direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Natuurontwikkeling tussen Landgoed Stoutenburg - ir. Juliusput
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.OV00080-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 november 2021 is door Stichting Het Utrechts Landschap een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend bij de gemeente Amersfoort voor het wijzigen van vier agrarische percelen naar natuur.

Het betreft een aanvraag voor de volgende activiteiten:

- planologisch strijdig gebruiken;

- werken of werkzaamheden uitvoeren.

De aanvraag is in strijd met het bestemmingsplan Buitengebied Oost. Om af te kunnen wijken van het bestemmingsplan, wordt de aanvraag om omgevingsvergunning gemotiveerd met een ruimtelijke onderbouwing. Dit is vereist op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a. onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

De aanvraag gaat over de herinrichting van vier percelen, waarbij voormalige agrarische percelen worden ontwikkeld naar nat schraalland en rijk gemengd loofbos. Hierbij wordt het Natuurnetwerk Nederland (NNN) versterkt, door twee ecologische verbindingen aan elkaar te koppelen en te verstevigen. Op het meest oostelijk gelegen perceel wordt een deel van de natuurcompensatie gerealiseerd welke nodig is voor de aanpassingen aan knooppunt Hoevelaken.

1.2 Projectgebied

Het projectgebied is in onderstaande afbeelding rood aangegeven. Het gebied ligt in Stoutenburg-Noord, ten oosten van Amersfoort, ten zuiden van de Zwarte Goorderweg en grenst met de oostpunt aan de Ingenieur Juliusput. afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0001.png"

Ligging projectgebied

 

1.3 Geldende bestemmingsplannen

1.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied Oost

Het projectgebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied - Oost (onherroepelijk d.d. 17-11-2010) en heeft hierin de bestemmingen 'Agrarische doeleinden' en 'Landgoed'. Voor het op de plankaart horizontaal gearceerde deel van het projectgebied geldt de aanduiding 'ecologische hoofdstructuur (EHS)'. De benaming van de EHS is inmiddels gewijzigd naar Natuurnetwerk Nederland (NNN).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0002.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan Buitengebied Oost, met daarin het projectgebied met rood omlijnd

Voorliggende aanvraag betreft het herinrichten van de agrarische percelen, met natuurontwikkeling in de vorm van met name de ontwikkeling van nat schraalland en rijk gemengd loofbos. Binnen de bestemming 'Landgoed' is natuurontwikkeling toegestaan Art 9 lid 1 onder a), maar binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden' is dit niet toegestaan.

Binnen de bestemming 'Landgoed' zijn de gronden onder meer bestemd voor:

Artikel 9 lid 1 onder

a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en de natuurwaarden, zoals die kenmerkend zijn voor beekdalen en landgoedbossen;

b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur, ter plaatse van de op de plankaart voorkomende aanduiding "ecologische hoofdstructuur";

c. het behoud en het herstel van een kleinschalig cultuurlandschap, zoals dat kenmerkend is voor de Gelderse Vallei;

Binnen deze bestemming wordt de ontwikkeling van landschappelijke en natuurwaarden als doeleinde van de bestemming neergelegd. Natuurontwikkeling past binnen deze bestemming. Voor het deel van het plangebied met de bestemming 'Landgoed' wordt wel voldaan aan de regels van het geldende bestemmingsplan Buitengebied Oost.

Binnen de bestemming 'Agrarische doeleinden' zijn de gronden onder meer bestemd voor:

Artikel 6 lid 1 onder

a. het weiden van vee en/of het verbouwen van gewassen (niet in een volkstuincomplex);

b. de instandhouding en de bescherming van het kleinschalige cultuurlandschap, zoals dat kenmerkend is voor de Gelderse Vallei;

c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur, ter plaatse van de op de plankaart voorkomende aanduiding "ecologische hoofdstructuur";

Binnen deze bestemming is de ontwikkeling van natuurwaarden niet als doeleinde van de bestemming neergelegd. Het ontwikkelen van 'Natuur' als hoofdfunctie op deze percelen is in strijd met de regels van de bestemming 'Agrarische doeleinden'.

Voor het deel van het projectgebied dat is aangeduid als 'ecologische hoofdstructuur' is in de planregels opgenomen dat de gronden mede zijn bestemd voor 'het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de kwaliteit van de ecologische hoofdstructuur'. Het project voldoet aan deze doelstelling. Met de uitvoering van dit project wordt een ecologische verbinding tussen de ecologische zone ten noorden en ten oosten van het projectgebied en de ecologische zone ten westen van het plangebied uitgebreid en versterkt.

Voor de volgende werkzaamheden geldt op grond van artikel 21 lid 1 van dit bestemmingsplan een vergunningplicht voor de Wabo-activiteit 'Werkzaamheden uitvoeren':

* het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen.

1.3.2 Bestemmingsplan Veegplan B

In het bestemmingsplan "Veegplan B" is de bescherming van de archeologische waarden geregeld, met het toekennen van dubbelbestemmingen ten aanzien van de Waarde - Archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0003.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan Veegplan B, met daarin het projectgebied aangegeven.

Het projectgebied kent van oost naar west de volgende dubbelbestemmingen:

1. Waarde - Archeologie 2 (artikel 25 van de planregels).

Binnen deze dubbelbestemming geldt ten aanzien van dit project een verbod om zonder vergunning voor de activiteit 'werken en werkzaamheden uitvoeren' de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • art 25.3.1 a: het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waaronder ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; en
  • art 25.3.1 c: het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm; en
  • art 25.3.1 f: het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting.

Het verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 100 vierkante meter.

2. Waarde - Archeologie 4 (artikel 27 van de planregels)

Binnen deze dubbelbestemming geldt ten aanzien van dit project een verbod om zonder vergunning voor de activiteit 'werken en werkzaamheden uitvoeren' de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • art 27.3.1 a: het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 10.000 m2, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; en
  • art 27.3.1 c: het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 10.000 m2 ; en
  • art 27.3.1 f: het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting.

Het verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 10.000 vierkante meter.

3. Waarde - Archeologie 3 (artikel 26 van de planregels)

Binnen deze dubbelbestemming geldt ten aanzien van dit project een verbod om zonder vergunning voor de activiteit 'werken en werkzaamheden uitvoeren' de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • art 26.3.1 a: het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m2, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage; en
  • art 26.3.1 c: het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 500 m2 ; e
  • art 26.3.1 f: het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting.

Het verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 500 vierkante meter.

Archeologisch onderzoek

Voor de drie dubbelbestemmingen geldt dat burgemeester en wethouders vergunning kunnen verlenen als naar hun oordeel uit een archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden. Op het aspect 'Archeologie' wordt nader ingegaan in paragraaf 4.2 Archeologie .

