Plan: | Amersfoortsestraat 11 - 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00175-0301 |
Het perceel Amersfoortsestraat 11-15 in Amersfoort had tot 2002 de bestemming 'Eengezinshuizen, Erven en Tuinen' in het destijds geldende bestemmingsplan "Vinkenhoef" (1977, gemeente Hoevelaken). Omdat er vanuit Rijkswaterstaat plannen waren om knooppunt Hoevelaken aan te passen en de A1 en A28 van meer rijstroken te voorzien, is de woonbestemming in 2002 gewijzigd naar 'Verkeersdoeleinden' in het bestemmingsplan "De Wieken-Vinkenhoef". Deze verkeersbestemming is bij de herziening van het bestemmingsplan in 2014 overgenomen in het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen".
De gemeente Amersfoort heeft in november 2008 geprobeerd om het perceel Amersfoortsestraat 11-15 aan te kopen. Er werd geen overeenstemming bereikt over de aankoop/verkoop van het perceel, het perceel is dus niet aangekocht.
In 2017 heeft de eigenaresse aan de gemeente Amersfoort en Rijkswaterstaat aangegeven haar perceel alsnog te willen verkopen. Op dat moment waren de plannen van Rijkswaterstaat verder uitgewerkt en bleek het perceel niet meer nodig te zijn voor de aanpassing van knooppunt Hoevelaken. De gemeente heeft vervolgens onderzocht of er andere ontwikkelmogelijkheden waren voor dit perceel, zoals bijvoorbeeld een bedrijfsbestemming. Andere geschikte ontwikkelmogelijkheden bleken niet mogelijk. De gemeente heeft de gronden daarom niet aan kunnen kopen.
Omdat Rijkswaterstaat het perceel niet nodig heeft voor het herinrichtingsplan en de gemeente geen andere geschikte ontwikkelmogelijkheden voor dit perceel ziet, ligt het voor de hand het gebruik als wonen weer positief te bestemmen.
De gemeente heeft dit standpunt schriftelijk in december 2018 aan de eigenaresse bevestigd. In dit schrijven is door de gemeente toegezegd zich in te spannen om de huidige verkeersbestemming te wijzigen in de voorheen geldende woonbestemming, waarin de oude en bestaande rechten worden gerespecteerd.
Dit bestemmingsplan ziet op deze bestemmingswijziging van 'Verkeersdoeleinden' naar 'Wonen'.
Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het bestemmingsplan. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 4 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 5, waarbij een korte toelichting op de regels wordt gegeven. Tot slot behandelt hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
De regels zijn ingedeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 staan de regels voor de verschillende bestemmingen. Het betreft regels over bebouwing en gebruik van de gronden. Algemene regels, die betrekking hebben op alle bestemmingen, zoals algemene bouwregels, staan in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat het overgangsrecht en de slotregel.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemmingen op welke plek gelden. Door in de digitale verbeelding te klikken (zie www.ruimtelijkeplannen.nl), zijn alle relevante gegevens voor de betreffende locatie te zien.
Het plangebied 'Amersfoortsestraat 11-15' ligt aan de oostkant van de gemeente Amersfoort. Het perceel zit ingeklemd in de oksel van op- en afrit 14 (knooppunt Hoevelaken) van Rijksweg A1. Aan de westzijde wordt het perceel begrensd door de Amersfoortsestraat.
Ligging Amersfoortsestraat 11-15
Het perceel is ingericht en in gebruik ten behoeve van het wonen met bijbehorende tuin en omliggend groen.
Amersfoortsestraat 11-15 in vogelvlucht
Aanzicht perceel vanaf de Amersfoortsestraat
Er bevinden zich meerdere gebouwen op het perceel. Drie woningen hebben de huisnummers 11, 11a, 13 en 15 en er staan een aantal bijgebouwen.
Kadastrale kaart met huisnummers
Vogelvlucht gebouwen met huisnummers
Woningen
Voor nummer 11, 13 en 15 is aangetoond dat er in elk geval vanaf de jaren '60 sprake is onafgebroken zelfstandige bewoning. Voor nummer 11a, onderdeel van de woning van nummer 11, is dit niet aangetoond. Volgens de gemeentelijke administratie staan er op dit huisnummer vanaf september 2013 personen ingeschreven op nummer 11a. Permanente zelfstandige woning van voor 2002 kan voor nummer 11a niet worden aangetoond. Deze vierde woning met nummer 11a kan op basis van het bestaande recht / overgangsrecht niet positief worden bestemd. De zelfstandige bewoning van deze wooneenheid zal moeten worden beëindigd.
