Plan: | Uitwerkingsplan Park Randenbroek, zwembadlocatie |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0307.BP00154-0201 |
Het uitwerkingsplan 'Park Randenbroek, zwembadlocatie' is een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan is een nadere uitwerking van de bestemming 'Wonen - Uit te werken' van het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.(2012). Het Sportfondsenbad aan de Bisschopsweg is gedateerd en voldoet energetisch en bouwkundig niet meer aan de huidige normen. Het sportcomplex Amerena aan de Hogeweg is geopend in 2018 en daarmee is een nieuwe hoogwaardige sportaccommodatie beschikbaar. Het zwembad aan de Bisschopsweg is overbodig en de locatie van het Sportfondsenbad kan daarom herontwikkeld worden.
Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van gestapelde woningen in de vorm van 4 Urban Villa's. Er komt een gemengd woonprogramma met minimaal 35% woningen in de sociale huur in twee appartementengebouwen langs de Bisschopsweg en er is op twee kavels langs de Rubensstraat ruimte voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) in de koopsector. Hierbij werkt een groep toekomstige bewoners samen bij de ontwikkeling van een (nieuwbouw) woonvoorziening.
De locatie van het uitwerkingsplan ligt aan de Bisschopsweg en de Rubensstraat. In het oosten wordt de locatie begrensd door de Heiligenbergerbeek en in het zuiden aan de ijsbaan. De grens van het uitwerkingsplan is bepaald door de grens van de uit te werken bestemming volgens het geldende bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.
De locatie van het uitwerkingsplan staat op de onderstaande foto in een rood gestippeld kader aangegeven.
Hieronder een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o. De gele vlakken betreffen de uit te werken woonbestemming.
Dit uitwerkingsplan is volgens de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) opgesteld. Hierdoor is dit plan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het op eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. Deze systematiek sluit ook naadloos aan bij de huidige eisen die aan een uitwerkingsplan worden gesteld.
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het uitwerkingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het uitwerkingsplan.
De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, met name op het gebied van milieu, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn.
De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.
Zoals gezegd vindt herontwikkeling van de zwembadlocatie plaats. Het zwembad wordt gesloopt en de bestaande parkeervoorziening voor het zwembad komt te vervallen. Het trapveldje wordt verplaatst, de gymzaal blijft bestaan en wordt ingepast en de moestuin blijft bestaan.
Groenvoorzieningen
Binnen het plangebied van de uit te werken bestemming Wonen bevinden zich 149 bomen (of struiken) met een stamdiameter van 10 centimeter of meer (gemeten op 130 centimeter boven maaiveld). Op vier bomen na staan de bomen in de open grond (brede grasberm of groenstrook) met ruim voldoende doorwortelbare ruimte. Er staat 1 boom die staat geregistreerd als monumentale boom. Dit betreft een Hongaarse eik op de parkeerplaats nabij de kruising Rubensstraat/Bisschopweg, Daarnaast zijn er zes beeldbepalende bomen. Op drie vrijwel afgestorven sierappels na verkeren alle bomen in een overwegend redelijk tot goede conditie.
Er is aandacht voor de ligging van de gebouwen ten opzichte van de bestaande bomen. Behoud van beeldbepalende bomen staat voorop (zie ook 3.2.3 Bomenbeleid). Daarnaast is er aandacht voor de zichtlijnen in het plangebied, overeenkomstig de structuurvisie en het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.(zie 3.2.1.).
Speelvoorzieningen
De bestaande speelvoorziening voor jongeren, namelijk het trapveld, wordt opnieuw ingepast. Op steenworp afstand, in het naastgelegen Park Randenbroek is een speelvoorziening voor de doelgroep van jongere kinderen voor handen.
Vanwege de beperkte omvang van het plangebied wordt in dit hoofdstuk alleen aandacht besteed aan het gemeentelijke beleid. Het provinciaal beleid dat hier van toepassing is, wordt beschreven in hoofdstuk 5 (5.9 Flora en Fauna / ecologie). Het rijksbeleid dat van toepassing is komt ook aan de orde in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten.
Op 7 juli 2009 heeft de gemeenteraad van Amersfoort de structuurvisie Park Randenbroek e.o. vastgesteld. Aanleiding voor het maken van de structuurvisie was de vraag van verschillende maatschappelijke groeperingen aan de gemeente om een samenhangende en integrale visie voor het gebied langs de Heiligenbergerbeek te ontwikkelen tot een beekdal waarin natuur en cultuur elkaar ontmoeten en dat functioneert als een gevarieerd recreatief groengebied voor heel Amersfoort. De verschillende onderdelen, sport, recreatie, milieu (ecologie en landschap), beheer (water en groen), wonen en verkeer zijn hierbij op elkaar afgestemd.
Op 7 februari 2012 heeft de gemeenteraad van Amersfoort het bestemmingsplan “Park Randenbroek e.o.” vastgesteld. Dit bestemmingsplan beoogt de integrale ontwikkeling van het gebied volgens de hiervoor genoemde structuurvisie mogelijk te maken.
Het bestemmingsplan wordt begrensd door de Bisschopsweg in het noorden, de Rubensstraat, De Ringweg Dorrestein en de Dorresteinsesteeg in het westen, de A28 in het zuiden en Heiligenbergerweg in het oosten. De Elisabethlocatie valt buiten de grenzen van dit bestemmingsplan.
Begrenzing plangebied bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.
Het plangebied van het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o. functioneert als groengebied met een stedelijke functie. Het is een belangrijk recreatiegebied voor de omliggende wijken. Globaal kan onderscheid worden gemaakt in het westelijk deel - voornamelijk in gebruik voor de georganiseerde sport - en het oostelijk deel met Park Randenbroek en de Vosheuvel als openbaar toegankelijke groenelementen.
In het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.is voor de zwembadlocatie aan de Bisschopsweg uitgegaan van een globale, nader uit te werken bestemming "Wonen". In het bestemmingsplan zijn (globaal) de randvoorwaarden en uitgangspunten van de toekomstige inrichting vastgelegd.
Relatie met dit uitwerkingsplan
Dit uitwerkingsplan voorziet in de nadere detaillering van de globale bestemming "Wonen", zoals bedoeld in het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.
Op 9 juli 2013 heeft de gemeenteraad de 'Structuurvisie Amersfoort 2030' vastgesteld.
In de Structuurvisie geeft Amersfoort onder meer aan haar vitaliteit te willen vergroten
door de kenniseconomie te versterken en het woonklimaat nog aantrekkelijker te
maken. In de Structuurvisie worden verschillende uitgangspunten meegegeven.
Bijvoorbeeld dat plannen een bijdrage moeten leveren aan duurzaamheid, aan de
fysieke, sociale of economische kwaliteit van de stad, moeten bijdragen aan de
diversiteit van de stad of voortbouwen op bestaande cultuurhistorische kwaliteiten.
Amersfoortse principes
Naast de uitgangspunten zijn er negen Amersfoortse principes die voor bepaalde
plekken in meer of mindere mate van toepassing zijn. Die principes hebben te maken
met leefklimaat, bereikbaarheid en economie. Het gaat dan bijvoorbeeld om
levendigheid, een goed netwerk van winkels, scholen en ontmoetingsplekken, een
gevarieerd woonaanbod, ruimte voor de fiets, keuzevrijheid en mogelijkheden voor
vervoermiddelen en functiemenging van wonen en werken.
Relatie met dit uitwerkingsplan
De herontwikkeling van deze locatie draagt bij aan een gevarieerd woningaanbod en aan het realiseren van een aantrekkelijker woonklimaat. Dit past binnen de
uitgangspunten en principes die voor Amersfoort gelden.
Groenvisie
In 2004 is het programma Amersfoort Groene Stad vastgesteld. Een visie op de groene en blauwe structuren van de stad in combinatie met een uitvoeringsprogramma voor projecten voor de periode 2004-2015. Met het einde van het uitvoeringsprogramma hebben betrokken inwoners, vertegenwoordigers van de G1000-werkgroep 'Keigroen Samendoen!', Klankbordgroep Groenbeleid, SGLA, raadsleden en college samen het initiatief genomen om tot een integrale groenvisie te komen in coproductie met de stad. In november 2016 is de Groenvisie voor Amersfoort vastgesteld. Met name Hoofdstuk 8 van de Groenvisie 'Stad die bomen de ruimte geeft' beschrijft uitgangspunten die leidend zijn in de omgang met bomen. Daarbij "gaat het steeds om het afwegen van belangen en om het hanteren van de juiste principes om bomen in hun waarde te laten." (blz. 38 Groenvisie). Naast de uitgangspunten zijn ook enkele dilemma's genoemd. De onderstaande punten zijn een samenvatting van de genoemde uitgangspunten en dilemma's uit de Groenvisie.