1.4 Wabo-projectbesluit en verklaring van geen bedenkingen

Wabo-projectbesluit

Met toepassing van artikel 2.12 lid onder a onder 3º Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo-projectbesluit) kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het plan voorzien zijn van een ruimtelijke onderbouwing. In de voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt aangetoond dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.

Verklaring van geen bedenkingen

Onder de Wabo zijn burgemeester en wethouders onder andere bevoegd tot het verlenen van omgevingsvergunningen, waarbij wordt afgeweken van bestemmingsplannen. Bij grotere afwijkingen van het bestemmingsplan moet de raad voordat door het college een omgevingsvergunning kan worden verleend een verklaring van geen bedenkingen afgeven. De raad heeft de (ontwerp)verklaring in de vergadering van XX 2022 afgegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied bestaat uit vier percelen, zie onderstaande luchtfoto. Deze percelen bestaan uit agrarisch grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0004.png"

Projectgebied bestaande uit vier percelen

Ten noorden van het projectgebied ligt de natuurontwikkeling 'Zwarte Goor', waar de voormalige agrarische grond omstreeks 2008 al is omgevormd naar natuur. Ten oosten ligt de Ingenieur Juliusput, een voormalige zandwinput voor de aanleg van de A1. Ten zuiden grenst het projectgebied aan een groene strook met bomen en groen en ten westen ligt het landgoed Stoutenburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0005.png"

Ligging projectgebied ten opzichte van Juliusput en landgoed Stoutenburg

(afbeelding afkomstig van Utrechtslandschap.nl/heerlijkheid-Stoutenburg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0006.png"

Ligging projectgebied ten opzichte van het Natuurnetwerk Nederland (afbeelding: kaart 12 uit interim omgevingsverordening Provincie Utrecht)

Zoals op bovenstaande afbeelding te zien is, vallen percelen 1, 2 en 3 binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), alleen perceel 4 valt hier nog buiten.

2.2 Nieuwe situatie

Voor een beschrijving van de nieuwe situatie wordt primair verwezen naar het Bijlage 1, inrichtingsplan natuurontwikkeling landgoed Stoutenburg, dat door Utrechts Landschap en Natuurbalans - Limes Divergens BV is opgesteld.

Het doel van deze ontwikkeling is het vergroten van de natuurwaarden in dit gebied.

Op de percelen 1, 2 (deels) en 3 wordt voornamelijk nat schraalland aangelegd. Hier wordt, ten behoeve van de verschraling van de grond, de bodem met rijke landbouwgrond natuurtechnisch afgegraven.

Op een deel van perceel 2 wordt een lindebos aangelegd. In de hoek van dit perceel wordt de Middelaarse beek deels verlegd en de oevers van delen van deze beek worden anders vormgegeven, met variatie in diepte en breedte van het profiel. Het onderhoudspad van 5m breed langs de beek wordt met kruidenrijk grasland ingezaaid.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0007.png"

Nieuwe situatie percelen 1 t/m 3. (Afbeelding uit het inrichtingsplan natuurontwikkeling landgoed Stoutenburg, pag. 13).

Op het westelijk deel van perceel 4 komen kruidenrijke akkers (zomer- en wintergraan) met struweelhagen en een zandpad,waarmee de historische situatie uit de jaren 1909-1930 wordt teruggebracht. Op het oostelijk deel van perceel 4 komt een gemengd loofbos. Perceel 4 vormt een deel van de benodigde natuurcompensatie voor de aanpassingen aan knooppunt Hoevelaken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0008.png"

Nieuwe situatie perceel 4 (Afbeelding uit het inrichtingsplan natuurontwikkeling landgoed Stoutenburg, pag. 13).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Ruimtelijk beleid

Vanwege de beperkte impact van deze ontwikkeling wordt niet ingegaan op het

Rijksbeleid, maar wel op het provinciaal beleid en gemeentelijk beleid.

3.1.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

De keuzes die de provincie maakt voor onze leefomgeving staan in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is op 10 maart 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 april 2021 in werking getreden.

Ontwikkeling in het landelijk gebied

Bij ontwikkeling van functies in het landschap wil de provincie aansluiting zoeken bij en voortbouwen op de aanwezige kernkwaliteiten en cultuurhistorische waarden. Op die manier houdt de provincie dit landschap beleefbaar en benutten we de aanwezige waarden als dragers en aanjagers van omgevingskwaliteit. De verschillende typen landschap en groen (recreatie en natuur) worden gewaardeerd en kunnen nog verder benadrukt worden. Dit kan bijvoorbeeld door de verschillende opgaven zoals bijvoorbeeld natuur, recreatie, water en energie niet versnipperd maar integraal op te pakken.

Om te voldoen aan onze opgave voor verbetering van de biodiversiteit, zet de provincie in de regio Amersfoort in op realisatie van 150 hectare natuur in het Natuurnetwerk Nederland en circa 870 hectare in de Groene contour.

Het provinciegrensoverschrijdende en gevarieerde landschap in de Gelderse Vallei, met de vele beken leent zich bij uitstek voor een verdere combinatie van bestaande en nieuwe functies zoals landbouw, (natte) natuur, recreatie, waterberging en kleinschalige opwekking van duurzame energie.

Gelderse Vallei

Het projectgebied valt in het landschap Gelderse Vallei, in het deelgebied met het kenmerkende 'kleinschalige mozaïek'. De Gelderse Vallei heeft een voornamelijk agrarisch landschap met grote afwisseling van bebouwing, bosjes, lanen en agrarische percelen met houtwallen en -singels. Binnen de kleinschalige mozaïek verschillen de open ruimten van maat en schaal. Het landschapstype is kleinschalig van opzet, waarbij de wegen zijn voorzien van boombeplanting, veel kavelgrenzen zijn beplant en tussen de agrarische percelen (kleine) bospercelen liggen. Het is een halfopen kleinschalig landschap met een onregelmatige verkaveling en vele landschapselementen. Meer afwisseling van weilanden, akkers en bospercelen wordt gestimuleerd, met het intact houden van de onregelmatige mozaïekverkaveling.