Gelet op de aanleiding van de totstandkoming van dit bestemmingsplan (paragraaf 1.1) is de planologische voorgeschiedenis van dit perceel van belang.
Bestemmingsplan "Vinkenhoef" (1977)
Uitsnede uit bestemmingsplan "Vinkenhoef" (1977)
Tot 2002 gold voor dit perceel het bestemmingsplan "Vinkenhoef", vastgesteld door de gemeenteraad van Hoevelaken op 22 juni 1977. De bestemming die op het perceel rustte was 'Eengezinshuizen', 'Erven' en 'Tuinen'. Binnen een op de kaart aangegeven bouwvlak was 1 woning toegestaan. Op dit perceel waren 2 bouwvlakken aanwezig, dus 2 woningen toegestaan (de woningen Amersfoortsestraat 11 en 15).
Bestemmingsplan "De Wieken - Vinkenhoef" (2002)
Uitsnede bestemmingsplan "De Wieken - Vinkenhoef"
Op 12 maart 2002 is de bestemming voor dit perceel gewijzigd in de bestemming ''Verkeersdoeleinden' in het bestemmingsplan "De Wieken - Vinkenhoef". Omdat voor knooppunt Hoevelaken de A1 en A28 een uitbreiding van infrastructuur werd voorzien om de verkeersafwikkeling te verbeteren, is er een zogenaamde 'vrijwaringszone' langs de bestaande infrastructuur opgenomen van minimaal 50 meter van de A1 en A28 en een zone van 100 meter voor de uitbreiding van de A28 en een ontsluiting van het bedrijventerrein. Het perceel Amersfoortsestraat 11-15 valt binnen deze zone en heeft om deze reden de verkeersbestemming gekregen. Het gebruik als wonen was in strijd met dit bestemmingsplan.
Overgangsbepaling
In artikel 25 van de voorschriften van dit bestemmingsplan is het overgangsrecht opgenomen. Op basis van dit overgangsrecht mocht het met dit bestemmingsplan strijdige gebruik als 'wonen' worden voortgezet.
Bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen"
Uitsnede bestemmingsplan "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen"
Het geldende bestemmingsplan is "Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen", vastgesteld op 9 december 2014. Aan het plangebied is de bestemming 'Verkeer' toegekend. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
De gronden met de verkeersbestemming kunnen aangewend worden voor de aanleg en het gebruik van verkeerswegen. Het gebruik als 'wonen' is binnen deze bestemming niet toegestaan.
Overgangsbepaling
Het overgangsrecht voor dit bestemmingsplan is opgenomen in artikel 54 van de regels. Het gebruik dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag volgens artikel 54.2 onder a worden voortgezet. In artikel 54.2 onder d is echter opgenomen dat dit overgangsrecht niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
In beginsel geldt het overgangsrecht voor de duur van de geldigheid van het bestemmingsplan waarin het overgangsrecht is opgenomen. Het overgangsrecht kan één keer worden toegepast. Daarna moet de gemeente ofwel het afwijkende gebruik positief bestemmen, ofwel toezeggen dat het pand in de komende planperiode van 10 jaar zal worden onteigend. Er leek sprake te zijn van verwerving van de gronden door Rijkswaterstaat of door de gemeente Amersfoort. Om deze reden is het strijdige gebruik als 'wonen' ook bij aanvang van deze nieuwe planperiode gedoogd. Nu het perceel niet nodig is voor de herinrichting van Knooppunt Hoevelaken en de gemeente geen andere geschikte ontwikkelmogelijkheden ziet, ligt het voor de hand het gebruik als wonen alsnog positief te bestemmen.
Bestemmingsplan "Veegplan B"
Uitsnede bestemmingsplan "Veegplan B"
Naast het bestemmingsplan Bedrijventerreinen e.o. en snelwegen"" is ter plaatse ook het bestemmingsplan "Veegplan B" van kracht. Volgens dit bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 2". Bodemingrepen dieper dan 30 cm onder maaiveld en groter dan 100 m2 zijn uitgesloten, tenzij op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad. Er worden met dit bestemmingsplan geen bouwwerkzaamheden of bodemingrepen voorzien.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid ten
aanzien van het voorliggende plan. Vanwege de beperkte omvang van het plangebied en omdat er geen feitelijk nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is er weinig beleid relevant voor deze bestemmingswijziging. Er is geen sprake van strijd met dit relevante beleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan plannen voor ruimte en mobiliteit. De SVIR is op 13 maart 2012 door de Minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. In de regio Midden-Nederland voldoet de verkeersafwikkeling op het hoofdwegennet in veel gevallen niet aan de streefwaarde voor de reistijden die is opgenomen in de (SVIR). Als gevolg van de algemene verkeersgroei en de voorziene ontwikkeling van stedelijke gebieden (woningbouw, aanleg bedrijventerreinen) in de regio Midden-Nederland neemt de hoeveelheid verkeer verder toe. Om de bereikbaarheid te verbeteren zijn diverse projecten in uitvoering of uitgevoerd.