Uitgangspunt I: de waarde van de boom is leidend
Uitgangspunt II: de juiste boom op de juiste plek/schaarse ruimte en middelen
Dilemma: Mensen en bomen hebben vaak tegenstrijdige belangen en concurreren om
ruimte. Met de nodige kunstgrepen kunnen deze belangen meestal worden
gecombineerd, maar op sommige plaatsen lukt dat echt niet. Soms moeten we dan
accepteren dat er geen ruimte is voor bomen, of alleen voor hele kleine.
Dilemma: Afwegen hoeveel geld wij als gemeenschap willen investeren in de aanplant
en het vervangen van bomen en onderhoud.
Uitgangspunt III: meer bomen / kwantiteit en kwaliteit
Dilemma: Liever één boom die goed groeit dan 20 die amper groeien. Maar de leus
'liever kwaliteit dan kwantiteit' mag niet leiden tot verkapte bezuinigingsmaatregelen,
alsof we met minder bomen toekunnen.
Uitgangspunt IV: meer variatie
Uitgangspunt V: rekening houden met eigen dynamiek
Uitgangspunt VI: kappen en compenseren / de schaduwzijde van bomen
Dilemma: Bomen hebben niet alleen voordelen. De belangen botsen soms.
Het beleid, zoals neergelegd in de Groenvisie wordt verder uitgewerkt. Onder andere in de Bomenleidraad (zie verder hieronder) en een Groenstructuurkaart (2018).
Bomenleidraad
De gemeenteraad heeft de Bomenleidraad vastgesteld op 12 december 2017. De Bomenleidraad geeft aan hoe we in Amersfoort met bomen omgaan en welke afwegingen we maken. De leidraad gaat over alle bomen in Amersfoort, dus zowel gemeentelijke bomen als bomen in eigendom van particulieren, woningbouwcorporaties of andere organisaties. De regelingen en bescherming zijn voor alle bomen gelijk. Het gaat dan om onderwerpen als omgaan met bomen in ruimtelijke ontwikkelingen, veiligheid, boomstructuur in de stad, kappen en compenseren, et cetera. Het gaat hierbij zowel om het (opnieuw) vastleggen van de huidige praktijk en beleid, als ook om actualiseren en het formuleren van ambities en aanpak.
Bomen vertegenwoordigen een grote verscheidenheid aan waarden en betekenissen
voor de stad. Ze zorgen voor een prettig woon- en leefklimaat en dragen bij
aan het bereiken van doelstellingen als een gezondere stad, het verminderen van
de effecten van een veranderd klimaat, een betere milieukwaliteit (bomen reduceren
fijnstof, CO2 en leveren zuurstof) en meer natuur in de stad.
De Bomenleidraad geeft aan hoe we met bomen willen omgaan en al deze waarden
koesteren, beschermen en uitbouwen. De basis daarvan is het behoud en de
bescherming van de bestaande bomen. We willen door goed beheer en zorg voor
de groeiplaatsen onze bomen zo lang mogelijk vitaal en gezond houden. Daarmee
bouwen we aan een bomenbestand en boomstructuur met meer kwaliteit en
meer waarde.
Het behouden en planten van bomen in een stedelijke omgeving is een uitdaging.
Waardevolle bomen heb je niet van de ene op de andere dag. Bomen vragen tijd om tot volle wasdom te komen en dat maakt ze kwetsbaar in de concurrentiestrijd om de schaarse ruimte. We moeten daarom keuzes goed onderbouwd maken en het behoud, vergroten of het eventuele verlies aan waarde van bomen op een zorgvuldige en gelijkwaardige wijze afwegen ten opzichte van andere belangen en functies.
Het basisuitgangspunt van de Bomenleidraad is dat de maatregelen, zoals het verplaatsen of kappen van een boom, afgewogen en toegelicht worden aan de hand van zes typen waarden: boomwaarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor ruimtelijke structuur en landschap, waarde voor ecologie en natuur, waarde voor milieu, klimaat en klimaatbestendigheid en gebruiks- en belevingswaarde (zie de afbeelding afkomstig uit de Bomenleidraad).
Zorgvuldige afweging en procedures
Het behoud van bestaande bomen vraagt continu aandacht in een stad met veel ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij moet regelmatig de afweging worden gemaakt tussen de bestaande boom en andere wensen, functies en ontwikkelingen. Het mag niet vanzelfsprekend zijn dat bomen bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten wijken. We streven dus naar een zorgvuldige afweging van alle belangen.
1. De waarden van (bestaande) bomen worden bij ruimtelijke ontwikkelingen en projecten vanaf het eerste begin integraal meegenomen en meegewogen.
2. Bij het kappen en planten van bomen worden de waarde(n) in beeld gebracht van zowel de bestaande situatie als de toekomstige situatie en meegewogen in de keuzes. We streven naar een waardevoller bomenbestand. De toekomstige situatie moet een vergelijkbare of grotere waarde hebben, waarbij het natuurlijk tijd kost om deze situatie te bereiken.
3. De gemaakte keuzes ten aanzien van behoud, kap en compensatie, worden onderbouwd en toegelicht in een bomenparagraaf ten behoeve van de besluitvorming. Deze bomenparagraaf geeft de gemaakte afweging voor behoud, kappen en nieuwe aanplant van bomen en vergelijkt daarmee de bestaande uitgangssituatie met de voorgestelde toekomstige situatie. Het streven is naar minimaal een gelijkwaardige toekomstige situatie.
Bij de afwegingen geldt de volgende voorkeursvolgorde.
Te behouden bomen moeten wel toekomstwaardig zijn. Dit wordt per situatie beoordeeld. Van belang hierbij zijn onder andere de locatie/groeiplaats, de boom-soort, de technische staat en conditie van de boom. Het is niet wenselijk dat een boom in de jaren na realisatie van het project teniet gaat of moet worden gekapt omdat de boom niet levensvatbaar meer is of overlast veroorzaakt. Helaas wordt dit vaak pas duidelijk enkele jaren na realisatie van een project. In dergelijke gevallen biedt het aanplanten van een nieuwe boom op een goede groeiplaats een betere start en meer toekomstwaarde. Dit betekent dat de te behouden bomen vitaal moeten zijn. Niet inzetten op behoud als bomen al in een slechte staat verkeren of niet zijn aangepast op de nieuwe situatie. Dan is herplanten in het projectgebied, in de omgeving van het project of compensatie elders, een betere optie.
Na uitvoering moet zowel ondergronds als bovengronds voldoende ruimte van voldoende kwaliteit overblijven voor de boom, ook in volwassen omvang.
Bij de uitvoering van het project moeten beschermingsmaatregelen worden genomen conform de richtlijnen uit het Handboek Bomen (Norminstituut bomen). Als het niet te voorkomen is dat bomen worden aangetast gedurende de uitvoeringsfase dan ook inzetten op vervanging/herplant in of in de omgeving van het projectgebied of elders in de stad.
Wat staat er in de bomenparagraaf?
De bomenparagraaf beschrijft, met input vanuit BER en BEA, de keuzes voor behoud en/of verplanten, vellen van bomen en de afwegingen en consequenties daarvan. Doel is om inzicht te geven in de afweging en argumentatie voor te behouden bomen, te verwijderen bomen en de aanplant van nieuwe bomen (herplant of compensatie). Het gaat niet alleen om aantallen, maar vooral om het inzicht in de waarden van de bomen en betekenis van de keuzes. Hierbij gaat het om de consequenties van het uitvoeren van een plan voor (het behoud van) de bestaande bomen, hoe is getracht bestaande bomen te bewaren door inpassing in het plan, eventuele alternatieven, de mogelijkheden van het aanplanten van nieuwe bomen, herstel of completering van de boomstructuur en voor compensatie van het verlies aan groenwaarde in of in de omgeving van het projectgebied of elders in de stad. Kortom hoe er in de planvorming rekening is gehouden met het belang van bomen. Na besluitvorming over het plan, inclusief de bomenparagraaf, volgt de eventuele aanvraag van de vergunning tot kappen. De informatie uit de bomenparagraaf over gemaakte afwegingen en belangen ondersteunt bij de motivatie voor het verlenen of weigeren van de kapvergunning.
Relatie met dit uitwerkingsplan
In het plangebied staan 149 bomen. De Bomenleidraad is van toepassing.
Aan de hand van de Bomenleidraad is de waarde van het aanwezige groen in beeld gebracht. Deze toets is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.
In paragraaf 4.2.2 Groen, bestaand en nieuw wordt ingegaan op de uitgangspunten van de nieuwe ontwikkeling en de afwegingen die zijn gemaakt bij de totstandkoming van dit plan. Deze paragraaf kan worden aangemerkt als de bomenparagraaf en zal ook als zodanig in de besluitvormingsstukken worden opgenomen.
In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat
beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. Het is een van de
bouwstenen geweest voor de structuurvisie waar vooral de ruimtelijke invulling een plek moet krijgen.
Programma voor de stad
De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt
woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van
gemiddeld 900 woningen per jaar.
Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere
uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst.
