direct naar inhoud van Artikel 20 Maatschappelijk - 5
Plan: Berg-Utrechtseweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00049-0201

Artikel 20 Maatschappelijk - 5

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke doeleinden volgens de ter plaatse gegeven aanduiding:
    aanduiding   doeleinden  
    bedrijfswoning (bw)   bedrijfs- of dienstwoning  
    cultuur en ontspanning (co)   culturele instelling  
    dierenasiel (ds)   voorzieningen ten behoeve van de opvang van dieren  
    gezondheidszorg (gz)   voorzieningen ten dienste van de gezondheidszorg  
    geluidswal (gw)   geluidswerende voorzieningen  
    jeugdopvang (jo)   kinderopvang in souterrain  
    kantoor (k)   kleinschalige kantoren  
    religie (re)   levensbeschouwelijke en religieuze voorzieningen  
    specifieke vorm van horeca - horeca van categorie c (sh-h=c)   horeca van categorie c  
    specifieke vorm van maatschappelijk - (oo)   opvang- en onderwijsvoorzieningen  
    specifieke vorm van maatschappelijk - scouting (sm-sc)   scouting  
    verenigingsleven (vl)   voorzieningen ten dienste van het verenigingsleven  
    welzijnsinstelling (wei)   instelling die zich bezig houdt met maatschappelijk dienstbetoon  
    wonen (w)   wonen in bovenwoningen  
    zorginstelling (zoi)   instelling waar zorg wordt verleend  
  • b. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals tuinen en parkeer- en groenvoorzieningen;

    met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .
20.2 Bouwregels

Op deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

20.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kap' mogen gebouwen worden afgedekt met een kap;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond] mag op de begane grond niet worden gebouwd, met dien verstande dat in ieder geval niet lager wordt gebouwd dan 3 m.

20.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op en in de gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bij de bestemming behorende andere bouwwerken, zoals palen, masten, verkeers-, reclame- en andere tekens en terreinafscheidingen;
  • b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen en masten   10 m  
reclametekens   3 m  
verlichtingsmasten en antenne-installaties voor zover gelegen achter de voorgevelrooilijn   12 m  
luifels en ander straatmeubilair   4 m  
andere overkappingen   3 m  
verkeerstekens en beeldende kunstwerken   4 m  
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken   2 m  

20.2.3 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken die zijn gelegen geheel onder maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan;
  • b. wanneer het ondergrondse bouwwerk is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde worden gerealiseerd met een maximale breedte van 3 meter;
  • c. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding en op eventueel aanwezige archeologische waarden.
20.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  • a. de plaats en afmetingen van andere bouwwerken;
  • b. de plaats en afmeting van gebouwen en andere bouwwerken, en het toepassen van geluidwerende voorzieningen bij opvang en onderwijsvoorzieningen, ter voorkoming van geluidsoverlast voor aangrenzende percelen;


voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

20.4 Specifieke gebruiksregels
20.4.1 Jeugdopvang Jacob Catslaan 28

Op het perceel aan de Jacob Catslaan 28 is, ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk - religieus', ook de functieaanduiding 'jeugdopvang' (jo) opgenomen. Deze functieaanduiding geldt uitsluitend voor het souterrain van de kerk dat is gelegen aan de achterzijde van het gebouw.

20.5 Afwijkingen
20.5.1 Ander soort maatschappelijke voorziening

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1, ten behoeve van het toelaten van andere maatschappelijke voorzieningen, zoals onderwijs- en opvangvoorzieningen, mits deze geen onevenredig nadelige gevolgen voor de woonomgeving hebben in de vorm van geluids-, verkeers- of parkeeroverlast en mits wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de gemeentelijke parkeernormen zoals vastgelegd in de gemeentelijke parkeernota zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .

20.5.2 Hogere erf- en terreinafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 20.2.2, ten behoeve van het bouwen van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel tot ten hoogste 2 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld.
20.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 20.6 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  • c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 20.6 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke monumentencommissie.
20.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

20.7.1 Omgevingsvergunning voor cultuurhistorische waarden

Behoudens het bepaalde in sublid 20.7.2, is het ter waarborging van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw), verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk wijzigen van gevels die gericht zijn naar openbaar gebied;
  • b. het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de dakconstructie;
  • c. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder 20.7.1 onder a en b, indien geen aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daar deel van uitmaken;
  • d. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld onder 20.7.1, vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke monumentencommissie.
20.7.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 20.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden aan percelen/panden die reeds op basis van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.
20.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in de voorgaande leden, zijn niet toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in voorgaande leden bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.