direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Geer
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00134-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De "locatie De Geer" is gelegen in Amersfoort in de wijk Kattenbroek, aan de Stelp 37. De locatie dankt zijn benaming aan de voormalige boerderij De Geer die hier tot 2003 heeft gestaan. In de zomer van 2003 is de boerderij grotendeels door brand verwoest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0001.png"

Afbeelding 1: boerderij De Geer in 1996

In 1991 zijn de omliggende gronden behorende bij boerderij De Geer aangekocht door de gemeente. Na de brand is er bekeken of er mogelijkheden zijn om de boerderij te behouden. Bijvoorbeeld door restauratie van de boerderij (een gemeentelijk monument) in combinatie met de mogelijkheid om enkele aanvullende woningen op het omliggend terrein te bouwen. Gezien de deplorabele toestand van het restant van de boerderij en de te hoge kosten die restauratie met zich zou brengen, is destijds besloten om de boerderij te slopen.

Nadat besloten werd om het restant van de oude boerderij te slopen is op 12 april 2011 de aanwijzing tot gemeentelijk monument voor De Geer ingetrokken en werd vervolgens op 11 juli 2011 de bestuuropdracht tot verkoop van de locatie verleend. De gemeenteraad heeft op 9 april 2013 besloten om in te stemmen met het in planologische procedure brengen van wijziging van de huidige bestemming naar wonen eventueel in combinatie met zorg/maatschappelijke doeleinden met in acht name van een daartoe opgestelde Programma van Eisen.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van 16 woningen, de verbreding van een watergang en de aanleg van wegen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen en bijbehorende bouwwerken. Door alle nieuwe bestemmingsplannen volgens een uniforme systematiek op te stellen binnen de kaders van het Handboek bestemmingsplannen, wordt uniformiteit in kaartbeeld en planregels bewerkstelligd, waardoor de rechtszekerheid en de praktische hanteerbaarheid van de bestemmingsplannen wordt vergroot. Tevens wordt voldaan aan de verplichting tot digitalisering en digitaal gebruik van de bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan is conform de IMRO-standaard (informatie model ruimtelijke ordening) vervaardigd. Hierdoor is het bestemmingsplan eenvoudig in te brengen in het gemeentelijk (raadpleeg-)systeem en kan het bestemmingsplan op een eenvoudige wijze worden uitgewisseld met andere overheden zoals de provincie. De nieuwe digitale systematiek heeft weliswaar gevolgen voor het vertrouwde kaartbeeld en de opbouw van de regels, maar sluit naadloos aan bij de huidige eisen die aan een bestemmingsplan worden gesteld.

1.2 Bestemmingsplan

 

1.2.1 Ligging en begrenzing van het bestemmingsplan

Locatie 'De Geer' ligt in de wijk Kattenbroek. Deze wijk is ontwikkeld in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw. Locatie 'De Geer' ligt aan de noord- westzijde aan de Stelp, aan de zuid- westzijde aan de Stinse en aan de noord- oostzijde aan Het Klinket. Daarnaast wordt de locatie begrensd door een watergang, die de afscheiding vormt met de woningen aan De Staetekamer. Door middel van een geluidwal wordt de locatie afgescheiden van de Rondweg-Oost en de A-l (zie afbeelding 2 en 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0002.png"

Afbeelding 2: plangebied locatie 'De Geer'

Het plangebied heeft een oppervlakte van 6.000 m². Kadastraal bekend bij de gemeente Amersfoort als sectie gemeente Amersfoort, sectie 0 en nummers 1035 en 5309 (gedeeltelijk).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0003.png"

Afbeelding 3: luchtfoto locatie 'De Geer'

1.2.2 Geldend bestemmingsplan

Op grond van artikel 5 van het geldende bestemmingsplan Kattenbroek, welke door de gemeenteraad is vastgesteld op 28 februari 2006, heeft voorliggend perceel de bestemming “uit te werken woondoeleinden”. Deze gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen met de daarbij behorende tuinen en parkeervoorzieningen en/of sociaal-culturele voorzieningen;
  • b. verkeer- en verblijfsdoeleinden;
  • c. groen- en speelvoorzieningen.