Strategie sociale woningbouw
Amersfoort kent een grote vraag naar betaalbare huurwoningen en een teruglopende
huurwoningenvoorraad. De wachttijden voor een huurwoning lopen op en ook de vraag
naar woningen voor urgente groepen wordt groter, door toename van het aantal
statushouders en door veranderingen in de zorg die maken dat mensen steeds vaker
zelfstandig wonen in plaats van in een instelling. In november 2015 hebben
gemeenteraadsleden zich bij de raadspeiling 'Prioritering en inzet woonopgaven' positief uitgelaten over uitbreiding van de voorraad sociale huurwoningen, een meer actieve en
interveniërende rol van de gemeente en de bijbehorende financiële middelen.
Op 24 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort aan de hand van de uitkomsten van de peiling het strategiedocument Sociale Woningbouw vastgesteld en de opgave voor sociale huurwoningen tot 2021 bepaald. Volgens dit
document zet Amersfoort in op het vinden van huisvesting voor zo'n 2.000 huishoudens. We doen dit door: 'het omzetten van leegstaande kantoren naar woningen en nieuwbouw op bestaande en nieuwe plekken in de stad. Ook verkent de gemeente de
mogelijkheden om in de bestaande voorraad sociale huurwoningen oplossingen te
vinden, bijvoorbeeld door de doorstroom van scheefwoners te verbeteren'. Daarbij is de
kanttekening opgenomen, dat het toevoegen van 2.000 woningen een ambitieuze opgave is omdat deze grotendeels gevonden moeten worden op locaties en in
leegstaand vastgoed die geen eigendom van de gemeente zijn. De gemeente zoekt
daarom samenwerking met partijen in de stad en kiest voor een aanpak waarbij we
stapsgewijs werken aan de meest kansrijke oplossingen.
Raadsbesluit 23 mei 2017: uitwerking strategie sociale woningbouw
Op 23 mei 2017 heeft de raad besloten (nr.5491664) bij woningbouwontwikkelingen een percentage van minimaal 35 procent sociale huurwoningen te verplichten. Door
enerzijds meer (dwingende) instrumenten in te zetten en anderzijds
stimuleringsmaatregelen in te zetten, geven we de bouw van sociale huurwoningen op
de herontwikkelingslocaties een stevige impuls.
Convenant Vernieuwend Opdrachtgeverschap
Met het ondertekenen van de Agenda Vernieuwend Opdrachtgeverschap Amersfoort d.d. 28 mei 2015 heeft de gemeente aangegeven vernieuwend opdrachtgeverschap (en daarmee ook Collectief Particulier Opdrachtgeverschap) te willen ondersteunen. Omdat er weinig gemeentelijke locaties beschikbaar waren, is hier tot op heden slechts beperkt invulling aan gegeven maar met het opstarten van deze ontwikkellocatie bestaat nu ook de mogelijkheid dit een plek te geven. Binnen de gemeente Amersfoort bestaan meerdere initiatieven voor collectief particulier opdrachtgeverschap. In het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o. is aangegeven dat deze locatie mogelijk wordt aangewezen als ontwikkellocatie voor CPO.
Relatie met dit uitwerkingsplan
Er komt een gemengd woonprogramma met minimaal 35% woningen in de sociale huur in twee appartementengebouwen langs de Bisschopsweg. Op twee kavels langs de Rubensstraat is ruimte voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) in de koopsector. Bij de planontwikkeling is een procedure gestart om twee CPO-groepen te selecteren voor de ontwikkeling van twee bouwkavels aan de Rubensstraat.
Kwaliteitseisen
De centrumstedelijke compacte invulling van locaties rondom de binnenstad sluit aan
bij de duurzaamheidsambitie die uitgaat van intensief ruimtegebruik. Voor een
duurzame stad is het daarnaast nodig dat nieuwbouwwoningen voldoende kwaliteit en
toekomstwaarde hebben. Vooruitlopend op de komende vergrijzing is
levensloopgeschikt bouwen het uitgangspunt. Bij nieuwbouw moet zoveel mogelijk
gestreefd worden naar energieneutraal bouwen.
Relatie met dit uitwerkingsplan
Het uitgangspunt voor de woningbouwontwikkeling op deze locatie is het realiseren van energieneutrale en aardgasloze woningen. Daarmee wordt een toekomstbestendige ontwikkeling beoogd en wordt vooruit gelopen op de wijzigingen in het Bouwbesluit van 2020 (BENG normering) en de wetswijziging ten aanzien van aansluitingen op het gasnet (juli 2018).
In de nota parkeernormen Amersfoort zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit.
Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan ‘bijdragen aan het verbeteren van
de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid' is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd voor parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is ook aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.
Relatie met dit uitwerkingsplan
Het gemeentelijke beleid voor parkeren is als uitgangspunt gebruikt bij de ontwikkeling van het uitwerkingsplan. Voor de te bouwen woningen zijn de normen gehanteerd voor niet grondgebonden woningen. Gezien het feit dat de woningbouwopgave is gelegen buiten het reguleringsgebied, zijn de normen 'rest Amersfoort' hier van toepassing. Deze zijn (inclusief bezoekers) als volgt:
- woningen met een BVO groter dan 160m² - Parkeereis 2,0
- woningen met een BVO tussen de 120 en 160m² - Parkeereis 1,7
- woningen met een BVO tussen de 80 en 120m² - Parkeereis 1,4
- woningen met een BVO tussen de 50 en 80m² - Parkeereis 1,1
- woningen met een BVO kleiner dan 50m² - Parkeereis 0,8.
In paragraaf 4.2.5 Ontsluiting en parkeren wordt geconstateerd dat het parkeren in overeenstemming met het beleid kan worden uitgewerkt.
Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.
Relatie met dit uitwerkingsplan
Het gebied van het uitwerkingsplan ligt binnen het in de Welstandsnota 2017 in paragraaf 4.11 beschreven Stedelijk groen. De Stadsbouwmeester bewaakt de inpassing van de bebouwing binnen de uitgangspunten van de Welstandsnota.
Door het opheffen van het algemeen bordeelverbod hebben gemeenten bij het reguleren van prostitutie een grotere rol gekregen. Om ongewenste situaties en ontwikkelingen te kunnen voorkomen of te kunnen tegengaan is gemeentelijk beleid vastgelegd in de
Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26
september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in
Amersfoort kunnen worden gevestigd.
In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de
gemeente Amersfoort is (met uitzondering van de bestaande locaties) voor alle
geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden
en/of bouwwerken als, of voor, een seksinrichting.
Relatie met dit uitwerkingsplan
Ook in de regels van dit uitwerkingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting, gebaseerd op het genoemde beleid.
Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met het gemeentelijk ruimtelijke beleid.
Het huidige Sportfondsenbad aan de Bisschopsweg is gedateerd en wordt
gesloopt. De locatie van het Sportfondsenbad kan daarom worden herontwikkeld.
Het vigerende bestemmingsplan Park Randenbroek (2012) anticipeert daarop: de zwembadlocatie heeft de bestemming "Wonen- uit te werken" waarvoor nu een uitwerkingsplan wordt opgesteld.
Het vigerende bestemmingsplan en de eerder al vastgestelde Structuurvisie Park Randenbroek geven duidelijk richting aan de gewenste ontwikkeling.
Als programma wordt meegegeven dat er een viertal urban villa's zal worden ontwikkeld en gerealiseerd in een parkachtige omgeving. De appartementengebouwen zijn maximaal vier lagen hoog met een vijfde terug liggende laag. Parkeren gebeurt grotendeels (half)verdiept onder de appartementen, dan wel in de eerste bouwlaag (geheel onder de woningen) en deels op straat (bezoekersparkeren) langs de Bisschopsweg en de Rubensstraat.
De basis voor het woningbouwplan is gelegd in de Structuurvisie Park Randenbroek (2009). Daarin wordt uitgegaan van een viertal woongebouwen (urban villa's), gesitueerd in een parkachtige setting. De appartementengebouwen staan in tweetallen nabij de Bisschopsweg en de Rubensstraat.
De gebouwen worden zodanig gepositioneerd dat er verschillende zichtlijnen op het park ontstaan waardoor de relatie van het parkgebied met z'n omgeving wordt versterkt.
De appartementengebouwen blijven naar verhouding bescheiden van karakter: de hoogte wordt beperkt tot 4 lagen plus een terug liggende 5e laag. De 'footprint' van het gebouw bedraagt niet meer dan 600m2. Het bescheiden en ingetogen karakter van de woongebouwen komt ook tot uitdrukking door de inpandige buitenruimtes (loggia's). Dit draagt bij aan een eenvoudige maar heldere hoofdvorm van het gebouw. Dit is één van de elementen, waarin de vier gebouwen samenhang vertonen. Indien er aanleiding voor is (bezonning e.d.), kan in afstemming met de stadsbouwmeester een loggia gecombineerd worden met een kleine uitkraging, waarbij het uitkragende deel niet groter mag worden dan dan het gedeelte achter de gevelrooilijn. In dit geval telt het uitkragende deel mee bij de totale footprint van het gebouw.