Per 1 oktober 2012 zijn onder meer voor het Hoofdwegennet (HWN) het Besluit en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro/Rarro) van kracht geworden. Deze stellen vanuit nationaal perspectief grenzen aan de toelaatbaarheid van wijzigingen in nieuwe bestemmingsplannen t.o.v. de plannen die golden op het moment van inwerkingtreding. De exacte geografische plaatsbepaling van de voor het HWN geldende reserveringszones is opgenomen in het Rarro. Zolang er geen Tracébesluit (TB) is voor de uitbreiding van infrastructuur hebben deze reserveringen een verplichtend karakter. A28/A1 Knooppunt Hoevelaken is opgenomen als reserveringsgebied, ter aanpassing van het knooppunt.
Het ontwerptracébesluit (OTB) beschrijft in detail de plannen voor de aanpassing van het knooppunt Hoevelaken en de verbreding van de aansluitende delen van de A28 en de A1. Effecten van het project op onder meer de natuur, het landschap, geluid en lucht, bodem en water staan beschreven in een bijlage van het ontwerptracébesluit: het milieueffectrapport (MER). Het ontwerpsaneringsbesluit (OSB) voor geluid heeft betrekking op het terugdringen van hoge geluidbelastingen die in het verleden op woningen zijn ontstaan. Het onderzoek naar de geluidmaatregelen voor deze zogenaamde saneringswoningen is opgenomen in het ontwerpsaneringsbesluit. De minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 21 september 2018 het ontwerptracébesluit (OTB) en het ontwerpsaneringsbesluit (OSB) vastgesteld. Het OTB heeft ter inzage gelegen t/m 14 november 2018. Momenteel wordt gewerkt aan de Nota van Antwoord en het Tracébesluit. De planning en voortgang van de besluitvorming en uitvoering van het project zijn afhankelijk van de aanbesteding van de uitvoering en de ontwikkelingen van het stikstofvraagstuk.
De onderzoeken die in het kader van het OTB zijn uitgevoerd zijn voor de Amersfoortsestraat 11-15 uitgegaan van een woonsituatie. De normen vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit, fijnstof en geluid worden niet overschreden. Er is dus uitgegaan van de feitelijke situatie en niet van de planologische situatie waarbij er momenteel sprake is van een verkeersbestemming.
Ontwerp voor Knooppunt Hoevelaken met daarop aangegeven de locatie van het plangebied. (Bron: Ontwerptracébesluit, pag. 47, afbeelding 8)
Voor het herbestemmen van dit perceel naar de oorspronkelijke woonbestemming is tijdens de voorbereiding van het planproces diverse malen afstemming geweest met Rijkwaterstaat. De planlocatie Amersfoortsestraat 11-15 ligt buiten de contour van het aan te passen tracé van de A1, zoals aangegeven in het OTB. In het OTB is er bij de uitgevoerde onderzoeken van uitgegaan dat er op deze locatie gewoond wordt. Ter hoogte van de planlocatie wordt het asfalt voorzien van tweelaags ZOAB en er worden geluidschermen aangelegd. De normen voor luchtkwaliteit, fijn stof en geluid worden met de geplande aanpassing van A28/A1 Knooppunt Hoevelaken niet overschreden.
Aangezien het perceel waarop dit bestemmingsplan van toepassing is niet hoeft te worden benut voor de aanpassingen van het knooppunt en de verbreding van de A1, staat de bestemmingswijziging van 'verkeersdoeleinden' naar 'wonen' de uitvoering van het in hoofdstuk beschreven Rijksbeleid niet in de weg.
Het relevante provinciale beleid is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 en in de Provinciale Verordening 2013.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) (PRS) is opgesteld, met als doel om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via het ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De opgestelde Strategie Utrecht2040 is daarbij de stip aan de horizon. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht.