Realisering van de doeleinden dient te geschieden met inachtneming van de navolgende hoofdlijnen van beleid:

  • a. de uitwerking dient te geschieden op basis van een plan voor de landschappelijkeinpassing van het (de) bouwwerk(en);
  • b. als randvoorwaarden worden verder o.a. gesteld dat: er rekening dient te worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden; de bestaande, karakteristieke bomen moeten blijven gehandhaafd; het parkeren op eigen terrein opgelost dient te worden; er ten hoogste 5 woningen en/of gebouwen ten dienste van sociaal culturele voorzieningen M(sc) kunnen worden gebouwd; de woningen een vrijstaand karakter moeten krijgen in een losse, ontspannen verkaveling.
     

De bouwhoogte mag ten hoogste 7 m bedragen en de woningen en/of gebouwen ten dienste van sociaal-culturele voorzieningen moeten van een kap worden voorzien met een dakhelling die gelijk of kleiner dient te zijn dan de dakhelling van de bestaande boerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0004.png"

Afbeelding 4: uitsnede van locatie De Geer uit het vigerend bestemmingsplan Kattenbroek

1.3 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen: een verbeelding (voorheen:plankaart) waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven, planregels waarin de regels voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen en een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de planregels het bindende deel van het bestemmingsplan.

De toelichting begint met een beschrijving van de bestaande situatie in hoofdstuk 2 waarin de huidige functies worden beschreven. In hoofdstuk 3 staan de beleidskaders van het project/bestemmingsplan en in hoofdstuk 4 staat de planbeschrijving. De uitvoeringsaspecten, met name milieubeperkingen, worden in hoofdstuk 5 uiteengezet. De juridische planopzet wordt toegelicht in hoofdstuk 6. Tot slot behandelt hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan en staat in hoofdstuk 8 een integrale afweging.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk bevat een beschrijving van het plangebied, de functies, de kenmerken en de belangen die in het plangebied aanwezig zijn. De beschrijving van omgevingsaspecten (zoals water, geluid maar ook archeologie) en de gevolgen van de gewenste ontwikkelingen voor deze aspecten, staan genoemd in hoofdstuk 5.

2.2 Bestaande functies

2.2.1 Functies

Wonen

In het plangebied komt een grote diversiteit aan woningtypes voor. Van grondgebonden (vrijstaand, twee-onder-een-kap en rijen woningen) tot appartementen.


Bedrijven

In de omgeving van het plangebied komen verschillende bedrijven voor. Dichtbij het plangebied ligt de brandweerkazerne. Aan de overkant van de Rijksweg A1 ligt bedrijventerrein Vathorst-Noord. Daarnaast komt er enige bedrijvigheid voor in de vorm van beroepen aan huis. Het gaat hier om bedrijfjes in woningen of in bijbehorende bouwwerken van woningen, waarbij de bedrijfsdoeleinden ondergeschikt zijn aan de woonbestemming. Voorbeelden hiervan zijn, kleine kantoren en schoonheidssalon.


Detailhandel

In de omgeving van het plangebied (aan De Brand) bevindt zich een meubelwinkel van Piet Klerkx.


Horeca

Nabij het plangebied (aan De Brand) is een hotel gevestigd.

2.2.2 Openbare ruimte

Interne ontsluiting
Het plangebied is voor het gemotoriseerd verkeer op het stedelijk hoofdnetwerk aangesloten via Het Klinket, De Baander en Het Masker of via De Stinse, Het Wolfseind, De Baander en Het Masker (gebiedsontsluitingsweg). Deze gebiedsontsluitingswegen zijn 50 km-wegen. De overige wegen in en rond het plangebied zijn aangewezen als woonerf of als erftoegangswegen (30 km-wegen).


Openbaar vervoer
De lijnen 4 en 296 komen door de wijk rijden naar het Centraal Station (zie afbeelding 5 Dienstregeling Connexxion).

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0005.png"

Afbeelding 5: dienstregeling Connexxion


Parkeren
In het nieuwe plan komen voldoende parkeerplaatsen voor de te bouwen woningen. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernorm.


Groenvoorzieningen
Langs de watergang is een zogenaamde houtopstand ontstaan, bewoners van de

Staetekamer hechten aan het behoud van deze houtopstand. Op het terrein staan enkele lindes die toen de boerderij nog bestond een begeleiding (als lei-linde) van dat gebouw vormde. Omdat de bomen niet tot de hoofdstructuur behoren en het geen "waardevolle bomen" zijn, is behoud van de bomen vanuit ecologisch oogpunt geen vereiste. De gemeente zal een kap van de bomen toestaan indien dat voor de voorgenomen planontwikkeling noodzakelijk is.