Parkeervoorzieningen dienen half- of geheel verdiept onder de gebouwen te worden opgelost zodat de auto's aan het zicht worden onttrokken, wat de relatie met het groen/park versterkt. Hierbij is het ook mogelijk parkeerplaatsen te realiseren in de eerste bouwlaag, direct onder de woningen van de tweede bouwlaag. Een gedeeltelijk buiten het bouwblok gelegen (geheel of half-) ondergrondse parkeerruimte is mogelijk indien het benodigde parkeerprogramma niet geheel onder het gebouw past. Voorwaarde is een zorgvuldige landschappelijke inpassing waarbij zichtlijnen op het park niet mogen worden gestoord.
Op de verbeelding is aangegeven (door middel van een aanduiding) waar de inrit tot de urban villa's wordt gerealiseerd.
Deze paragraaf wordt aangemerkt als de benodigde bomenparagraaf, zoals beschreven in 3.2.3 Bomenbeleid
Er is een Bomen Effect Rappportage gemaakt (bijlage 4 Bomen Effect Rapportge d.d. 10 maart 2017) Alle bomen met een stamdiameter van 8 centimeter of meer, zijn gemeten op 130 centimeter boven maaiveld, geïnspecteerd en indien nog niet op de kaart aanwezig, ingemeten. Er is ook een nader boomtechnisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3 Bomen Effect Analyse, d.d. 5 februari 2018).
Ondanks dat exacte detaillering van de bebouwing en de inrichting van het terrein nog niet bekend is, is op grond van het huidig ontwerp voor 35 van de in totaal 149 bomen vastgesteld dat deze niet duurzaam kunnen worden gehandhaafd. Voor 27 van deze bomen is dat omdat deze binnen het bouwblok of zeer dicht op de te realiseren nieuwbouw staan. Voor 8 bomen is dit vanwege benodigde graafwerkzaamheden t.b.v. de aanleg van een moerassig gebied/uitbreiding van de Heiligenbergerbeek.
Tevens staan er 7 grote bomen dusdanig dicht op de toekomstige bebouwing dat de kronen tot aan de toekomstige gevels groeien. Om voldoende werkruimte te realiseren en kroonschade tijdens de werkzaamheden te voorkomen, zal enige kroon snoei nodig zijn. Omdat exacte maatvoering (afstand hart boom tot toekomstige gevel) niet bekend is, is ook niet met zekerheid te zeggen hoe dicht de kroon de nieuwbouw exact nadert. Indien de nieuwbouw daadwerkelijk op de rand van de huidig kroonprojectie wordt gesitueerd, zal de kroon t.b.v. opbouwen van steigers e.d. met zo’n 2 meter ingenomen moeten worden. Bij ongewijzigde planvorming moet hierbij wel rekening worden gehouden met het feit dat de kronen tegen toekomstige gevels/raampartijen kunnen groeien en dat dit wellicht klachten kan opleveren van toekomstige bewoners.
In tabel 5 op pagina 18 van het rapport staan per boom of boomcluster de te verwachten knelpunten, gevolgen en conclusie van de BEA weergegeven.
Bestaande bomen worden waar mogelijk behouden en ingepast. De positie van de monumentale Hongaarse eik op de hoek Bisschopsweg / Rubensstraat wordt versterkt door het nu nog aanwezige parkeerterrein naast en onder de boom te verwijderen en er groen voor terug te geven.
Conclusie toets bomenleidraad
Uit de toets (opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting) blijkt dat alle beeldbepalende en monumentale bomen in de openbare ruimte worden gespaard, waarbij de groeiplaats verbetert. Voor de nieuwe paden is er een constructiewijze gekozen die zorgt dat er geen druk op de wortels wordt uitgeoefend.
Er worden 33 bomen gekapt:
-10 boven de 20 cm stamdiameter. 6 hiervan zijn slecht of beschadigen bouwwerk. Gekeken wordt of de 4 goede bomen ingepast kunnen worden (mn 45 en 116).
-De bomen tussen de 0 en 20 cm zijn veelal doorgegroeide coniferenhagen en zaailingen. Compensatie daarvoor vindt plaats in de plantsoenen rond de gebouwen waar struweel wordt aangebracht en er worden 11 nieuwe bomen in openbare ruimte geplant.
Bouwkavel 1 (aan de Bisschopsweg): kap van de amerikaanse eik is noodzakelijk om parkeerpoplossing toegankelijk te kunnen maken. In de kavelpaspoorten is gekeken welke bomen gespaard kunnen worden. Boom 52 een plataan is een beeldbepalende boom die gespaard is.
Bouwkavel 2 (aan de Rubensstraat): van de 34 bomen zijn er 18 > 20 cm. Deze bomen zijn veelal uitgegroeide hagen. De 18 zijn van goede kwaliteit. Omdat er nog geen bouwplan bekend is, wordt bij de kapaanvraag uitgegaan van een maximumscenario. Het is mogelijk dat er minder bomen gekapt worden. Door het verkopen van de kavel met de bomen erbij kunnen de nieuwe eigenaren zelf bekijken welke bomen ze extra willen behouden. Ook hier zijn de beeldbepalende bomen in het kavelpaspoort aangemerkt als te behouden.
Er komt een gemengd woonprogramma met minimaal 35% woningen in de sociale huur in twee appartementengebouwen langs de Bisschopsweg en er is op twee kavels langs de Rubensstraat ruimte voor Collectief Particulier Opdrachtgeverschap (CPO) in de koopsector. Hierbij werkt een groep toekomstige bewoners samen bij de ontwikkeling van een eigen (nieuwbouw) woonvoorziening. De selectie van twee CPO groepen heeft plaatsgevonden.
Het aantal woningen is minimaal 10 woningen per blok en maximaal ongeveer 24, afhankelijk van de ruimte in de parkeergarage (totale bandbreedte 40-96 woningen).
In het (inrichtings)plan wordt de gymzaal landschappelijk ingepast. Voor een zorgvuldige inpassing in het nieuwe park zal een deel van de buitenwanden worden voorzien van een aantrekkelijke groene schil.
Het openbaar gebied op de zwembadlocatie wordt zo groen mogelijk ingericht. De inrichting sluit aan op Park Randenbroek. Het huidige trapveldje wordt verplaatst en in de nieuwe situatie opgenomen en er wordt een wandelpadenstructuur aangelegd die aansluit op het kruispunt Bisschopsweg / Rubensstraat en het wandelpad langs de Heiligenbergerbeek.De ecologische zone Heiligenbergerbeek wordt waar mogelijk versterkt en waar dat kan wordt de afstand wandelpad/beek vergroot.
Bij het opstellen van het inrichtingsplan is onderzocht of het mogelijk is elementen en/of materiaal uit het te slopen zwembad gebruiken. Bij het slopen wordt bekeken of er nog materiaal kan worden hergebruikt (tegels, bankjes en startblokken).
Gezien de omvang van de woningbouwopgave wordt ingestoken op één ontsluiting van de gebouwen op de Bisschopsweg en één op de Rubensstraat.
Conform het parkeerbeleid wordt het bewonersparkeren bij de nieuwe woningen geheel op eigen terrein opgelost. Bezoekersparkeren wordt door het realiseren van nieuwe parkeerplaatsen op de Rubensstraat en de Bisschopsweg gefaciliteerd.
In het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o. staat over het parkeren zwembadlocatie het volgende:
"Zwembadlocatie
Bij de nieuwe woningbouw op de zwembadlocatie wordt het bewonersparkeren opgelost
op eigen terrein. Bezoekersparkeren kan plaatsvinden langs de Bisschopsweg en de
Rubensstraat. Hiervoor wordt nieuwe parkeergelegenheid aangelegd. Daarbij gaat het
om ongeveer 20 bezoekersparkeerplaatsen. De huidige parkeergelegenheid op het
terrein op de hoek Rubensstraat-Bisschopsweg (19 plaatsen) verdwijnt bij de
toekomstige woningbouw en wordt gecompenseerd langs de Bisschopsweg en de
Rubensstraat. "
Bij elkaar worden er langs de Rubensstraat en de Bisschopsweg maximaal 40 extra parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van de woningbouw en ter compensatie van het parkeerterrein op de hoek Rubensstraat/Bisschopsweg.
In de Nota Parkeernormen Amersfoort zijn per type voorziening normen opgenomen waaraan voldaan moet worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de woongebouwen hangt samen met het bruto vloeroppervlak van het appartement.
Uit eerder gemaakte proefverkavelingen lijken bovenstaande uitgangspunten haalbaar. Bij de beoordeling van de aanvraag Omgevingsvergunning voor de woongebouwen zal worden getoetst of daadwerkelijk aan het benodigde aantal parkeerplaatsen (conform de Nota Parkeren) wordt voldaan.
In dit hoofdstuk worden de omgevingsaspecten besproken die van belang zijn voor het uitwerkingsplan. Vanwege de beperkte ontwikkeling ten opzichte van de geldende planologische mogelijkheden is ook de omvang van dit hoofdstuk beperkt.