Natuurnetwerk Nederland

Bestaande natuurgebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) (NNN) worden beschermd, verder ontwikkeld en onderling beter verbonden tot één samenhangend groot natuursysteem. De provincie streeft naar een natuur die vitaal is. Hiertoe wordt ingezet op een robuust natuurnetwerk van voldoende schaal en veerkracht, het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie ontwikkelt, beschermt en verbindt natuurgebieden van voldoende omvang en samenhang tot aaneengesloten gebieden van hoge kwaliteit die tegen een stootje kunnen. Het NNN is een belangrijk leefgebied voor onze bedreigde en beschermde soorten. De provincie gaat onverminderd door met het realiseren van het NNN. In 2028 is alle nieuwe natuur die nodig is voor het NNN (1.570 ha) gerealiseerd door middel van functieverandering en inrichting via de sporen grondverwerving of particulier natuurbeheer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0009.png"

Uitsnede kaart 16 Omgevingsvisie: robuuste natuur met hoge biodiversiteit

Conclusie

De met dit plan voorgestane ontwikkeling past binnen de karakteristiek van het landschapstype Gelderse Vallei. De percelen 1 t/m 3 liggen binnen de NNN en perceel 4 ligt er net buiten. Met het ontwikkelen van perceel 4 naar natuur, wordt het NNN versterkt.

3.1.2 Interim omgevingsverordening provincie Utrecht

De Omgevingsvisie komt juridisch tot uitdrukking in een Omgevingsverordening met regels voor de leefomgeving. De Interim Omgevingsverordening is tegelijk met de Omgevingsvisie op 10 maart 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 april 2021 in werking getreden.

De volgende kaarten / aspecten zijn van belang om te noemen voor dit project

Dempen oppervlaktewaterlichamen

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0010.png"

Op kaart 5 'Watersystemen' is perceel 1 t/m 3 aangeduid met de arcering 'gebied dempen oppervlaktewateren'. In paragraaf 2.3.3 van de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met het oog op het behoud van landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden. Bij het verloren gaan van deze waarden moet niet alleen gedacht worden aan grootschalige ingrepen en/of vormen van aantasting. Het gaat juist vooral om kleinschalige vormen van aantasting. Door het groter aantal en hogere frequentie levert dat een sluipend maar daarom niet minder bedreigend proces op. Zeker als het gaat om vele kleine onomkeerbare aantastingen. De belangenafweging is dwingend van karakter en biedt geen ruimte om rekening te houden met andere belangen dan de belangen genoemd in artikel 2.20 van de Omgevingsverordening. Volgens artikel 2.34 van de Omgevingsverordening is binnen dit gebied het geheel of gedeeltelijk dempen, waaronder het ondieper maken, van oppervlaktewateren zonder ontheffing niet toegestaan.

Conclusie:

De werkzaamheden vallen niet onder de vrijstelling voor het dempen bij infrastructurele werken en werken van groot maatschappelijk belang (artikel 2.35 Omgevingsverordening) of voor het dempen bij agrarische percelen (artikel 2.36 Omgevingsverordening). Er moet bij de provincie Utrecht dus een ontheffing worden aangevraagd voor deze werkzaamheden. Ten tijde van het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing heeft hierover al vooroverleg met de provincie plaatsgevonden door de initiatiefnemer. De benodigde ontheffing wordt apart van deze aanvraag om omgevingsvergunning door de initiatiefnemer zelf aangevraagd.

Natuurnetwerk Nederland

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0011.png" Op kaart 12 van de Omgevingsverordening is te zien dat perceel 1 t/m 3 binnen Natuurnetwerk Nederland ligt. In de regels van de Omgevingsverordening is als uitgangspunt genomen dat de kwaliteit en oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland niet achteruitgaan en dat de samenhang tussen de gebieden van het natuurnetwerk Nederland wordt behouden. Het uitgangspunt heeft betrekking op het eindresultaat. Het geldt dus niet alleen voor het toekennen van bestemmingen in een plan, maar ook voor de manier waarop bij een aantasting wordt gecompenseerd.

Binnen het NNN moeten de bestemmingen die aan de betreffende locaties worden toegekend en de bijbehorende regels zorgen voor bovengenoemde doelstelling. Aan locaties binnen het NNN moet, met uitzondering van agrarische gronden, in ieder geval de bestemming natuur of vergelijkbaar worden toegekend. In die gevallen waarbij er in het van kracht zijnde bestemmingsplan sprake is van een bestemming anders dan natuur mag, ter bescherming van de bestaande activiteiten, ook deze andere bestemming worden toegekend.

Conclusie:

Met deze vergunning wordt toestemming verleend om af te wijken van het geldende bestemmingsplan om de agrarische gronden om te vormen naar natuur. Dit is in lijn met het uitgangspunt zoals hierboven is omgeschreven. Met het verlenen van een omgevingsvergunning wijzigt de onderliggende bestemming echter niet. In de toekomst zal het nu geldende bestemmingsplan worden herzien, waarbij op dat moment de juiste bestemming kan worden toegekend / functie kan worden toebedeeld.

Gelderse Vallei

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0012.png"

Kaart 16 cultuurhistorie en landschap kaart 2 Gelderse Vallei

Landschap Gelderse Vallei

Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • Rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • Grebbelinie;
  • Overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten zijn opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen. Zie ook: www.provincie-utrecht.nl/kwaliteitsgids.

Bij ontwikkelingen in het landschap van de Gelderse Vallei vindt de provincie het vooral van belang dat de kleinschaligheid, die dit landschap zo aantrekkelijk maakt, behouden wordt. In het verleden zijn al veel kleinschalige landschapselementen verdwenen, waardoor ruimten groter zijn geworden. Ze hebben hun functie verloren en zijn verwijderd. Daarnaast vraagt zij aandacht voor het waarborgen en ontwikkelen van de contrasten in de te onderscheiden deelgebieden van de Gelderse Vallei.

Conclusie:

Zoals ook in paragraaf 3.1.1 is omschreven is de ontwikkeling van dit project passend bij het landschapstype van de Gelderse Vallei.

3.1.3 Structuurvisie Amersfoort 2030 en Groenstructuurkaart

Structuurvisie

In 2013 heeft de gemeenteraad de “Structuurvisie Amersfoort 2030” vastgesteld. De percelen liggen in het gebied 'Buitengebied beekdalen'. Voor het buitengebied is opgenomen dat de productie van voedsel voor de stad gecombineerd kan worden met andere diensten en producten aan de stad. Door het geleidelijk verdwijnen van de agrarische functie vindt de laatste jaren ook in deze gebieden een transformatie plaats.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0013.png"

Ligging projectlocatie in 'Buitengebied Beekdalen'

Groenstructuurkaart

Het gebied staat als (gewenst) stadsgroen met de nadruk op natuur op de Groenstructuurkaart, het versterkt de ecologische verbinding tussen Landgoed Stoutenburg en de ir. Juliusput.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0014.png"

Uitsnede groenstructuurkaart

Conclusie:

Met dit project wordt een aantal agrarische percelen omgezet naar natuur, waarmee de ecologische functie van het Natuurnetwerk Nederland op deze plek wordt uitgebreid en versterkt, met inachtneming van de (historische) landschappelijke waarden.