In de PRS staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. Dit ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
Het beleid van de provincie is er op gericht om de infrastructuur en de ruimtelijke ontwikkeling op elkaar af te stemmen. De afgelopen jaren zijn een aantal planstudies en verkenningen gestart ter verbetering van de hoofdinfrastructuur en de regionale bereikbaarheid van Utrecht. Hieronder vallen de planstudies Ring Utrecht, A1/A27, A28 en knooppunt Hoevelaken en een regionaal maatregelenpakket. Deze maken onderdeel uit van het bereikbaarheidspakket VERDER. In VERDER werken de NV Utrecht-partners samen met Rijkswaterstaat aan oplossingen voor de mobiliteitsproblematiek in Midden Nederland.
Rode contouren en kernrandzone
Uitsnede kaart 8 'Wonen en werken' Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Uitsnede kaart 11 'landelijk gebied' Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
Het plangebied ligt op de grens van het stedelijk gebied (rode contour) en het landelijk gebied (Gelderse Vallei). Al geruime tijd maakt de provincie in het ruimtelijk beleid gebruik van rode contouren als begrenzing van het stedelijk gebied. Dit is een belangrijk instrument: het draagt bij aan het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en ondersteunt het realiseren van de binnenstedelijke ambities. Voor alle kernen heeft de provincie een gesloten rode contour opgenomen.
De kernrandzone is het gedeelte van het landelijk gebied dat direct aansluit aan de rode contour. De kernrandzone heeft een multifunctioneel karakter. Naast landbouw bevinden zich hier stedelijke functies, zoals verspreid liggende woningen, sportvelden, recreatieve voorzieningen, volkstuinen, begraafplaatsen en rioolwaterzuivering. De zone is van grote waarde voor de leefbaarheid van de kern, als uitloopgebied en door de hier aanwezige stedelijke functies.
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten. De PRV wordt elke vier jaar herijkt. De eerste herijking is op 12 december 2016 vastgesteld door PS. Dit herijken heeft in nauwe samenwerking plaatsgevonden met gemeenten, waterschappen, buurprovincies, Rijksoverheid en belangenorganisaties. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.
Met betrekking tot dit bestemmingsplan is het volgende van toepassing.
In hoofdstuk 3 van de PRV zijn regels opgenomen met betrekking tot het landelijk gebied. In artikel 3.3 is een legalisatiemogelijkheid opgenomen van bestaand gebruik en bebouwing bij stedelijke functies:
Artikel 3.3 Legalisatie van bestaand gebruik en bebouwing bij stedelijke functies
1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' kan voorzien in legalisatie van het bestaand gebruik van en bestaande bebouwing voor stedelijke functies, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. er is gemotiveerd dat tegen dit gebruik en tegen deze bebouwing redelijkerwijs niet meer juridisch kan worden opgetreden, en
b. de legalisatie heeft, op de schaal van het gehele buitengebied van een gemeente, slechts betrekking op enkele gevallen.
2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als 'landelijk gebied' bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
In artikel 3.7 is het volgende opgenomen met betrekking tot de kernrandzone:
Artikel 3.7 Kernrandzone
1. Als 'Kernrandzone' wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landelijk gebied.
2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die indicatief zijn aangewezen als 'Kernrandzone' kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone bestemmingen en regels bevatten die verstedelijking toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. de verstedelijking gaat gepaard met versterking van de ruimtelijke kwaliteit die in een redelijke verhouding staat tot de aard en de omvang van de verstedelijking, tenzij de verstedelijking betrekking heeft op kernrandactiviteiten, en
b. de verstedelijking is ruimtelijk en landschappelijk goed inpasbaar en wordt in aansluiting op stedelijk gebied gerealiseerd, of in samenhang met overige verstedelijkte structuur, en
c. tijdige en duurzame realisatie van de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit is geborgd, en
d. omliggende functies worden niet onevenredig geschaad.
3. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden waar toepassing wordt gegeven aan dit artikel bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt op welk gebied deze toepassing betrekking heeft en dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan; de ruimtelijke onderbouwing bevat voorts een beschrijving van de in het plangebied voorkomende ruimtelijke kwaliteit en de wijze waarop met het versterken daarvan is omgegaan. Hierbij wordt aangegeven hoe de verstedelijking aansluit op de ruimtelijke en landschappelijke structuur. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de ruimtelijke onderbouwing.
Met dit bestemmingsplan wordt, ten opzichte van de bestaande situatie, geen nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. De situatie zoals deze wordt bestemd, bestaat al sinds jaar en dag. Deze bestaande rechten worden herbestemd: de voorheen geldende woonbestemming wordt teruggebracht.