De aspecten water, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, geluid, flora en fauna en archeologie komen aan de orde.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet de zogenaamde watertoets uitgevoerd worden. Hierbij moeten de initiatiefnemer en de waterbeheerder overleg voeren over de wateraspecten die verband houden met de voorgenomen ontwikkeling. Naast de watertoets spelen de volgende beleidslijnen een belangrijke rol:
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven.
Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal.
In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie.
Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:
De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstromingsrobuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.
Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.
Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Vitens Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater.
Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem. Het Waterplan geldt nog steeds.
De afgelopen planperiode 2007-2011 werden de 'Wet gemeentelijke watertaken' en de Waterwet van kracht. Met deze wetten zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:
De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken wordt vastgelegd in het wettelijke verplichte gemeentelijke rioleringsplan (Wet milieubeheer, artikel 4.22), daarom ook wel het 'verbreed gemeentelijke rioleringsplan' genoemd.
Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is een van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.
Water in dit uitwerkingsplan
In de huidige situatie is in het plangebied een zwembad aanwezig. Na de sloop van het zwembad zullen er 4 appartementencomplexen gerealiseerd worden. Met de komst van woningbouw wordt invulling gegeven aan één van de laatste ontwikkelingen van Park Randenbroek. Aan de oostkant van het projectgebied stroomt de Heiligenbergerbeek.
Op de zwembadlocatie zijn twee bouwvlekken voor woningbouw, één grenzend aan de Bisschopsweg en één grenzend aan de Rubensstraat. Elke bouwvlek biedt ruimte aan twee appartementengebouwen. In de nieuwe situatie zal er geen toename plaatsvinden van verhard oppervlak. Er hoeft dus geen extra berging gecreëerd te worden.
De naast gelegen Heiligenbergerbeek dient in het plangebied te worden betrokken door middel van een natte zone bv in de vorm van drassig broekbosje.
Riolering
In de omgeving van het gebied is deels een gescheiden rioolsysteem aanwezig. Bij toekomstige reconstructies zal het gemengde riool verder omgebouwd worden naar een gescheiden rioolsysteem.
Hemelwater
Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:
a) Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen een plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen.
Gezien de hoge grondwaterstand is het infiltreren van regenwater in de bodem geen mogelijkheid. Er wordt daarom geadviseerd om het regenwater oppervlakkig af te voeren naar de Heiligenbergerbeek.
b) Schoon houden - scheiden - schoon maken
Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.
Afwatering van het vuilwater vindt plaats naar het openbaar rioolstelsel.
Grondwater
De huidige grondwaterstand in het gebied bevind zich op ongeveer 0,70 meter tot 1,50 onder maaiveld. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.
Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog ongeveer 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaand figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort. Stijgende grondwaterstanden zullen voor dit plangebied echter geen negatieve effecten hebben.
Reactie Waterschap
Op 6 november 2017 heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei & Veluwe. Vanwege de beperkte omvang van de ontwikkeling en de gerechtvaardigde aanname dat het verhard oppervlak in ieder geval niet toeneemt (en waarschijnlijk afneemt), heeft het Waterschap aangegeven dat er geen verder vooroverleg behoeft te worden gevoerd over dit uitwerkingsplan.
De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Ad. 1
De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in tabel X. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.
Tabel: Meest relevante grenswaarden luchtkwaliteit
Stof | Te toetsen grootheid | Grenswaarde (mg/m3) |
Geldig vanaf | ||
NO2 |
Jaargemiddelde concentratie | 40 mg/m3 | 2015 | ||
PM10 | Aantal dagen per jaar met een overschrijding van de etmaalgemiddelde concentratie van 50 mg/m3 | 35 dagen | 2011 |
Ad. 3
Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën is bijvoorbeeld woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen dan is er sprake van een NIBM project.
Indien een voorgenomen ontwikkeling binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig mits de voorgenomen ontwikkeling niet valt onder het Besluit gevoelige bestemmingen.
In het Besluit NIBM is een anticumulatiebepaling opgenomen, die het 'opknippen' van projecten moet tegengaan. Projecten moeten als één locatie worden beschouwd als ze a) gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en b) binnen 1000 meter van elkaar liggen. Projecten waarvan de toename van de concentraties ter plaatse niet meer bedraagt dan 0,1 µg/m3 kunnen buiten beschouwing blijven.
Binnen het plangebied komen circa 80 extra woningen ten opzichte van de huidige situatie, waarmee dit project aangemerkt kan worden als zijnde 'niet in betekenende mate'.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Zowel in het besluit als in de circulaire zijn de centrale begrippen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken ) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.
Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die behoren bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.
In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffenin en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen
opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn
aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen.
Voor zowel de A28 als de buisleidingen geldt dat de woningen buiten de contour voor
het plaatsgebonden- en het groepsrisico liggen.
Daarnaast is gekeken naar het spoorwegemplacement. Inrichtingen welke relevant zijn voor externe veiligheid staan weergegeven op de risicokaart. De meest dichtbijgelegen inrichting betreft het spooremplacement Amersfoort. Deze ligt op ongeveer 1600 meter vanaf het plangebied. Het invloedsgebied vanwege het goederenemplacement is vanwege stofcategorie D4 (zeer toxische vloeistoffen) 3000 meter. Bij een ongevalsscenario met toxische stoffen ontstaat direct een toxische gaswolk, die over de beide plangebieden kan komen te liggen, e.e.a.afhankelijk van de weersomstandigheden. Afhankelijk van het soort gas kan het de longen en slijmvliezen aantasten en hoofdpijn veroorzaken. Bij een percentage van de aanwezigen in het invloedsgebied kan letaal letsel optreden door blootstelling aan deze toxische wolk.
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen heeft het schuilen in gebouwen de voorkeur. Op grotere afstand van het ongeval kan bij een tijdige alarmering het
invloedsgebied worden ontvlucht. Voor de nieuwe woongebouwen in het plangebied wordt geadviseerd om het ventilatiesysteem centraal uitschakelbaar te maken, om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen.
In en om het plangebied zijn voor het aspect externe veiligheid geen belemmeringen.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Nieuwe bestemmingen moeten bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.
De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging.
Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
In 2013 is de Nota grondbeheer gemeente Amersfoort opgesteld met daarin opgenomen de bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente. Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Amersfoort is de
onderzoekslocatie gelegen deel gebied ‘buitengebied’ in de bodemfunctieklasse ‘wonen’. De ontgravingsklasse voor zowel de boven- als de ondergrond betreft ‘landbouw/natuur’. De toepassing is van vergelijkbare waarde. Grondverzet in het plangebied kan plaatsvinden volgens het Besluit Bodemkwaliteit.
Met de invoering van de AMvB Bodemenergie op 1 juli 2013 worden de regels voor open bodemenergiesystemen geharmoniseerd en de proceduretijd verkort. Daarnaast voert de AMvB regels in voor gesloten bodemenergiesystemen die tot 1 juli 2013 nog geen wettelijk kader kenden. Bij bodemenergiesystemen wordt onderscheid gemaakt tussen open en gesloten systemen. De open systemen circueleren grondwater en worden 'Warme Koude Opslagsystemen' (WKO) genoemd. De gesloten systemen wisselen warmte en koude uit via een buizenstelsel in de ondergrond en worden daarom 'bodemwarmtewisselaars'' genoemd. De open systemen hebben een vergunningplicht, de gesloten systemen hebben meldingsplicht. Binnen het plangebied zijn goede mogelijkheden voor ondergrondse energieopslag voor open en gesloten systemen. Het is nog niet bekend welke energievoorziening voor het project gekozen wordt.
Voor de locatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7 Verkennend bodemonderzoek).
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor- ) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.
Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:
De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.
Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.
De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.
In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie tabel).
Tabel: zones langs wegen
aantal rijstroken | zonebreedte (meter) | |
stedelijk gebied | 1 of 2 | 200 |
3 of meer | 350 | |
buitenstedelijk gebied | 1 of 2 | 250 |
3 of 4 | 400 | |
5 of meer | 600 |
In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin zijn criteria en voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.
De geplande woningen liggen in de geluidszones van de Rubensstraat, Bisschopweg (50 km/uur), Vermeerstraat en Hendrik van Viandenstaat. Het deel van de Bisschopsweg waar de snelheidsgrens geldt van 30 km/uur heeft geen wettelijke geluidzone, maar is in dit onderzoek wel meegenomen in verband met het beoordelen van de totale bijdrage aan verkeerslawaai (cumulatie).
Door de RUD Utrecht is in april 2017 onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de voornoemde wegen op de geplande woningen (zie bijlage 2 Akoestisch onderzoek
gevelbelasting). De voorkeursgrenswaarde van 48 dB als gevolg van het verkeerslawaai wordt door de onderzochte geluidgezoneerde wegen niet overschreden. Het is daarom niet nodig dat burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort een besluit nemen voor het vaststellen van hogere grenswaarden. De cumulatieve geluidbelasting, exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wgh bedraagt ten hoogste 53 dB. Conform het Bouwbesluit 2012 dient bij het realiseren van de woningen wel een voldoende karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie (GA;k) te hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd blijft.