Water
In het noordwesten van het plangebied is een watergang gelegen. Het betreft een A-watergang die in beheer is bij het waterschap.


Speelvoorzieningen
Ten zuidoosten en direct aansluitend aan het plangebied zijn speelvoorzieningen gelegen in de vorm van een voetbalveldje en klimrekken.


Recreatieve fiets- en wandelpaden

Direct ten oosten van het plangebied ligt een recreatieve fietsverbinding.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid voor het onderhavige bestemmingsplan op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau (met dien verstande dat de relevante milieuwetgeving aan de orde komt in Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten). Dit beleid vormt het kader van toetsing van de huidige situatie en nieuwe ontwikkelingen. Het beschreven beleidskader is daarmee een van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen. Vanwege de omvang en de binnenstedelijke ligging van de ontwikkeling is een beschrijving van het provinciaal- en rijksbeleid achterwege gelaten. De ontwikkeling is niet in strijd met dit beleid.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Startnotitie en modelkeuze

In de gemeente Amersfoort is de procedure voor bestemmingsplannen vastgelegd in de notitie “Rol van de Raad in RO-procedures” (vastgesteld op 10 februari 2009). In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen: model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Op 21 maart 2017 heeft de gemeenteraad de startnotitie "De Geer" vastgesteld en besloten werd om de procedure voor model 2 volgens de notitie 'Rol van de raad in RO-procedures' te volgen. In de startnotitie is de aanpak voor het nieuwe bestemmingsplan beschreven. Tevens wordt daarin bepaald dat het stedenbouwkundig plan als uitgangspunt wordt gehanteerd bij het op te stellen bestemmingsplan. Het nieuwe bestemmingsplan vormt de planologisch-juridische basis voor het realiseren van 16 woningen.


De procedure van model 2 houdt in dat er een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd (en geen voorontwerp waarop inspraak mogelijk is). Belanghebbenden krijgen de gelegenheid om hun zienswijze in te dienen over het ontwerp bestemmingsplan.

3.2.2 Structuurvisie Amersfoort 2030

In juli 2013 heeft de raad de Structuurvisie Amersfoort 2013 vastgesteld. In deze Structuurvisie wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Amersfoort geschetst. In deze Structuurvisie is geen nieuw beleid geformuleerd, maar is het ruimtelijk relevante bestaande beleid in samenhang gepresenteerd. Het gaat in hoofdlijnen om beleidsnota's en ruimtelijke kaders die voor projecten zijn bepaald.

3.2.3 Coalitieakkoord 2014-2018

In het Coalitieakkoord 2014-2018 geeft het college aan op welke manier ze zich gaat inzetten voor de stad voor de korte en de lange termijn. Onder het motto "Samen maken we de stad" gaat de coalitie samenwerken met de voltallige raad, met de stad en de regio. Dichtbij elkaar en steeds in gesprek over wat nodig is voor een economisch-vitale, veilige en zorgzame stad.

3.2.4 Woonvisie Amersfoort 2011-2020

In de woonvisie Amersfoort 2011 – 2020 (vastgesteld 27 september 2011) staat beschreven met welk woonbeleid de gemeente aan de slag gaat. In de koers voor de Structuurvisie Amersfoort 2030 is als ambitie vastgesteld dat Amersfoort zich verder ontwikkelt tot een duurzame, vitale stad met een centrumfunctie voor de regio. De kracht van Amersfoort zit in de goede mix van stedelijkheid en groene leefbare wijken, met een waardevol historisch centrum in een groene omgeving.

Programma voor de stad

De vraag naar wonen in Amersfoort is en blijft groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. Voldoende planologische ruimte voor de realisatie van gemiddeld 900 woningen per jaar.

Uitgangspunt voor het woningbouwprogramma vormen de uitbreiding van het centrumstedelijk woonmilieu, het versterken van de naoorlogse wijken en de verdere uitbouw van het groenstedelijk wonen in Vathorst. Naast de uitbreiding van het groenstedelijk woningaanbod in Vathorst (sterk gericht op gezinnen) en met de vernieuwingsopgave van Amersfoort Vernieuwt, ligt er een opgave in de uitbreiding van het aanbod centrumstedelijk wonen in Amersfoort. Hiermee wordt de positie als stedelijk hart van de regio versterkt.