3.2 Conclusie

Het project voor het omzetten van voormalige agrarische grond naar natuur, is passend binnen het hiervoor geldende beleid.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Voor een Wabo-projectbesluit moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van een aantal specifieke omgevingsaspecten bekeken of de gewenste ontwikkeling op deze locatie mogelijk is. Aspecten die voor deze ontwikkeling niet van toepassing of van belang zijn, zijn buiten beschouwing gelaten.

4.2 Archeologie

4.2.1 Beleid

Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2022 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.

Archeologische beleidskaart

Deze waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart, die op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand is gekomen. De archeologische beleidskaart is door het college van burgemeester en wethouders op 12 maart 2019 vastgesteld.

Deze beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

4.2.2 Archeologische waarden in relatie tot het projectgebied

Archeologische waardevolle gebieden

Binnen het projectgebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.

Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden

Het projectgebied ligt in een zone met een lage, middelhoge en hoge archeologische verwachting (Archeologische waardevol verwachtingsgebied 3 (hoog)/4 (middelhoog)/5 (laag). In het bestemmingsplan geldt de volgende nummering: dubbelbestemming archeologie 2 (hoog)/ 3 (middelhoog)/4 (laag). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan respectievelijk 100, 500, 10.000m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0016.png"

Uitsnede Archeologische Beleidskaart met locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.

Archeologische verwachtingen

Het gebied is middels een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek onderzocht. In het oosten is eveneens een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven uitgevoerd (zie bijlagen).

Op basis van de gegevens die in het bureauonderzoek zijn verzameld, is aan het westelijke deel van het plangebied een lage verwachting toegekend voor archeologische resten uit alle periodes. In het midden van het gebied is een hoge verwachting toegekend voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat- Paleolithicum tot en met het Neolithicum, een middelhoge verwachting voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) en een lage verwachting voor bebouwingsresten met bijbehorende sporen uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd.

Aan het oostelijke deel van het plangebied is een hoge verwachting toegekend voor vindplaatsen uit alle periodes. In dit oostelijk deel heeft bovendien het historische erf De Zwarte Goor gelegen. Uit het booronderzoek is gebleken dat het plangebied van oorsprong vrij nat is geweest, waarbij het oostelijke deel door de iets hoger ligging van de niet verspoelde dekzanden wat minder nat was. Op basis hiervan is de hoge verwachting voor vuursteenvindplaatsen uit het Laat-Paleolithicum tot en met het Neolithicum naar beneden bijgesteld.

Ook middelhoge verwachting voor het westelijke deel en de hoge verwachting voor het oostelijke deel voor nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Volle Middeleeuwen (tot in de 13e eeuw) is naar laag bijgesteld.

De resultaten van het booronderzoek geven geen aanleiding om de lage verwachting voor het westelijke deel van het plangebied bij te stellen. De kans dat buiten de historische boerderijlocatie in het oostelijke deel van het plangebied bebouwingsresten met bijbehorende sporen uit de Late Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd kunnen worden aangetroffen, wordt klein geacht.

Het inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven is ter hoogte van het historisch erf uitgevoerd. Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn resten van dit erf aangetroffen. Het inventariserend onderzoek is echter nog niet in voldoende mate uitgevoerd, waardoor een waardering van deze resten nog niet kon plaatsvinden. Echter is in samenspraak met het Utrechts Landschap besloten om in dit gebied (het witte driehoek op de verbeelding van de plannen) geen bodemverstorende werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat de resten in situ behouden blijven. Dit besluit houdt in dat op deze plek geen bodemverstorende werkzaamheden mogen plaatsvinden. Mochten in de toekomst wel herinrichtingsplannen zijn, waarvoor werkzaamheden in de bodem moeten plaatsvinden, dan dient het Inventariserend Veldonderzoek alsnog te worden hervat om de archeologische resten te kunnen waarderen en advies te geven over een eventueel vervolgonderzoek.

Inventariserend Veldonderzoek (Proefsleuven)

Voor een inventariserend veldonderzoek geldt het volgende:

  • Voorafgaand aan de bodemingrepen (graven, verwijderen funderingen en leidingen etc. etc.) dieper dan 30cm onder maaiveld dient een Inventariserend Veldonderzoek protocol Proefsleuven te worden uitgevoerd door een gecertificeerde deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;
  • De eisen ten aanzien van het Inventariserend Veldonderzoek protocol Proefsleuven dienen te worden vastgelegd in een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen. Als basis voor dit PvE dient de rapportage van het voorafgaande proefsleuvenonderzoek te worden gebruikt;
  • De resultaten van het proefsleuvenonderzoek dienen te worden vastgelegd in een rapportage die voldoet aan de gestelde eisen in de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie en de Richtlijnen van de Gemeente Amersfoort. De rest van het plangebied is in voldoende mate onderzocht. Daar geldt een ontheffing van archeologisch onderzoek. Aangezien het echter nooit volledig is uit te sluiten dat tijdens grondverzet een archeologische 'toevalsvondst' wordt gedaan, is het wenselijk de uitvoerder van dit grondwerk te wijzen op de plicht om hiervan zo spoedig mogelijk melding te doen bij het bevoegd gezag, de Gemeente Amersfoort, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed."

Aan de hand van de resultaten van dit proefsleuvenonderzoek dient een besluit te worden genomen over een eventueel vervolg onderzoek, behoud van de aangetroffen archeologische resten middels planaanpassing of vrijgave voor verder vervolgonderzoek.

4.2.3 Voorwaarden in omgevingsvergunning

In samenspraak met het Utrechts Landschap is besloten om op de locatie van het historische erf (het witte driehoek op de verbeelding van de plannen) geen bodemverstorende werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat de resten in situ behouden blijven. Dit besluit houdt in dat op deze plek geen bodemverstorende werkzaamheden mogen plaatsvinden. Hiervoor geldt Bijlage 6 Selectiebesluit archeologie. Mochten in de toekomst wel herinrichtingsplannen zijn, waarvoor werkzaamheden in de bodem moeten plaatsvinden, dan dient het Inventariserend Veldonderzoek alsnog te worden hervat om de archeologische resten te kunnen waarderen en advies te geven over een eventueel vervolgonderzoek.

De rest van het plangebied is in voldoende mate onderzocht. Daar geldt een ontheffing van archeologisch onderzoek. Wel is hier wel de meldingsplicht van kracht.