Er kan gelet op de voorgeschiedenis redelijkerwijs niet meer juridisch worden opgetreden tegen deze specifieke situatie. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik kan slechts één keer onder het overgangsrecht worden gebracht. Vanaf 2014 is er sprake van een strijdige situatie welke is gedoogd, in afwachting van de ontwikkeling van de aanpassing van de A1/A28 Knooppunt Hoevelaken. Nu blijkt dat de betreffende gronden niet nodig zijn voor de herinchting van het tracé en er vanuit de gemeente Amersfoort geen passende andere invulling aan dit perceel kan worden gegeven, ligt het voor de hand dit perceel te herbestemmen naar de situatie zoals deze bij recht aanwezig was vanaf 1977 tot 2002. Gelet op de schaal van het totaal buitengebied is het gedeelte van het plangebied dat buiten de rode contour en binnen het landelijk gebied valt, zeer ondergeschikt. Gelet op de aard en omvang van het plangebied en het deel dat daarvan buiten de rode contour en binnen het landelijk gebied / kernrandzone valt, is het in dit specifieke geval redelijkerwijs niet nodig om een landschappelijke inpassing ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit of een beeldkwaliteitsplan op te laten stellen.
Het plangebied kent vanuit de provinciale beleidskaarten geen bijzondere waarden en ligt in de 'oksel' van de op- en afrit vanaf de A1. Er vinden, door deze herbestemming naar 'wonen' geen nadelige effecten of ingrepen plaats die invloed hebben op de landschappelijke waarden van de Gelderse Vallei. Het gebied ligt op ruime afstand buiten het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Van aantasting van het NNN is geen sprake. In planologische zin valt te stellen dat de voorziene woonbestemming voor wat betreft landschaps- en natuurwaarden een verbetering is ten opzichte van een verkeersbestemming (waarbinnen snelwegen aangelegd kunnen worden). Het gaat echter om een herziening van het bestemmingsplan op perceelsniveau, waarbij de invloed op de natuur en landschap zowel in positieve als negatieve zin nihil zal zijn.
In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze
notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure. Model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe. Model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.
Voor bestemmingsplan 'Amersfoortsestraat 11-15' wordt de procedure behorende bij model 1 gevolgd. Model 1 wordt toegepast bij bestemmingsplannen voor ontwikkelingen met een beperkt karakter die zich in het algemeen afspelen op perceelsniveau. Er is geen strijd met andere beleidsterreinen, zoals detailhandelsvisie, monumentenbeleid etc. Het presidium heeft op 14 mei 2019 ingestemd met het toepassen van model 1 voor dit bestemmingsplan.
De gemeenteraad van Amersfoort heeft op 9 juli 2013 de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld. Deze structuurvisie schetst de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort en biedt een samenhangend ruimtelijke ontwikkelingsperspectief met een nieuwe sturingsfilosofie.
Visiekaart Structuurvisie Amersfoort 2030
In de structuurvisie wordt ingezet op uitnodigingsplanologie. De bij uitnodigingsplanologie benodigde uitgangspunten worden in de structuurvisie meegegeven. Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de fysieke-, sociale- of economische kwaliteit van de stad, aan de diversiteit van de stad of dat plannen moeten voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde plekken in meer- of mindere mate van toepassing zijn. Deze principes hebben te maken met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Door deze Amersfoort principes te koppelen aan een specifieke gebiedsontwikkeling kan de raad richting geven aan een ontwikkeling. Daarbij is maatwerk van belang en kiest de gemeente per ontwikkeling haar rol.
In juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Samen aan de slag voor duurzame groei' gepresenteerd. In het coalitieakkoord zijn ambities geformuleerd voor de toekomst Amersfoort en zijn afspraken gemaakt over het behalen van de doelen die het toekomstbeeld werkelijkheid maken. Verduurzaming, in combinatie met de groei van de stad wordt gezien als de grootste opgave en zal voortvarend en in samenwerking met de stad opgepakt worden.
Dit bestemmingsplan omvat geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De situatie zoals deze al sinds jaar en dag bestaat, het gebruik van het perceel voor het wonen, wordt herbestemd. Gelet op de voorgeschiedenis met betrekking tot dit perceel is maatwerk voor dit perceel aan de orde. Omdat Rijkswaterstaat het perceel niet nodig heeft voor het herinrichtingsplan en de gemeente geen andere geschikte ontwikkelmogelijkheden voor dit perceel ziet, ligt het voor de hand het gebruik als wonen weer positief te bestemmen. Er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat. Dit wordt verder toegelicht in Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
Afhankelijk van de ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt moet onderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er (en zo ja welke) omgevingsgerelateerde belemmeringen in het plan gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn.