Nieuwbouw in bestaande wijken

Voor andere delen van de stad en bij ontwikkelingen op kleinere locaties zal de nieuwbouw moeten passen binnen het daar aanwezige woonmilieu en ligt de focus op een zorgvuldig proces van de programmakeuze. Vanuit het woonbeleid worden geen randvoorwaarden meegegeven over het programma op kleine locaties (tot circa 30 woningen).

Beschikbaarheid van woningen

De woonvisie blijft aandacht houden naar het aanbod van woonruimte voor woonconsumenten die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Daarbinnen is maatwerk nodig voor bijzondere doelgroepen die extra zorg en begeleiding nodig hebben. De gemeente maakt afspraken met de corporaties voor een nieuwe benadering waarbij de focus wordt gelegd op het aantal woningzoekenden dat aan een passende woning wordt geholpen. Het doel hiervan is de zoektijd van actief woningzoekenden te verlagen. Daarvoor krijgen de corporaties de ruimte om woningen te verkopen of te verhuren op een manier die aansluit op de behoefte van de groepen die zijn aangewezen op het sociale woningsegment. Dit maatwerk resulteert in een efficiënte inzet van de sociale voorraad.


Functiemenging van wonen en werken

Functiemenging past binnen de stedelijke dynamiek en de veranderende woonwensen. De vervlechting van wonen en werken is terug te vinden in alle stedelijke woonmilieus, maar met verschillende accenten. Dit is ook de lijn in Visie Werklocaties waar bij werkfuncties een verschuiving zichtbaar is van grootschaligheid naar kleinschaligheid en van formele locaties (kantoor- en bedrijfsterreinen) naar informele locaties (gemengde zones en woonwijken). Functiemenging kan op verschillende schaalniveaus gestalte krijgen: binnen de woning, in de straat, in de buurt, in delen van de stad. De mate van stedelijkheid speelt een rol bij de kansen voor combinaties van wonen en werken. Functiemenging draagt bij aan de reuring, sociale veiligheid, levendigheid en afwisseling in de woonomgeving.

3.2.5 Visie Werklocaties 2030

Op 26 april 2011 heeft de gemeenteraad de Visie Werklocaties 2030 vastgesteld. In deze visie wordt de ambitie uitgesproken om nadrukkelijk een woon- én werkstad te blijven met een goede balans tussen wonen en werken, regionaal. Met de Visie Werklocaties wordt de koers aangegeven voor het verbeteren van randvoorwaarden om een aantrekkelijke woon- en werkstad te blijven. Naast beleid voor de bedrijventerreinen en kantoren, geeft deze visie ook beleid over werkgelegenheid binnen de woonwijken:


Meer functiemenging en werkgelegenheid in wijken en gemengde gebieden 

Er is een verschuiving van werkgelegenheid te zien van reguliere werklocaties naar wijken en gemengde gebieden (de ‘verspreide werklocaties’). De verwachting is dat deze trend verder doorzet. Verspreide werklocaties worden dan ook steeds belangrijker: gezien de trend is er behoefte aan en ze zijn steeds meer nodig om voldoende ruimte te bieden voor banengroei. Het beleid is erop gericht, om op de verspreide werklocaties meer ruimte te bieden voor werkfuncties. Functiemenging past bij de stedelijke dynamiek. Dit past ook in het streven naar meer stedelijke woonmilieus, met name in en rond het centrum, zoals ook opgenomen in de Woonvisie. Het begrip van 'werken' (of bedrijven, bedrijvigheid) wordt ruim uitgelegd. Naast kantoren of bedrijfsruimte kan het ook gaan om voorzieningen, cultuur, zorg, onderwijs en dergelijke. Bij functiemenging op verspreide werklocaties gaat het om 'schone' bedrijvigheid, die de overige functies in het gemengde gebied respecteert. Bovendien zal het in pure woongebieden overwegend gaan om kleine bedrijven. In meer gemengde en/of stedelijke gebieden zullen vaker ook grote(re) bedrijven passen. Op voorhand is niet bepaald waar en hoe meer functiemenging gaat ontstaan, daarvoor zijn marktpartijen aan zet.