Meldingsplicht archeologische toevalsvondsten: (Erfgoedwet art.5.10) is: Indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden. Officieel dient een melding te gebeuren bij de burgemeester van de betreffende gemeente of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In de praktijk is het eenvoudiger de melding te doen bij het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort, tijdens kantooruren  te bereiken via 033-463 77 97.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar.

Zonering in relatie tot het projectgebied

De omvorming van de agrarische functie van grasland / beweiding naar natuur levert geen beperkingen op voor het gebruik op de omliggende percelen en heeft geen negatieve effecten met betrekking tot geluid, geur, externe veiligheid en luchtkwaliteit.

4.4 Bodem

4.4.1 Nota bodembeheer 2021-2031

Bij graafwerkzaamheden en bij het baggeren van watergangen komt grond en/of baggerspecie vrij. De vrijkomende grond en baggerspecie wil de gemeente zoveel als mogelijk hergebruiken zodat minder materiaal wordt gestort en minder primaire grondstoffen worden gewonnen; kortom zodat duurzaam bodembeheerbeleid wordt gevoerd.

De wet- en regelgeving voor het ontgraven en toepassen van grond en baggerspecie is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het is niet zonder meer toegestaan om grond en baggerspecie ergens te ontgraven en op een andere plaats neer te leggen of toe te passen. Voorkomen moet worden dat het toepassen van grond en baggerspecie de ontvangende bodem verontreinigd en risico's vormt voor het (toekomstige) bodemgebruik.

De gemeente maakt gebruik van het overgangsbeleid binnen het Besluit bodemkwaliteit met een bodemkwaliteitskaart en bodembeheerplan. Om volledig over te gaan op het Besluit bodemkwaliteit en om het gemeentelijke duurzaam bodembeheerbeleid nog beter vorm te geven, zijn een bodemfunctieklassenkaart, een nieuwe bodemkwaliteitskaart en een Nota bodembeheer opgesteld.

De kaarten zijn de instrumenten voor dit duurzame beleid. In de nota bodembeheer is het te voeren gemeentelijke grondstromenbeleid weergegeven en zijn regels en procedures voor dit beleid geformuleerd.

Beoordeling projectgebied

Voor het projectgebied is de zone op de bodemkwaliteitskaart gekwalificeerd als schoon, de kwaliteit voldoet aan de streefwaarden voor landbouw / natuur. De vrijkomende grond kan worden opgepakt en vervoerd naar elke toepassingslocatie binnen de gemeente Amersfoort of een gemeente die op grond van de bodemkwaliteitskaart is aangewezen. Er hoeft in dat geval geen aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden; de bodemkwaliteitskaart is voldoende bewijsmiddel.

Indien de bestemming van de grond elders buiten de gemeente is, is het afhankelijk van de door de ontvanger gewenste onderzoeksinspanning.

De afgraafwerkzaamheden dienen gemeld te worden bij de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Utrecht. Dit wordt als voorwaarde opgenomen in de omgevingsvergunning.

4.5 Conventionele Explosieven

Het plangebied ligt niet een gebied waarvoor een onderzoeksplicht geldt naar conventionele explosieven. Zie hiervoor ook onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0017.png"

Afbeelding: uitsnede risicokaart (https://amersfoort-in-beeld.nl/)

 

4.6 Flora en fauna

Ten behoeve van het onderzoek naar beschermde flora en fauna is door Natuurbalans - Limes Divergens BV een Quickscan Natuurtoets, zie Bijlage 2 uitgevoerd. Hiervoor is zowel bureau- als veldonderzoek uitgevoerd. Er is ook een vervolgonderzoek uitgevoerd, welke is opgenomen in Bijlage 3.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Arkemheen, dat is gelegen op ruim 8,5 kilometer afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand is er geen kans op externe werking.

Het projectgebied maakt grotendeels onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Vanwege de op 1 juli 2021 in werking getreden Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Stikstofwet), is de aanlegfase van ontwikkelingen vrijgesteld van de vergunningplicht Wet natuurbescherming, waardoor er geen Aeriusberekening meer nodig is. Dit geldt voor bouw- aanleg- en sloopactiviteiten.

Ten aanzien van de gebruiksfase is voor dit project geen stikstofdepositie te verwachten.

4.6.2 Soortenbescherming

Uit het onderzoek naar het onderdeel soortenbescherming komt het volgende naar voren:

  • 1. Er komen enkele soorten grondgebonden zoogdieren voor binnen de invloedssfeer van het project. Het gaat om de das, boommarter, eekhoorn, steenmarter. Er zijn geen verblijfsplaatsen gevonden, het kan gaan om een foerageergebied van deze soorten. De aan het projectgebied grenzende hogere vegetatie blijft behouden als onderdeel het foerageergebied. Na de werkzaamheden verbetert het projectgebied als leefgebied voor deze soorten, want de variatie in bosranden, akkerranden en natuurlijke oevers neemt toe.
  • 2. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels gevonden in het projectgebied. De werkzaamheden worden buiten het broedseizoen gepland, de kans op verstoring van broedvogels is nihil.
  • 3. Uit vervolgonderzoek blijkt dat er geen waterspitsmuis, ringslang en grote modderkruiper is aangetroffen. Van de grote modderkruiper en waterspitsmuis worden binnen het plangebied geen populaties verwacht. Tijdens het onderzoek is geen kamsalamander of poelkikker aangetroffen. Wel is er grotere vis (soort onbekend) in de poel waargenomen, wat de aanwezigheid van beide soorten amfibieën in dit water zeer onwaarschijnlijk maakt, aangezien deze soorten visbezette wateren mijden. Hiermee valt er redelijkerwijs uit te sluiten dat beide soorten in het ingreepgebied voorkomen.
  • 4. Voor de ringslang is niet uit te sluiten dat broeihopen nabij de poel een functie vervullen als afzetplek voor eieren. Hiervoor worden mitigerende maatregelen voorgesteld (zie 4.6.3 Mitigerende maatregelen).
  • 5. Negatieve effecten op de aanwezige algemene soorten kunnen worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen voorafgaand of tijdens de werkzaamheden (zie 4.6.3 Mitigerende maatregelen).