In voorliggend bestemmingsplan wordt de feitelijk bestaande situatie bestemd. In planologische zin wordt de verkeersbestemming omgezet naar de bestemmingen Groen, Tuin en Wonen. Er worden geen uit te voeren werkzaamheden of nieuwe toe te voegen functies beoogd met dit bestemmingsplan. Daarmee is er nauwelijks sprake van hinder of belemmeringen. Wonen is voor een aantal omgevingsaspecten een gevoelige bestemming. Gelet op de ligging langs de snelweg gaat het hier voornamelijk om de aspecten luchtkwaliteit, fijnstof, geluid en externe veiligheid. De voor dit plan relevante omgevingsaspecten worden in dit hoofdstuk behandeld.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het bestemmingsplan. De volgende aspecten komen aan de orde:
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Met het Waterschap Vallei en Veluwe is de afspraak gemaakt dat voor plannen waarvan het verhard oppervlak met niet meer dan 1000 m² toeneemt, een watertoets niet nodig is. Op basis van voorliggend plan neemt het verhard oppervlak niet toe. Er vinden ook geen wijzigingen plaats aan watergangen of oppervlaktewater. In dit geval is een watertoets niet nodig.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
De onder 3 genoemde Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Gezien de beperkte “toevoeging” van het aantal woningen (3 stuks) valt het plan ruimschoots binnen de grenzen van NIBM. Er is dan ook geen belemmering vanwege de luchtkwaliteit.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.
De indicatieve bedrijvenlijst in de VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Hieronder valt ook gebied dat is gelegen direct langs de hoofdontsluitingsstructuur. Indien sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden in de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd.
In de nabije omgeving van de geplande woningen liggen een aantal kleinschalige bedrijven. Dit zijn activiteiten die vallen onder categorie 2 en 3.1, met een bijbehorende afstand voor een gemengd gebied van respectievelijk 10 en 30 meter.
Gezien de afstanden en de activiteiten bestaan er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hierlangs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkelingen.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi, transportroutes over weg en spoor en door leidingen. Daarnaast is gekeken naar de A1 en buisleidingen.
Voor de buisleidingen geldt dat de woningen ruim buiten de contour voor het plaatsgebondenrisico liggen. Vanwege bedrijven in de omgeving zijn er geen bedrijven die zijn aangewezen in het Bevi.
Er geldt een afstand vanwege het zogeheten Plasbrandaandachtsgebied van 30 meter. De woningen liggen hierbuiten op een afstand van circa 43 meter.
Voor snelwegen geldt conform tabel 4-2 van de Handleiding risicoanalyse transport een invloedgebied van 355 meter. De woningen liggen binnen dit invloedgebied. Er wordt voor een beoordeling van dit aspect verwezen naar het onderzoek dat voor het bestemmingsplan "Bedrijventerreinen en snelwegen e.o.” is uitgevoerd. Ook is er in het kader van het Ontwerp Tracébesluit onderzoek gedaan naar de externe veiligheid in het kader van de geplande aanpassingen aan het Knooppunt Hoevelaken en A1/A28. Uit deze onderzoeken blijkt dat er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmering voor het herzien van het bestemmingsplan bestaan. In deze onderzoeken is namelijk al uitgegaan van de bestaande woonsituatie.
Vanwege het aspect externe veiligheid is er geen belemmering voor het herzien van het bestemmingsplan.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging.
Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied “Bedrijventerreinen en snelwegen e.o. ” in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als 'industrie'. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Bodemenergie op 1 juli 2013 zijn de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen, die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circuleren grondwater en worden 'Warmte Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een gesloten buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'Bodemwarmtewisselaars' genoemd. Voor de aanleg van open en gesloten systemen geldt een vergunningplicht.
In het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Nieuwe systemen en grondwateronttrekkingen kunnen worden gerealiseerd indien er geen negatieve beïnvloeding is van bestaande systemen. Binnen het plangebied zijn nog geen systemen gerealiseerd (bron: www.wkotool.nl ) en is geen specifiek beleid voor interferentie van toepassing. Het bestemmingsplangebied ligt buiten de invloedssfeer van grondwaterbeschermingsgebieden. Het gebied is geschikt voor bodemenergiesystemen
Op de bodemkwaliteitskaart ligt het bestemmingsplangebied in een zone met de gebruiksfunctie “ Industrie” en met een bodemkwaliteit “Landbouw/natuur”. Grondverzet kan plaatsvinden conform deze nota en het Besluit Bodemkwaliteit.
Bij de gemeente zijn diverse bodemrapporten bekend in het gebied. Uit dat rapport blijkt dat er geen sprake is van een onacceptabele kwaliteit van de bodem bij de huidige functie. De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt op dit moment geen belemmering voor de woonfunctie.