Regeling bedrijven en beroepen aan huis

Begin 2010 zijn de mogelijkheden voor beroepen en bedrijven aan huis verruimd. De regeling beroepen en bedrijven aan huis geldt voor de hele stad. Het is onder voorwaarden toegestaan om aan huis een bedrijf te hebben met maximaal drie werkzame personen (eigenaar/bewoner en twee werknemers). Voor het grootste deel van de stad wordt hiermee in de mogelijkheden voorzien die er voor functiemenging zijn. Deze regeling is bedoeld om kleinschalige bedrijvigheid gekoppeld aan de woonfunctie in woongebieden mogelijk te maken, waarbij het woon- en leefklimaat behouden blijft.


Geleidelijke, spontane ontwikkeling in de wijken ten noorden en oosten van het centrum

Ten noorden en oosten van het centrum liggen wijken die al de nodige levendigheid (stedelijkheid) hebben. De komende jaren worden hier diverse plekken via Amersfoort Vernieuwt herontwikkeld. Dit zorgt al voor de nodige dynamiek en verandering. Meer menging van wonen en werken is daardoor kansrijk. In deze wijken is functiemenging kansrijk via een min of meer geleidelijke, spontane weg die wordt ingezet door initiatieven uit de markt. Bij nieuwe ontwikkelingen is het bestaande karakter van de wijk of buurt het uitgangspunt, waarbij overigens een toename van stedelijkheid best passend kan zijn.

3.2.6 Verkeer- en vervoerplan

In 2011 is er een visie voor het verkeer en vervoerplan opgesteld, die het college nu heeft vastgesteld. De gemeente wil vervolgens samen met onder andere de bewoners in de stad, de visie uitwerken tot een definitief Verkeer- en Vervoerplan 2030. In het definitieve Verkeer- en Vervoerplan is er in ieder geval aandacht voor verkeersveiligheid en de keuzevrijheid van hoe wel willen reizen. Daarnaast investeert de gemeente de komende jaren veel in de bereikbaarheid van de stad en de regio. Dat gebeurt samen met buurgemeenten, de provincie en het Rijk in het samenwerkingsverband VERDER. Amersfoort wil ook in de toekomst een stad zijn waar je fijn kunt leven. Een stad waarin inwoners zich gemakkelijk bewegen en waar de overlast van mobiliteit beperkt is. Dit betekent dat mobiliteit moet worden afgestemd op de wensen van de gebruiker en dat alternatieve en innovatieve mogelijkheden op het gebied van verkeer en vervoer nader moeten worden aangeboden en gestimuleerd. Iedere wijk in de stad is uniek en daarom is een gebiedsgerichte aanpak het meest passend. Bij het uitwerken van de visie op verkeer en vervoer gaat het niet om mobiliteit als een op zichzelf staand thema, maar om de combinatie met toekomstige ontwikkelingen op het gebied van economie, ruimte, wonen en duurzaamheid.

3.2.7 Nota parkeernormen Amersfoort 2009

In de nota parkeernormen Amersfoort 2009 zijn specifieke parkeernormen geformuleerd voor diverse functies. Ze geven een indicatie van het aantal auto's dat bij een bepaalde functie geparkeerd wordt in een bepaalde tijdsperiode. De normen worden gebruikt voor nieuwbouwsituaties of bij functiewijzigingen, waarvoor een vergunning of ontheffing dient te worden verkregen. In de parkeernormen wordt rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen in het autobezit. Vanuit de hoofddoelstelling uit het parkeerbeleidsplan bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit van de openbare ruimte en de leefbaarheid is het van belang dat er strikte bepalingen worden gehanteerd ten aanzien van parkeren. Parkeren moet indien mogelijk zoveel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden zodat een ontwikkeling niet of zo min mogelijk zorgt voor extra parkeerdruk in het openbaar gebied. De belangrijkste voorwaarde is dan ook dat het aantal parkeerplaatsen volgens de norm moet worden aangelegd. Hiervoor zijn in Nota Parkeernormen Amersfoort normen opgenomen per type voorziening. In het parkeerbeleidsplan is tevens aangegeven dat bij het opstellen van parkeerbalansen rekening wordt gehouden met de mogelijkheid tot meervoudig gebruik van parkeerplaatsen.  