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld.
De indicatieve bedrijvenlijst in de VNG-publicatie geeft richtafstanden, gebaseerd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of gemengd gebied. Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is (wordt) ingericht volgens het principe van functiescheiding. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Hieronder valt ook gebied dat is gelegen direct langs de hoofdontsluitingsstructuur. Indien sprake is van een gemengd gebied mogen de richtafstanden in de VNG-brochure met één afstandsstap worden verlaagd.
Gelet op de diversiteit in functies in de omgeving van het plangebied en de aanwezige infrastructuur met een hogere geluidsbelasting dan die van een rustige woonwijk, namelijk cumulatief ca. 53 dB, kan de omgeving worden gekwalificeerd als een gemengd gebied als hiervoor beschreven. Hierdoor kunnen de te gebruiken richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
In de directe omgeving van de geplande woningen liggen een natuurijsbaan en een skeelerbaan. Verder is er in het plangebied een nieuw speelveldje beoogd.
De kortste afstand tussen de geplande woningen en de skeelerbaan bedraagt circa 30 meter. Hiermee wordt niet voldaan aan de gebruikelijk richtafstand van 50 meter. Maar wel aan de richtafstand van een gemengd gebied.
De naastgelegen ijsbaan grenst direct aan de geplande woningbouw en voldoet hiermee niet aan een te hanteren richtafstand. Maar voor wat betreft de ijsbaan kan niet gesproken worden van een gemiddeld sportcomplex. Dit omdat het gaat om zeer beperkt gebruik, veelal in een zeer korte periode van het jaar en dan ook nog maar alleen in de winter als het behoorlijk vriest. Daarnaast is het zo dat in zo'n periode van kou er ook vanuitgegaan mag worden dat dan de ramen en deuren zijn gesloten van de woningen.
Van het toekomstige speelveldje is de ligging nog niet precies bekend, maar als hierbij een afstand van 30 meter voor wordt aangehouden tussen de rand speelveld en de geplande woningen dan is er geen tot weinig hinder te verwachten. Daarnaast is het zo dat indien er een omheining omheen komt te staan deze moet bestaan uit materiaal die niet zoveel geluid geeft als er een bal of een ander speelvoorwerp tegenaan komt.
Lichthinder
Voor het aspect lichthinder geeft het Activiteitenbesluit voorschriften voor de tijden wanneer verlicht mag worden. Daarbij zijn er uitzonderingen mogelijk voor toernooien. De tijden zijn uitputtend geregeld waarop de verlichting aan mag zijn, in artikel 3.148. De verlichting moet zijn uitgeschakeld: tussen 23.00 uur en 07.00 uur, als er geen sport wordt beoefend en als er geen onderhoud plaatsvindt. In de regels van het bestemmingsplan Park Randenbroek staat dat de skeelerbaan niet voor sportbeoefening mag worden gebruikt tussen 22.00 en 07.00 (destijds opgenomen met het oog op het voorkomen van lichthinder).
Het aspect lichthinder wordt hiermee voldoende gewaarborgd.
Gezien de afstanden en de activiteiten bestaan er vanuit het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmeringen voor de voorgestane ontwikkeling.
Beleid Amersfoort
In 2030 wil Amersfoort een stad zonder CO2 uitstoot zijn. Deze ambitie van een Duurzame Stad vraagt om een aanpak, die alle betrokken partijen verbindt en helpt deze ambities te realiseren. Er moet vergaande samenwerking en afstemming tussen alle ontwikkelende partijen plaats gaan vinden om lange termijnopgaven - zoals klimaat- en energieneutrale stad in 2030 te kunnen realiseren.
Om CO2 (klimaat neutrale) wijken te realiseren moeten wij kiezen voor alternatieve, duurzame energiebronnen zoals zon, wind, aardwarmte en restwarmte.
Bij alle nieuwbouwplannen worden per locatie keuzes gemaakt in het verduurzamen van de lokale warmtevoorziening. Amersfoort heeft onlangs Green Deal Aardgasvrije Wijken getekend (maart 2017) en op 9 mei 2017 is de motie Aargasloos bouwen (nieuwbouw) door alle partijen unaniem aangenomen. Bij nieuwbouwplannen worden geen standaard aardgasaansluitingen aangelegd, conform recent gewijzigde wet- en regelgeving.
Rijksbeleid
In 2021 moeten alle nieuwbouw gebouwen voldoen aan de BENG normen (Bijna-Energie-Neutraal-Gebow). De energieprestatiecoëfficiënt (EPC) methodiek wordt vervangen door de BENG berekeningsmethodiek. Het landelijke beleid is om in 2050 CO2 arme gebouwde omgeving te realiseren en geen aardgas meer te gebruiken. De wettelijke verplichting om nieuwbouw woningen aan te sluiten op het gasnet vervalt in 2018.
Amersfoort wil de woonlasten voor de inwoners laag houden en een bijdrage leveren aan een duurzaam Amersfoort. Een duurzame stad gaat over het investeren in energieneutrale woningen en over de klimaatbestendige, gezonde, veilige leefomgeving en het verantwoord gebruik van grondstoffen en de circulaire economie (gesloten kringlopen).
Het gaat dus om drie pijlers: energieneutraal wonen, circulariteit en klimaatbestendig bouwen. Die komen op de herontwikkeling van deze locatie als volgt tot uitdrukking.
Sloop Sportfondsenbad
De voorbereiding en de uitvoering van de sloop van de zwembaden gebeurt op een duurzame wijze: zo wordt hergebruik van sloop- en bouwmaterialen beoogd waarmee wordt bijgedragen aan een circulaire economie.
Woningbouw
Bijdragen aan de CO2 neutrale ambitie van de gemeente Amersfoort in 2030, betekent dat energieneutrale nieuwbouw uitgangspunt is. Dit is in lijn met de wettelijk verplichting vanaf 2020 volgens de BENG-normering te bouwen. Dit betekent ook dat niet langer fossiele energiebronnen bij de nieuwbouwontwikkelingen
gerealiseerd worden en deze ontwikkeling aardgasloos is. Aardgasloos kan op verschillende wijzen worden gerealiseerd. Een daarvan is het gebruik maken van warmte-koude opslag in de bodem, via een open danwel een gesloten systeem (zie ook 5.5.4).
Het te ontwikkelen gebied is geschikt voor beide systemen. Er zijn geen belemmeringen in vorm van grondwater onttrekkingen, colliderende andere systemen, beschermde drinkwater gebieden. Daarnaast kan ook voor luchtwarmtepompen worden gekozen om het plan aardgasloos te ontwikkelen.
Bij het toepassen van gesloten systemen moet vooraf interferentie berekeningen uitgevoerd worden om toekomstige warmtevraag te kunnen garanderen (in overleg met de VTH afdeling en RUD).
Inrichtingsplan
De Toekomstagenda Milieu 2014-2020 beschrijft ambities op het gebied van klimaatbestendigheid: bijvoorbeeld door het minimaliseren van de bestrating, waterinfiltratie te verbeteren en het "vergroenen" van daken en gevels.
Toepassen van duurzame grondstoffen
De inzet van de gemeente bij de planontwikkelingvan richt zich op het stimuleren van de ontwikkelende partijen om het gebruik van grondstoffen te beperken. Dit betreft zowel de materiaaltoepassing bij de realisatie (beton, zand, hardhout) als het gebruik van energie en water. Anderzijds wordt er naar gestreefd het milieu zo min mogelijk te belasten met afvalstoffen en met vervuiling van bodem, water en lucht. Voor uitlogende bouwmetalen (koper, lood en zink) voor zover deze worden toegepast op plaatsen die zijn blootgesteld aan weersinvloeden, geldt een toepassingsverbod. Daarnaast dient uitsluitend FSC of PEFC gecertificeerde hout of gemodificeerd hout zoals verhit vuren, o.a. Plato, of geacetyleerd hout Accoya te worden toegepast.
De natuur in Nederland wordt beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten. De gebiedsbescherming is geregeld via de Natuurbeschermingswet en de Wet ruimtelijke ordening. De soortbescherming is geregeld door middel van de Flora- en faunawet.
De verschillende natuurwetgevingen in Nederland hebben als belangrijke component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
De Wet natuurbescherming (Wnb) ziet toe op het behoud en de versterking van de biodiversiteit – de verschillende soorten planten en dieren en hun leefgebieden. Ook ondervangt de Wnb zoveel mogelijk de nadelige effecten van het gebruik van de natuur. De Wnb heeft op 1 januari 2017 de voormalige Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet en Boswet vervangen. De verantwoordelijkheid voor natuurbeleid is hierdoor nog meer bij de provincies komen te liggen. Uiteindelijk zal de nieuwe Wet natuurbescherming worden opgenomen in de Omgevingswet. De provincie Utrecht heeft de regie over het eigen natuurbeleid. De ambities en richting van het natuurbeleid zijn vastgelegd in de provinciale Natuurvisie en het Beleidskader Wnb – met daarin de Beleidsregels Natuur en Landschap en de Verordening Natuur en Landschap. Bij de natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt in het beschermen van natuurgebieden, van dier- en plantsoorten, van bomen en bossen en van het landschap. Voor een activiteit die de beschermde natuur raakt is misschien een vergunning of ontheffing nodig.
