieuwbouw van de tiny appartments en de te restaureren oude fabrieksgebouwen, en langs de Eem. Deze informatie is op 11 december naar de raadsleden gestuurd met een raadsinformatiebrief. Naar aanleiding daarvan is de tekst in de toelichting in paragraaf 3.4 Verkeer en parkeren aangepast.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 9 januari tot en met woensdag 19 februari 2020 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 8 zienswijzen ingediend over het ontwerpbestemmingsplan. In de bij het raadsvoorstel gevoegde zienswijzennota zijn de zienswijzen samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien. Enkele onderdelen van de zienswijzen leiden tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Wijzigingen in de toelichting
Wijzigingen op de verbeelding
De juiste veiligheidszone-Bevi wordt opgenomen vanwege het bedrijf ROVA/Remondis.
Wijzigingen in het beeldkwaliteitsplan
Op pagina 29 wordt de tekst dusdanig aangepast dat duidelijk wordt dat voor het herstel van de schoorsteen gebruik kan worden gemaakt van zowel oude als moderne materialen.
Met deze bovengenoemde aanpassingen kan het bestemmingsplan worden vastgesteld.
Op 21 april 2020 heeft de gemeenteraad bij besluitnummer 1274803 het bestemmingsplan vastgesteld.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.