Voor nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning is een geactualiseerd bodemonderzoek nodig.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van een omgevingsvergunning of bij het wijzigen of herzien van bestemmingsplannen komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd moet worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De 3 woningen aan de Amersfoortsestraat 11-15 zijn in principe nieuwe woningen in de zin van de Wgh. Echter zijn de woningen waar het hierom gaat al decennia oud en sinds jaar en dag onafgebroken in gebruik geweest als woning. In 2002 zijn de gronden die in gebruik zijn als 'wonen' als 'verkeersdoeleinden' bestemd in verband met de geplande aanpassingen van de A1/A28 knooppunt Hoevelaken. Nu blijkt dat de bestaande woningen met de bijbehorende gronden niet nodig zijn voor de aanpassing van het tracé, kan de oorspronkelijke woonbestemming terug worden gegeven.
De woonfunctie is op grond van de Wgh aangewezen als geluidgevoelige bestemming. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wgh.
Uit een geluidsberekening (“Alcedo, 15 januari 2019) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB wordt overschreden. De geluidbelasting voor wegverkeerslawaai vanwege de Rijksweg A1 op de gevels van de woningen is tweeledig. Enerzijds gaat het om de geluidsbelasting in de huidige situatie, zonder de geplande aanpassingen van het knooppunt Hoevelaken. Anderzijds gaat het om de geluidsbelasting na de geplande aanpassing. Dit is nodig omdat de aanpassing van het knooppunt nog niet definitief is.
Zoals eerder omschreven in paragraaf 3.2.1.1 bestaan de geplande maatregelen uit een geluidsscherm van 5 meter en de toepassing van tweelaags ZOAB voor het wegdek.
Geluidsbelasting voor aanpassing Knooppunt Hoevelaken A1/A28
Geluidsbelasting na aanpassing Knooppunt Hoevelaken A1/A28
Aangezien het in dit geval gaat om een niet als 'wonen' bestemde situatie, de bestemming is momenteel 'verkeersdoeleinden', maar om woningen die al sinds jaar en dag bestaan, wordt aansluiting gezocht bij artikel 83 lid 7 Wgh. Voor te bouwen woningen die nog niet zijn geprojecteerd en die dienen ter vervanging van bestaande woningen kan voor de te verwachten geluidsbelasting vanwege een aanwezige weg op grond van dit artikel een waarde van ten hoogste 58 dB gehanteerd worden.
De geluidsbelasting zonder aanpassing van het knooppunt bedraagt maximaal 58 dB. Met aanpassing van het knooppunt bedraagt de geluidsbelasting maximaal 54 dB. De geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai op de woningen bedraagt in beide situaties op een aantal geveldelen afgerond 48 dB (de voorkeursgrenswaarde). Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijke geluidbeleid ten aanzien van de aanwezigheid van geluidsluwe geveldelen.
De geluidbelasting is wel dusdanig dat het is aan te bevelen bij een renovatie en/of verbouwing van de woningen, zowel in de huidige als de aangepaste situatie, voor het binnenniveau danwel de geluidwering van de gevels rekening te houden met de geluidbelasting die maximaal kan optreden. In dit geval dus 58 dB.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.
Het bestemmingsplan voorziet alleen in het 'herbestemmen' van het huidige gebruik. Dit heeft geen consequenties voor eventuele beschermde flora en fauna (Wet natuurbescherming). Pas als op enig moment huizen gesloopt worden, of andere ruimtelijke ingrepen plaatsvinden zou dat consequenties kunnen hebben, en is mogelijk nader onderzoek in de vorm van een quickscan en eventueel veldonderzoek nodig.
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta vormen de basis voor de omgang met archeologie in deze wet. Naast archeologie op het land en onder water heeft de Erfgoedwet betrekking op museale objecten, musea en monumenten. Samen met de in 2021 in te voeren Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van het Nederlandse cultureel erfgoed mogelijk. In de Omgevingswet worden alle onderdelen rond de omgang met cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving samen gebracht. Tot de invoering van deze wet zullen alle over te nemen delen van de Monumentenwet uit 1988 van kracht blijven. Ze zijn opgenomen in het overgangsrecht in de Erfgoedwet. Op grond van de Monumentenwet is de raad verplicht bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Archeologische beleidskaart
De archeologische waarden en verwachtingen zijn aangegeven op de archeologische beleidskaart. Deze is op basis van archeologische waarnemingen en vondsten en landschappelijke en historische gegevens tot stand gekomen. De archeologische beleidskaart is door het college van burgemeester en wethouders op 12 maart 2019 vastgesteld.
De beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Naast Rijksmonumenten en gemeentelijke ondergrondse monumenten zijn er gebieden met een hoge archeologische waarde aangewezen. Ook is er een verdeling gemaakt tussen gebieden met een hoge, middelhoge en een lage archeologische verwachting.
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de gebieden met archeologische waarden en verwachtingen op, voor zover deze al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in het bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming.
Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologische waardevolle gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.
Archeologische waardevolle verwachtingsgebieden
Het plangebied ligt in de zone "Archeologische waardevol verwachtingsgebied 3 (hoog)". Het plangebied ligt bovenop de paraboolvormige hoge dekzandrug die ten noordoosten van de historische binnenstad van Amersfoort ligt. Uit diverse archeologische opgravingen blijkt dat op deze dekzandrug vanaf de steentijd mensen woonden en werkten. De verwachting binnen het plangebied is daarmee hoog op het aantreffen van archeologische resten vanaf het Mesolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Het kan gaan om bewoningsresten, resten die te relateren zijn aan begravingen en resten die te maken hebben met de agrarische activiteiten die hier hebben plaatsgevonden. Dit betekent dat, indien er sprake is van ontwikkelingen met een grotere oppervlakte dan 100 m² met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld binnen het plangebied, er een archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Afstemming van de aard van dit onderzoek dient te gebeuren met het Centrum voor Archeologie, afdeling Leefomgeving, gemeente Amersfoort
Uitsnede Archeologische Beleidskaart, locatie plangebied en legenda van de in de uitsnede aangegeven gebieden.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Amersfoort. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker, zoals eigenaar, huurder, mag de functie die het bestemmingsplan geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Naast bestemmingen kent het bestemmingsplan ook een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen.
Hieronder volgt een uitleg van de bestemmingen die dit bestemmingsplan kent.
Rondom de woningen met bijbehorende tuinen is het perceel omrand met groen in de vorm van bomen en struiken. Dit groen vormt een buffer tussen de woonbestemming en de verkeersbestemming en is in eigendom van de gemeente. Deze gronden, waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden, hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt binnen deze bestemming. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen zijn toegestaan.
Het voorerf behorend bij de woningen heeft de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen en 'andere bouwwerken' worden gebouwd ten dienste van de aangrenzende bestemming 'Wonen'. Daarnaast is een 'verboden gebruik' opgenomen voor parkeren.
In het plangebied komt de bestemming 'Wonen-3' voor. Deze bestemming is gegeven aan de vrijstaande woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming om één woning. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Buiten het bouwvvlak, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij ook weer voldaan moet worden aan een aantal regels. Bij woningen mag binnen de bestemmingsgrens in totaal maximaal 150 m² aan al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn.
In alle woonbestemmingen is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Het voorliggende plangebied is een gebied met een hoge archeologische verwachting. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 2" opgenomen.
Bouwen en/of het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), is uitsluitend toegestaan, al dan niet onder bepaalde voorwaarden, nadat overleg heeft plaatsgevonden met een gemeentelijk archeoloog.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde
gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein
nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In artikel 42.1 is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. De regeling houdt in dat ondergronds
bouwen is toegestaan waar ook bovengronds bouwen is toegestaan, tenzij anders is aangegeven.
Ter verduidelijking van het plan wordt aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een
seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende
parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een
woning uitgesloten.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Gelet op het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen.
Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.
Dit bestemmingsplan betreft een plan op grond waarvan de planologisch juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Er is geen sprake van een concreet bouwplan of van andere betrokken partijen. Het sluiten van een overeenkomst omtrent grondexploitatie is niet aan de orde. Er is geen sprake van een aangewezen bouwplan volgens artikel 6.2.1 Bro. De kosten voor de herziening van het bestemmingsplan zijn voor rekening van de gemeente.
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een uitgebreid vooroverleg heeft niet plaatsgevonden gelet op de aard van dit bestemmingsplan. De feitelijk bestaande situatie wordt planologisch-juridisch verankerd. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Rijkswaterstaat en de provincie Utrecht hebben na ambtelijk vooroverleg aangegeven geen bezwaar te hebben tegen onderhavige bestemmingsplanherziening.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 14 november tot en met 25 december 2019 ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door geen gebruik gemaakt.
Het bestemmingsplan is ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op 28 januari 2020 heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer 1231495 het bestemmingsplan “Amersfoortsestraat 11-15” ongewijzigd vastgesteld.
Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen.
Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.
Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).
In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.