Natuurnetwerk Nederland (NNN).
De belangrijkste natuurgebieden in de provincie Utrecht maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Om ervoor te zorgen dat de omvang en kwaliteit van deze gebieden niet kleiner wordt, beschermt de provincie deze via haar ruimtelijke beleid. Dit is uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In het hele Natuurnetwerk geldt het “nee, tenzij” beginsel: activiteiten waarbij stukken natuur verdwijnen zijn alleen toegestaan als ze grote publieke belangen dienen waarvoor geen alternatief is. In dat geval moet de schade die optreedt worden gecompenseerd. Degene die de activiteit realiseert moet er voor zorgen dat de verdwenen natuurwaarden op een andere plek in ere hersteld worden.
De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap
Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.
Relatie met plangebied
Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.
Natura 2000 gebieden
In gedeeltes van het NNN komen soorten en habitats (leefgebieden van bijzondere planten of dieren) voor die vanuit Europees perspectief van grote waarde zijn. Deze gebieden zijn aangewezen als Natura 2000 gebieden en genieten extra bescherming. Zo is het verboden om activiteiten uit te voeren die slecht zijn voor de waterhuishouding of milieubelasting van Natura 2000 gebieden, ook als deze activiteiten buiten het betreffende gebied plaatsvinden. In het Beleidskader Wet natuurbescherming (Wnb) staat hoe de bescherming is uitgewerkt. De Programmatische Aanpak Stikstof is een manier om met deze regels om te gaan.
Groene Contour en weidevogelkerngebied
Daarnaast zijn er gebieden die niet in het NNN liggen maar wel belangrijke natuurwaarden hebben. In de PRS zijn regels opgenomen die er voor zorgen dat de natuurwaarden ook hier behouden blijven. Aan de ene kant gaat het om gebieden die deel uitmaken van de Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. Op termijn streeft de provincie er naar om ze aan het Natuurnetwerk toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan – bijvoorbeeld landbouw – toegestaan. Wel is geregeld dat er geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval dan is ook hier compensatie nodig. Aan de andere kant zijn er gebieden buiten het NNN met veel weidevogels aangewezen als weidevogelkerngebied. Ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen – die bijvoorbeeld de openheid van de betreffende gebieden aantasten – moeten voorkomen worden.
Relatie met plangebied
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Amersfoort en maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland, een Natura 2000-gebied of een Beschermd Natuurmonument. Binnen het bestemmingsplangebied komen geen beschermde kleine landschapselementen voor.
Het terrein van het sportfondsenbad grenst aan een groenstrook die onderdeel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland. Directe en (op basis van het type ingreep) indirecte effecten op de NNN zijn uit te sluiten. Het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing.
Om de meest kwetsbare dier- en plantsoorten in Nederland te beschermen zijn bepaalde activiteiten in principe verboden. Te denken valt aan het doden, vangen of verstoren van dieren of het verwijderen van planten. De provincie Utrecht is samen met de andere provincies verantwoordelijk voor het beschermen van soorten. Hoe de provincie dit doet, is vastgelegd in het Beleidskader Wnb. In sommige situaties en onder bepaalde voorwaarden mogen activiteiten die verboden zijn volgens de Wnb wel worden uitgevoerd. De provincie Utrecht moet daar toestemming voor geven via een vrijstelling of ontheffing. Is die toestemming er, dan gelden bepaalde voorwaarden, zoals het compenseren van de schade aan een bepaalde plant- of diersoort.
De soortbescherming is opgedeeld in vijf categorieën met soorten:
Relatie met plangebied
Gemeente Amersfoort heeft opdracht gegeven het zwembad aan de
Bisschopsweg 175 te Amersfoort te slopen. Het gebied wordt herontwikkeld op basis van het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o. Bureau Waardenburg heeft op basis van een oriënterend veldonderzoek (d.d. 9 maart 2017) en
bronnenonderzoek de effecten beoordeeld in het kader van de Wet
natuurbescherming ( zie bijlage 6 Quick scan flora en fauna).
Conclusie
Het plangebied heeft geen betekenis voor beschermde soorten van de Wet natuurbescherming. Als foerageergebied voor vleermuizen is het plangebied van gemiddelde betekenis binnen het veel grotere foerageergebied Park Randenbroek. Rond de te kappen bomen in het plangebied kunnen gewone dwergvleermuizen en ruige dwergvleermuizen in kleine aantallen foerageren. De werkzaamheden hebben echter geen wezenlijk effect op vleermuizen. Het plangebied heeft betekenis als landhabitat voor enkele algemeen voorkomende soorten amfibieën (landhabitat van kleine watersalamander, gewone pad en bruine kikker). Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor overtreding van verbodsbepalingen bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Bij het uitvoeren van de werkzaamheden moet rekening gehouden worden met het broedseizoen van vogels, globaal van maart tot en met augustus.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.
De ontwikkelingen die het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maken zijn geen activiteiten die voorkomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. worden activiteiten vermeld die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Hetgeen het onderhavige bestemmingsplan mogelijk maakt, valt niet onder de m.e.r.-beoordelingsplicht.
Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten; daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
De in hoofdstuk 5 beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van het onderhavige bestemmingsplan zijn uitgesloten.
Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.
Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen / bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad).
De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.
Bescherming per gebied
Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling voor de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.
Regeling in bestemmingsplan
Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is.
De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Archeologisch waardevolle (verwachtings)gebieden
Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel geldt er een archeologische verwachting. Het plangebied ligt namelijk in een zone met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3). In geval van ontwikkelingen van terreinen groter dan 500m2 met bodemingrepen dieper dan 30 cm onder het maaiveld dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
Inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven
Voor de realisatie van het nieuwbouwplan dient de huidige bebouwing van het zwembad gesloopt te worden. Daarnaast zullen ook overige graafwerkzaamheden, als (ver)leggen van kabels, leidingen en riool, aanleg groenvoorziening etc. een potentieel gevaar voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden vormen. Om vroegtijdig in beeld te krijgen of, en zo ja welke archeologische waarden er in het plangebied aanwezig zijn, dient een aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
De eerste stap hiertoe is het laten uitvoeren van een inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven. De opzet van dit onderzoek is vastgelegd in het Archeologisch programma van eisen inventariserend veldonderzoek middels proefsleuven, Sportfondsenbad Amersfoort (zie bijlage 5 Archeologisch Programma van Eisen). Dit programma van eisen is goedgekeurd door de bevoegde overheid. Op basis van de uitkomsten van het proefsleuvenonderzoek dient de bevoegde overheid een besluit (selectiebesluit) te nemen over de vervolgstappen: beschermen van de archeologische waarden in de bodem, of, middels een opgraving veilig stellen van de archeologische waarden, of, het archeologisch begeleiden van de graafwerkzaamheden, of, het vrijgeven van het plangebied zonder archeologisch vervolgonderzoek.
Uitvoering van het proefsleuvenonderzoek dient plaats te vinden zodra het gehele gebied waar proefsleuven aangelegd worden beschikbaar en vrij toegankelijk is.
Het voorliggende plan vormt een uitwerking van de bestemming 'Wonen uit te werken' van het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.. Het betreft dus een globale bestemming die door burgemeester en wethouders dient te worden uitgewerkt. De uitwerkingsplicht en het kader waarbinnen dit dient te geschieden zijn te vinden in artikel 16 van de regels van genoemd bestemmingsplan. Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en bijbehorende regels en wordt vergezeld van deze toelichting. Op de verbeelding worden via een combinatie van coderingen, arceringen en lijnen de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels. De procedure die bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan gevolgd dient te worden is te vinden in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. De belangrijkste punten in deze procedure zijn de terinzagelegging gedurende zes weken en vervolgens het vaststellen van het uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders. Tegen een besluit van het college van b&w inzake de vaststelling kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In het uitwerkingsplan is voor de uitwerking van de woonblokken gekozen voor een regeling met een zekere mate van flexibiliteit. Dat wil zeggen dat er binnen de gestelde grenzen van de structuurvisie en het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o. een bepaalde keuzevrijheid is bij de omvang en situering van de gewenste ontwikkelingen binnen de bestemmingen. Door een uitgebreid stelsel van regels is bereikt dat de toekomstige belanghebbenden in het gebied de nodige rechtszekerheid wordt geboden.
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.
Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.
Het uitwerkingsplan bevat enige afwijkingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.
Dit uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het uitwerkingsplan.
De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:
Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent.
Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan een dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.
Behalve bestemmingen en een dubbelbestemming zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen.
De gronden die niet worden uitgegeven voor woondoeleinden hebben de bestemming Groen gekregen. Deze bestemming is dus niet bestemd voor privé tuinen.