4.6.3 Mitigerende maatregelen

Mitigerende maatregelen: voorwaarden omgevingsvergunning

Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dient voor aanvang van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden ingediend en beoordeeld door de gemeente Amersfoort. Hierin moet de volgende mitigerende maatregelen worden opgenomen:

  • De broeihopen nabij de poel in de noordoosthoek van het onderzoeksgebied dienen ongemoeid te blijven. Bij uitvoering van werkzaamheden in de nabijheid ervan dienen vegetaties minimaal een week voorafgaand aan de start van de werkzaamheden gemaaid te worden tot 10 cm hoogte. Door het wegnemen van dekking zullen aanwezige dieren deze terreindelen gaan vermijden.
  • Indien de werkzaamheden starten in de actieve periode van ringslang (mrt t/m okt), wordt aanbevolen om slootkanten te maaien met lage maaisnelheid (2 km/u) zodat eventueel aanwezige dieren de kans krijgen om te ontsnappen.
  • Vanuit de zorgplicht dient het dempen van sloten te gebeuren in de richting van open verbindingen met watergangen buiten het plangebied.
  • De graslanden bevatten momenteel zeer hoog gras, waarin veel dieren zich verschuilen. Het maaien ervan dient van binnen naar buiten te gebeuren, zodat dieren niet opgesloten raken.
  • In het kader van de zorgplicht zal er tijdens de start van de werkzaamheden een ecoloog aanwezig moeten zijn om eventueel aanwezige amfibieën en vissen weg te vangen en te verplaatsen naar geschikt leefgebied in de omgeving. Dit geldt zowel voor de sloten die opnieuw worden geprofileerd, als voor het verondiepen van de reeds aanwezige poel.
  • Voor de beek geldt dat er altijd één van de oevers onverstoord blijft tijdens de werkzaamheden. Hierdoor hebben aanwezige vissen de kans om weg te vluchten tijdens de werkzaamheden.

4.7 M.e.r.-beoordeling

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het ruimtelijk plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht.

Wanneer het ruimtelijk plan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Voor de meeste activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen om te bepalen of sprake kan zijn van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

Wijziging Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)

Op 7 juli 2017 is een wijziging van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Deze wijziging impliceert dat vanaf die datum een toets uitgevoerd moet worden of belangrijke nadelige milieugevolgen in verband met een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r. -beoordeling gehanteerd. De vormvrije m.e.r.-beoordeling geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarde blijven (en daarmee dus niet m.e.r.-plichtig zijn).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Relatie met voorliggend plan

Voor het deze ontwikkeling kan de activiteit "D9 Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan" uit het Besluit m.e.r. relevant zijn:

Voor werkzaamheden die vallen onder D9 moet een m.e.r.-beoordelingsrapportage worden opgesteld wanneer de werkzaamheden boven de drempelwaarden vallen. De drempelwaarden voor werkzaamheden die vallen onder deze activiteit zijn gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of de vestiging van een glastuinbouwgebied of een bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.

De oppervlakte van deze ontwikkeling bedraagt 'slechts' 3,64 hectare.

Naast de drempelwaarden is ook aangegeven voor welke plannen en besluiten een eventuele m.e.r.- (beoordelings)plicht geldt. Dit betreft o.a. inrichtingsplannen zoals bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan zoals bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden, of een wijzigings- of uitwerkingsplan of bestemmingsplan. Hiervan is in dit geval geen sprake. Het project is voor deze activiteit niet als m.e.r.-(beoordelingsplichtig) aangemerkt.

Conclusie

Hoewel er geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig is, kan uit de aard van het plan (omvormen van voormalige agrarische grond naar natuurgebied) en uit het onderzoek naar de verschillende milieuaspecten, zoals in de voorgaande paragrafen is weergegeven, worden geconcludeerd dat er met voorgenomen ontwikkeling geen negatieve milieugevolgen optreden.

4.8 Water

In onder andere de Europese Kaderrichtlijn water, de vierde Nota Waterhuishouding en de adviezen van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw is het beleid met betrekking tot het water(beheer) vastgelegd. Het beleid is gericht op het duurzaam behandelen van water. Dit betekent onder andere het waarborgen van voldoende veiligheid en het beperken van de kans op hinder vanwege water. Dit ook in verhouding tot ontwikkelingen als de verandering van het klimaat, het dalen van de bodem en het stijgen van de zeespiegel.

De relatie tussen water en ruimtelijke ordening wordt steeds belangrijker. In de nota ‘Anders omgaan met water’ is bepaald dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding uitdrukkelijk moeten worden overwogen

4.8.1 Watertoets

De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.

Bij de voorbereidingen voor dit project is overleg gevoerd met het Waterschap Vallei en Veluwe en met de provincie Utrecht. Bij beiden zijn ontheffingen nodig voor het verleggen van sloten en van de beekloop. Deze ontheffingen worden door de initiatiefnemer aangevraagd parallel aan deze vergunningsprocedure.

Er wordt geen verharding aangebracht in het plangebied, waardoor er geen veranderingen zijn m.b.t. de infiltratie van hemelwater. De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op de waterkwaliteit van zowel het oppervlaktewater als het grondwater. Het aspect water vormt geen belemmering voor de realisatie van deze voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Financiële uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Deze overeenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de initiatiefnemer aan de gemeente vergoed. Het plan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1 Bro wordt over een project overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het project in het geding zijn.

Volgens de nota van toelichting bij artikel 3.1.1. van het Bro (blz. 54; Stb. 2008, 145) kan het overleg beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt geschaad. Onderhavig plan is in het kader van dit vooroverleg

voorgelegd aan:

  • Gedeputeerde Staten van Utrecht
  • Waterschap Vallei en Veluwe;
  • Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht;
  • Veiligheidsregio Utrecht
  • Natuur- en milieufederatie Utrecht
  • Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort

De volgende reacties zijn binnengekomen:

Samenwerkende Groeperingen Leefbaar Amersfoort d.d. 1 april 2022:

Voor onze reactie hebben wij inbreng mogen ontvangen van een samenwerkingspartner met veel historische kennis en netwerk ter plaatse, die graag anoniem blijft.

In zijn geheel vinden wij het een uitstekend plan. Wij zijn van mening dat ter plaatse meer van dergelijke projecten zouden kunnen worden opgezet. Er wordt richting Amersfoort steeds weer biotoop aan diverse diersoorten ontnomen, waarvoor voldoende compensatie vooralsnog achter is gebleven.

Wij zijn van mening dat in de buurt van het projectgebied veel mogelijkheden zijn voor dergelijke compensatie. Wij nodigen de gemeente als bevoegd gezag en het Utrecht Landschap als vergunningaanvrager nadrukkelijk uit ter plaatse op zoek te gaan naar aanvullende mogelijkheden tot natuurontwikkeling, mede omdat daartoe concrete aanknopingspunten zijn gezien de leeftijd en gezinssamenstelling van agrariërs ter plaatse. Tevens willen wij van de gelegenheid gebruik maken voor een tweetal constructieve reacties.