Relatie met voorliggend plan

Het gemeentelijke beleid voor parkeren is opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. Bij het in procedure brengen van een bestemmingsplan moet beoordeeld worden of het voldoende aannemelijk is dat aan de parkeernormen kan worden voldaan. De echte toets aan de parkeernormen vindt plaats bij de aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen. Voor de woningen die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt kan in voldoende mate worden voorzien in de parkeerbehoefte.

3.2.8 Bomenbeleid

Voor het kappen van bomen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning voor de activiteit kappen nodig. De grondslag voor deze omgevingsvergunning staat in artikel 2.2, lid 1 onder g van de Wabo. Dit is verder uitgewerkt in de artikelen 4.10 t/m 4.12 van afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke verordening (APV). Bij de besluiten over het al dan niet verlenen van deze vergunning worden alle relevante aspecten gewogen. Hierbij gaat het om de natuurwaarde, landschappelijke waarde, beeldbepalende waarde, cultuurhistorische waarde, waarde voor de leefbaarheid en de waarde voor de directe omgeving (stadsschoon). Wanneer een of meerdere van deze waarden in het gedrang komen, wordt de vergunning geweigerd. Voor meer informatie over de bomen op het perceel Keerkring 5 wordt verwezen naar de bomen effect analyse die is opgenomen als Bijlage 6 Bomeneffectanalyse en bijbehorende kaart die is opgenomen als Bijlage 7 Overzicht bomen. Verder wordt verwezen naar paragraaf 5.10.5 Bescherming van bomen en bossen van deze toelichting

3.2.9 Welstandsnota

Volgens de Woningwet moeten bouwwerken waarvoor een vergunning nodig is, voldoen aan 'redelijke eisen van welstand'. Welke eisen dit zijn, heeft de gemeente vastgesteld in de Welstandsnota. Het doel van de nota is om zoveel mogelijk vrijheid te geven om bouwplannen uit te voeren maar daarnaast de stad haar eigen karakter laten behouden en zo mogelijk te versterken. Daarbij wordt gestreefd naar een goede balans tussen individueel belang en algemeen belang.

3.2.10 Prostitutiebeleid / Verbod op sexinrichtingen

Het prostitutiebeleid van de gemeente Amersfoort is vastgelegd in de Nota prostitutiebeleid gemeente Amersfoort (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 september 2000). In deze nota is bepaald, dat er maximaal zeven seksinrichtingen in Amersfoort kunnen worden gevestigd. In verband met het stedelijke karakter, de groei van de gemeente en de centrumfunctie die Amersfoort voor de regio heeft, werd een verruiming van vijf naar zeven verantwoord geacht.

In het facetbestemmingsplan 'Gebruiksbepalingen en seksinrichtingen' van de gemeente Amersfoort is voor alle geldende bestemmingsplannen een verbod opgenomen voor het gebruik van gronden en/of bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting. Bij elke volgende bestemmingsplanherziening is dit overgenomen. De bestaande seksinrichtingen zijn positief bestemd en daarmee gelegaliseerd. De gemeente heeft zich bij de afweging om de inrichtingen te legaliseren laten leiden door volgende ruimtelijke aspecten:

  • geen concentratie van prostitutie in een straat, buurt, wijk of gebied;
  • geen seksinrichting in een flat of specifieke woonstraat;
  • ligging aan een doorgaande weg;
  • geen seksinrichting in tussenwoningen of panden met half-steensmuren;
  • geen onaanvaardbare toename van de verkeersbelasting in een straat;
  • voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein of in de directe omgeving;
  • geen aanstootgevende en/of storende (licht)reclames;
  • geen seksinrichting in de nabijheid van kerken, moskeeën, (avond)scholen, clubgebouwen voor jeugdigen en daarmee vergelijkbare functies.

Relatie met voorliggend plan

Ook in de regels van het voorliggende bestemmingsplan is een verbod opgenomen voor het vestigen van een seksinrichting. Deze keuze is gebaseerd op het bovengenoemde beleid. Seksinrichtingen hebben vanwege hun uitstraling en openingstijden immers een ruimtelijke impact op de omgeving die zich onderscheid van overige bedrijven.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie en verordening 2013-2028

De Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRS gaat daarom vergezeld van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de PRV. Deze is wel bindend voor de gemeenten. De PRV beperkt zich tot onderwerpen die in de PRS zijn aangemerkt als provinciaal belang.