Binnen deze bestemming is door middel van een functieaanduiding aangegeven waar de inritten dienen te worden gerealiseerd.
Deze bestemming maakt de bouw van gestapelde woningen mogelijk, met daarbij de mogelijkheid tot een gemeenschappelijke ruimte. Voor de gebouwen aan de Bisschopsweg is opgenomen dat hier minimaal 35% sociale huurwoningen worden gerealiseerd op het totaal van de vier woongebouwen.
Binnen het bouwvlak zijn in totaal 4 woongebouwen toegestaan, waarbij is vastgelegd dat de afstand van de woongebouwen onderling (per locatie) niet minder mag zijn dan 10 meter. Voor de locatie aan de Bisschopsweg is dit vastgelegd in de regels. Voor de locatie aan de Rubensstraat is de minimale afstand op de verbeelding aangegeven.
Binnen de bestemming zijn gestapelde woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels (in aansluiting bij de regels van het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o). Zo mag de 'footprint' van de woonbebouwing niet meer bedragen dan 600 m2 en de footprint van de parkeervoorziening niet meer dan 800 m2. Deze parkeervoorziening is toegestaan binnen de bouwvlakken van de bestemming Wonen 4 en binnen de plekken waar op de verbeelding een specifieke aanduiding 'ondergronds parkeren' is opgenomen.
Het maximum aantal bouwlagen mag niet meer zijn dan 5, waarbij de 5e bouwlaag terugliggend moet worden gerealiseerd (mag niet meer dan 75% bedragen), met uitzondering van de (half)verdiepte parkeervoorziening.
In de woonbestemming is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.
Het voorliggende plangebied is een gebied met een middelhoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" opgenomen.
Bouwen en/of het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), is uitsluitend toegestaan - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - nadat overleg heeft plaatsgevonden met een gemeentelijk archeoloog.
Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.
Volgens artikel 6.12. lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal daarom in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden. Volgens artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.
In het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o. staat over de economische uitvoerbaarheid van de Zwembadlocatie het volgende: "Door uitgifte van grond voor woningbouw kunnen de herontwikkelingskosten van de zwembadlocatie naar verwachting geheel worden gedekt. Het uitgangspunt in de Structuurvisie Park Randenbroek e.o. is dat deze ontwikkeling budgettair neutraal zal worden uitgevoerd door de bouw van “urban villa's”
De financiële vertaling van het uit te werken bestemmingsplan Park Randenbroek, locatie Sportfondsenbad is gemaakt in de grondexploitatie Sportfondsenbad. Deze grondexploitatie is op 27 juni 2017 vastgesteld en de verwachte kosten kunnen gedekt worden uit de verwachte opbrengsten. Jaarlijks worden grondexploitaties herzien en bij de laatste herziening in april 2018 is deze grondexploitatie geactualiseerd vastgesteld met eveneens een budgettair neutraal resultaat. Middels deze vastgestelde en geactualiseerde grondexploitatie is de financiele uitvoerbaarheid aangetoond. Jaarlijks worden de kosten en opbrengsten gedurende het hele project gemonitord en wordt de raad geïnformeerd middels het Meerjaren Programma Grondexploitaties, waarin deze grondexploitatie is opgenomen.
De gehanteerde grondopbrengsten in de grondexploitatie, worden met de ontwikkelende partijen via (koop)overeenkomsten vastgelegd.
Conclusie
Het uitwerkingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.
De procedure voor vaststelling van een uitwerkingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het uitwerkingsplan van start gaan.
Op verschillende momenten zijn omwonenden en belangengroeperingen geïnformeerd over de woningbouwontwikkeling op de locatie Sportfondsenbad en was er de mogelijkheid om op de plannen te reageren.
Op 7 september 2017 is een informatiebijeenkomst georganiseerd waarbij het schetsontwerp voor de inrichting van het openbaar gebied is getoond, uitleg is gegeven over de sloop van het Sportfondsenbad, de uitgangspunten van het bestemmingsplan en de vertrekpunten voor de woningbouwplannen. Hierbij is gelegenheid geboden voor het geven van een reactie.Deze bijeenkomst is door ongeveer 80 omwonenden en belangstellenden bezocht. Gestelde vragen gingen over de inrichting van het openbaar gebied en de ligging van de urban villa's, over parkeren en de verkeersontsluiting en over het woonprogramma dat bestaat uit sociaal en ruimte voor twee CPO groepen.
Op 8 maart 2018 is opnieuw een inloopbijeenkomst georganiseerd voor omwonenden en belangstellenden, waar terugkoppeling op eerdere reacties op de plannen is gegeven. Deze bijeenkomst is door ongeveer 50 mensen bezocht. Aanwezigen hadden onder meer vragen over CPO, het schetsontwerp van het openbaar gebied en de urban villa's.
Verder is overleg geweest met Woningcorporatie Omnia Wonen (beoogde ontwikkelaar van de appartementen aan de Bisschopsweg), het bestuur van de naast gelegen IJsbaanvereniging en met de Klankbordgroep Beekdal. Deze klankbordgroep is betrokken geweest bij de herinrichting van het Beekdal en park Randenbroek en is nog steeds betrokken bij het beheer ervan.
Ook is er contact geweest met het Bewonerscollectief Bisschopsweg en Rubensstraat.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is vooroverleg vereist met het waterschap en met de diensten van de provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft op 6 november 2017 aangegeven, dat gelet op de beperkte ontwikkeling, geen nader overleg nodig is.
Het concept-uitwerkingsplan is daarom voor commentaar alleen toegestuurd aan de Veiligheidsregio Utrecht en naar de Regionale Uitvoeringsdienst RUD. Het uitwerkingsplan is in overeenstemming met de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Park Randenbroek e.o.. Dat plan is in 2012 vastgesteld. Over dit plan (en daarmee over de uitwerkingsregels) is overleg gevoerd met diverse instanties en bestond voor iedereen de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen reacties ontvangen waaruit blijkt dat de mogelijke ontwikkelingen in het voorliggende plangebied onacceptabel zijn. Daarom is het vooroverleg ook beperkt tot de bovengenoemde instanties.
Externe veiligheid
Geconcludeerd wordt dat het plangebied valt onder de aandachtsgebieden van Externe Veiligheid (EV). Er is getoetst op transport van gevaarlijke stoffen per weg, water of buisleiding en ook op objecten die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Het plangebied valt binnen de effect contouren van het Bevi-object NS-emplacement Amersfoort met kans op een toxisch ongevalsscenario ter plaatse.
Bij een ongevalsscenario van het type toxisch èn ontstaan op het Emplacement Amersfoort kan er in korte tijd een toxische gaswolk over het gehele plangebied drijven. Eèn en ander is wel afhankelijk van de weersomstandigheden. Afhankelijk van het vrijgekomen gas kan het longen en slijmvliezen aantasten, alsook hoofdpijn veroorzaken. Bij een gedeelte van het aantal mensen in het invloedsgebied kan letaal letsel optreden door blootstelling aan deze gaswolk.
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen heeft het de voorkeur om te schuilen in gebouwen. Op grotere afstand van het ongeval kan men bij een tijdige alarmering het invloedsgebied mogelijk ontvluchten.
Geadviseerd wordt voor de geplande bouwontwikkelingen om in alle woonprogramma’s voor te schrijven dat er een uitschakelbaar ventilatiesysteem komt. Het doel hiervan is om te voorkomen dat er eventueel toxisch gas (rook) naar binnen kan worden gezogen.
In het uitwerkingsplan staat ‘In en om het plangebied zijn voor het aspect externe veiligheid geen belemmeringen’. Geconstateerd wordt dat er wel aandacht voor externe veiligheid dient te zijn en wel voor het invloedsgebied (1% letaliteitscontour) van het NS-emplacement Amersfoort. geadviseerd wordt om de betreffende paragrafen aan te passen in de documenten behorende bij dit uitwerkingsplan.
Bluswatervoorziening en bereikbaarheid
Naast de aspecten externe veiligheid is ook gekeken naar de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen ten behoeve van de nieuw te realiseren wooneenheden. Omdat op dit moment niet duidelijk is hoe de kavelindeling zal gaan zijn, is het advies om bij verdere uitwerking aandacht te hebben voor de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland. Onder andere op dit aspect vindt de beoordeling plaats bij toekomstige toetsing van de bouwplannen.
Reactie
De aanvullingen zoals beschreven zullen wij opnemen in onze plantoelichting om dit
beter te duiden. Daarnaast zal in de omgevingsvergunning bouw rekening worden
gehouden met de mechanische ventilatie i.v.m. een calamiteit. Het advies over de
bluswatervoorziening geven wij door aan de ontwikkelaars van de woningen.
De Regionale Uitvoeringsdienst heeft laten weten geen aanvullingen te hebben op het in april 2017 uitgebrachte advies. Dit advies (akoestisch onderzoek) is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.
Het uitwerkingsplan zal de procedure doorlopen zoals die is bepaald in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat het uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. De uitkomsten van deze terinzagelegging zullen in dit hoofdstuk worden verwerkt.