  • De SGLA mist vooralsnog de bredere beleidsmatige inpassing. Welk hoger doel wordt met deze natuurontwikkeling nagestreefd? Kan er mogelijk een verbeelding bijgevoegd worden van het natuurnetwerk waar het projectgebied deel van gaat uitmaken? Is het mogelijk om nader toe te lichten waarom juist op deze locatie een versterking van het natuurnetwerk opportuun is, vanuit ecologisch perspectief? Wordt met deze uitbreiding geïsoleerd geraakt gebied, het landgoed, op voldoende volume gebracht om soortenrijkdom te behouden, of worden juist twee losse gebieden met elkaar verbonden? Is dit project voldoende om dit hogere doel te bereiken, of is dit juist de start, of voortzetting, van een grotere ambitie?

Reactie:

Het gebied staat als (gewenst) stadsgroen met de nadruk op natuur op de groenkaart, het versterkt de ecologische verbinding tussen Landgoed Stoutenburg en de ir. Juliusput.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.OV00080-0201_0018.png"

Uitsnede groenstructuurkaart

De projectdoelen:

  • Ontwikkeling van natuur met een hoge kwaliteit, waarbij gebruik gemaakt wordt van de hoge grondwatergebonden potenties die in het gebied aanwezig zijn, waarbij invulling wordt gegeven aan provinciale natuurambities;
  • Herstel van het voor de Gelderse Vallei kenmerkende kleinschalige cultuurlandschap met hoge natuurwaarde zoals dat aanwezig was tot de jaren 50 uit de vorige eeuw.
  • Ontwikkeling ecologische verbindingszone. In de eerste instantie tussen Stoutenburg en de Juliusput. Het is de wens dat deze verbinding naar het oosten wordt doorgetrokken naar het toekomstige ecoduct Ter Schuur over de A1 (provincie Gelderland).

Er worden natuurgebieden met elkaar verbonden, maar er ontstaat ook een kerngebied als het gaat om nat schraalland (grondwatergevoede vegetaties). Daarmee wordt een van de hogere doelen bereikt. Tegelijkertijd is dit een voorzetting van een grotere ambitie zoals beschreven in het visiedocument Venster op de Vallei. Tot slot draagt dit project ook bij aan de landelijke en provinciale ambitie om meer bos te ontwikkelen.

  • De SGLA geeft ter overweging om de bestemming agrarisch in het komende Omgevingsplan breder te definiëren, zodat de ontwikkeling van natuur op agrarische gronden zonder vergunningprocedure mogelijk is. De SGLA ziet steeds meer voorbeelden van meer ecologisch en maatschappelijk verantwoord agrarisch ondernemen, waar kleinschalige, of tijdelijke, natuurontwikkeling onderdeel van is. Concreet denken wij hier aan houtwallen, verwilderde randen rondom akkers en weidevogelvriendelijke (natte) inrichting. Mooi als de gemeente aan een dergelijke ontwikkeling kan bijdragen door het juridisch-ruimtelijke kader zo in te richten dat natuurontwikkeling wordt gefaciliteerd in plaats van bemoeilijkt. Voor zover een vergunningvrije ontwikkeling van agrarisch naar natuur onwenselijk is of te veel afwijkt van de standaardverordening van de VNG, geeft de SGLA ter overweging om een binnenplans vergunningstelsel op te nemen, zodat het college via een kortere procedure vergunning kan verlenen en geen buitenplanse procedure nodig is.

Reactie: Dank u wel voor uw advies. Wij zullen dit aspect meenemen op het moment dat voor dit plangebied een nieuw bestemmings- of omgevingsplan wordt opgesteld.

Regionale Uitvoeringsdienst Utrecht (RUD)

d.d. 5 april 2022

We hebben op uw verzoek de onderstaande hoofdstukken uit de bij de aanvraag bijgevoegde toelichting op de milieuaspecten beoordeeld:

Hoofdstuk 4.3 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon-, en leefmilieu kan worden gegarandeerd, en
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van omliggende bedrijven

Beoordeling

Ten behoeve van de aangevraagde ontwikkeling is de paragraaf 4.3 Bedrijven en milieuzonering opgesteld in het document 'Omgevingsvergunning Natuurontwikkeling Tussen Landgoed Stoutenburg - Ir. Juliusput Concept Toelichting, Maart 2022; . Deze paragraaf is akkoord. De milieuaspecten zijn niet relevant. Er is geen sprake van te bestemmen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en er is geen sprake van te bestemmen milieugevoelige functies (zoals woningen).

Conclusie

Er is geen aanvullend onderzoek nodig.

Hoofdstuk 4.7 M.e.r. beoordeling

Inleiding

Beoordeeld moet worden of negatieve milieugevolgen optreden waarvoor een milieueffectrapportage nodig is.

Beoordeling

Ten behoeve van de aangevraagde ontwikkeling is de paragraaf 4.7 M.e.r.-beoordeling opgesteld in het document 'Omgevingsvergunning Natuurontwikkeling Tussen Landgoed Stoutenburg - Ir. Juliusput Concept Toelichting, Maart 2022; . Deze paragraaf is akkoord. De milieuaspecten zijn niet relevant. Er is geen sprake van te bestemmen milieubelastende functies (zoals bedrijven) en er is geen sprake van te bestemmen milieugevoelige functies (zoals woningen).

Conclusie

Er is geen aanvullend onderzoek nodig.

Conclusie en aanbevelingen

Wij hebben op uw verzoek de hoofdstukken 4.3 en 4.7 getoetst op de betreffende milieuaspecten. Naar aanleiding hiervan zijn we tot de conclusie gekomen dat er voor ons geen aanleiding is tot het plaatsen van opmerkingen of aanvullingen op de door ons beoordeelde hoofdstukken.

Ons advies na toetsing van hoofdstuk 4.6 (Flora en fauna) ontvangt u separaat.

d.d. 21 april 2022

Hoofdstuk 4.6 Flora en Fauna

Inleiding

Beoordeeld moet worden of dit project kan leiden tot overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming (Wnb), die onder andere de bescherming regelt van dier- en plantensoorten en Natura 2000-gebieden.

Beoordeling 

Ten behoeve van de geplande ontwikkeling is door Natuurbalans - Limes Divergens BV een Quickscan Natuurtoets uitgevoerd. Naar aanleiding hiervan is een aanvullende onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de waterspitsmuis, ringslang en grote modderkruiper deze zijn niet aangetroffen. Van de grote modderkruiper en waterspitsmuis worden binnen het plangebied geen populaties verwacht. De RUD is het eens met de conclusie voor wat betreft deze soorten. Echter had op basis van de Quickscan ook nader onderzoek uitgevoerd moeten worden naar de aanwezigheid van de poelkikker en de kamsalamander. Dit is niet gebeurd.

Conclusie

In eerste instantie niet akkoord: onvoldoende onderzoek. Er is nog nader onderzoek noodzakelijk naar poelkikker en kamsalamander.

Reactie: aanvullend onderzoek naar aanwezigheid poelkikker en kamsalamander heeft wel plaatsgevonden. Tijdens het onderzoek zijn deze niet aangetroffen. Wel is er grotere vis (soort onbekend) in de poel waargenomen, wat de aanwezigheid van beide soorten amfibieën in dit water zeer onwaarschijnlijk maakt, aangezien deze soorten visbezette wateren mijden. Hiermee valt er redelijkerwijs uit te sluiten dat beide soorten in het ingreepgebied voorkomen. Bovenstaande is verwerkt in de toelichting. Tevens is het aanvullende onderzoek hierop aangepast en bij de toelichting gevoegd.

Het aangepast onderzoek is akkoord bevonden, met daarbij de voorwaarde dat mitigerende maatregelen worden genomen.

Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dient voor aanvang van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden ingediend en beoordeeld door de gemeente Amersfoort. Hierin moeten de mitigerende maatregelen worden opgenomen zoals benoemd in 4.6.3 Mitigerende maatregelen

Reactie Veiligheidsregio Utrecht (VRU) d.d.1 april 2022

Na bestudering van de ruimtelijke onderbouwing en uit eigen onderzoek stel ik vast dat er ten aanzien van de voorgenomen wijziging van de agrarische functie in een natuurbestemming, er geen belemmeringen zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Ik zie dan ook geen aanleiding u te adviseren over het nemen van eventuele maatregelen.

5.2.2 Betrokkenheid buurtbewoners

Aan het begin van 2021 zijn de omwonenden van het projectgebied op de hoogte gebracht van de plannen, middels een informatiebrief. Deze is te lezen in Bijlage 7 Bewonersbrief De Zwarte Goor. Deels waren omwonenden hiermee al bekend, omdat Stichting Het Utrechts Landschap perceel AMF00R566 van een lokale agrariër heeft gekocht, zodat deze agrariër percelen aansluitend op zijn huiskavel kon kopen. Dit tot tevredenheid van beide partijen.

Een van de omwonenden heeft destijds gereageerd, deze gaf aan blij te zijn met de plannen, maar benadrukte dat er iets moest gebeuren tegen loslopende honden (overigens grotendeels buiten het projectgebied). De overige omwonenden hebben toen niet gereageerd.

Initiatiefnemer wil nog een excursie organiseren, waarin de plannen besproken worden, maar dit bleek vorig jaar vanwege coronamaatregelen niet mogelijk.

5.2.3 Terinzagelegging

Deze ruimtelijke onderbouwing heeft samen met de ontwerp-omgevingsvergunning en de ontwerpverklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vanaf XX 2022 voor een ieder voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht. Er zijn gedurende deze termijn wel/geen zienswijzen ingediend.

5.3 Voorwaarden op te nemen in omgevingsvergunning

De volgende voorwaarden / teksten moeten in de omgevingsvergunning worden opgenomen:

Archeologie

In samenspraak met het Utrechts Landschap is besloten om op de locatie van het historische erf (het witte driehoek op de verbeelding van de plannen) geen bodemverstorende werkzaamheden uit te voeren. Dit betekent dat de resten in situ behouden blijven. Dit besluit houdt in dat op deze plek geen bodemverstorende werkzaamheden mogen plaatsvinden. Hiervoor geldt een Selectiebesluit archeologie. Mochten in de toekomst wel herinrichtingsplannen zijn, waarvoor werkzaamheden in de bodem moeten plaatsvinden, dan dient het Inventariserend Veldonderzoek alsnog te worden hervat om de archeologische resten te kunnen waarderen en advies te geven over een eventueel vervolgonderzoek.

Meldingsplicht archeologische toevalsvondsten: (Erfgoedwet art.5.10) is: Indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden. Officieel dient een melding te gebeuren bij de burgemeester van de betreffende gemeente of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In de praktijk is het eenvoudiger de melding te doen bij het Centrum voor Archeologie van de gemeente Amersfoort, tijdens kantooruren  te bereiken via 033-463 77 97. 

Bodem:

Indien de bestemming van de vrijkomende grond binnen de gemeente Amersfoort is, hoeft geen aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden; de bodemkwaliteitskaart is voldoende bewijsmiddel. Indien de bestemming van de grond elders buiten de gemeente is, is het afhankelijk van de door de ontvanger gewenste onderzoeksinspanning.

De afgraafwerkzaamheden dienen gemeld te worden bij de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Utrecht.

Flora en fauna: mitigerende maatregelen:

Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dient voor aanvang van de werkzaamheden een ecologisch werkprotocol te worden ingediend en beoordeeld door de gemeente Amersfoort. Hierin moet de volgende mitigerende maatregelen worden opgenomen:

  • De broeihopen nabij de poel in de noordoosthoek van het onderzoeksgebied dienen ongemoeid te blijven. Bij uitvoering van werkzaamheden in de nabijheid ervan dienen vegetaties minimaal een week voorafgaand aan de start van de werkzaamheden gemaaid te worden tot 10 cm hoogte. Door het wegnemen van dekking zullen aanwezige dieren deze terreindelen gaan vermijden.
  • Indien de werkzaamheden starten in de actieve periode van ringslang (mrt t/m okt), wordt aanbevolen om slootkanten te maaien met lage maaisnelheid (2 km/u) zodat eventueel aanwezige dieren de kans krijgen om te ontsnappen.
  • Vanuit de zorgplicht dient het dempen van sloten te gebeuren in de richting van open verbindingen met watergangen buiten het plangebied.
  • De graslanden bevatten momenteel zeer hoog gras, waarin veel dieren zich verschuilen. Het maaien ervan dient van binnen naar buiten te gebeuren, zodat dieren niet opgesloten raken.
  • In het kader van de zorgplicht zal er tijdens de start van de werkzaamheden een ecoloog aanwezig moeten zijn om eventueel aanwezige amfibieën en vissen weg te vangen en te verplaatsen naar geschikt leefgebied in de omgeving. Dit geldt zowel voor de sloten die opnieuw worden geprofileerd, als voor het verondiepen van de reeds aanwezige poel.
  • Voor de beek geldt dat er altijd één van de oevers onverstoord blijft tijdens de werkzaamheden. Hierdoor hebben aanwezige vissen de kans om weg te vluchten tijdens de werkzaamheden.