Het provinciaal ruimtelijk beleid in de PRS bestaat uit drie pijlers: een duurzame leefomgeving, vitale dorpen en steden en landelijk gebied met kwaliteit. Deze pijlers leiden in het provinciale beleid tot belangrijke beleidsopgaven. Opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is de belangrijkste opgave het Accent op de binnenstedelijke opgave en Behoud en versterken van de kwaliteit van het landelijk gebied. Bij het accent op de binnenstedelijke opgave wil de provincie tenminste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

Het plangebied is aangeduid als 'stedelijk gebied'. Het betreft functies die door de intensiteit van de bebouwing en gebruik, door afhankelijkheid van geconcentreerde infrastructuur en door de intensieve wisselwerking met andere functies primair is aangewezen op of verbonden is met aaneengesloten bebouwd gebied. Hieronder worden in ieder geval begrepen: woningen en woongebieden.

3.4 Rijksbeleid

3.4.1 De Nota Ruimte

In de Nota Ruimte (april 2004) zijn deel 3 van de Vijfde Nota en het Tweede Structuurschema Groene Ruimte geïntegreerd. Algemene uitgangspunten van de nota Ruimte zijn: ontwikkelingsplanologie, decentralisatie, deregulering en uitvoeringsgerichtheid. Het nationale ruimtelijk beleid voor steden en netwerken richt zich op voldoende ruimte voor wonen, werken en mobiliteit en de daarbij behorende voorzieningen, groen, recreatie, sport en water. In het beleid en de uitvoering daarvan is het van belang dat er een goede koppeling en bundeling plaatsvindt tussen verstedelijking, economie, infrastructuur, groen, recreatie, natuur, milieu en veiligheid.

Leefbaarheid
De achteruitgaande leefbaarheid en de tweedeling tussen arm en rijk hebben de afgelopen jaren geleid tot steeds grotere sociaal-economische en sociaal-culturele problemen in de grote steden. Om een eenzijdige sociaaleconomische samenstelling van de bevolking te voorkomen stimuleert het rijk meer variatie in het woningaanbod. Met name in de stad zijn meer hoogwaardige woonmilieus nodig. Dit vraagt enerzijds om verdichting tot hoogstedelijke milieus en anderzijds om verdunning tot groene milieus. Dit voorkomt de trek van midden en hoge inkomens uit de stad. Stedelijke vernieuwing en herstructurering blijven dringend nodig om de leefbaarheid te vergroten.

Relatie met voorliggend plan

De woonlocatie die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij in het aanbod aan groene woonmilieus. De woningen worden gebouwd op ruime percelen en de locatie ligt in een groene omgeving aan de rand van de stad.

3.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

Wettelijk kader

Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking moet worden doorlopen. De ladder vormt een motiveringsvereiste waaruit moet blijken dat er bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten sprake is van zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De essentie van de Bro-bepaling is dat bij een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling steeds sprake moet zijn van een aantoonbare actuele marktbehoefte en dat er uitdrukkelijk moet worden gekeken naar de ruimtelijke effecten. In dit hoofdstuk doorlopen we voor de beoogde ontwikkeling De Geer te Amersfoort de noodzakelijke treden van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Trede 1: de voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in een actuele regionale behoefte.

De herontwikkeling van het plangebied voorziet in een regionale behoefte. De gemeente Amersfoort telt ruim 150.000 inwoners en verwacht vanwege het aantrekkelijke woonmilieu de komende decennia verder uit te groeien. De 'Woningmarktverkenning Amersfoort', opgesteld door ABF Research B.V. (hierna: woningmarktverkenning), gaat voor de periode 2010-2029 uit van een totale bevolkingsgroei van 23.000 tot 29.000 personen.

Volgens 'Woonvisie Amersfoort 2011-2020; Amersfoort, een stad om in te wonen' (hierna: woonvisie), vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2011, is en blijft de vraag naar wonen in Amersfoort groot. Voldoende nieuwbouw is belangrijk om de doorstroming op gang te houden, zodat er in alle segmenten van de markt woningen beschikbaar komen. De woonvisie stelt vast dat er een behoefte is aan diversiteit in woonmilieus. Amersfoort is een aantrekkelijke en gewilde stad voor gezinnen en gezinsvormers gebleken en zal dat blijven. Kwalitatief goede en gewilde woningbouw komt volgens de woonvisie tot stand door de interactie tussen woonconsument en marktpartijen. De gemeente geeft daarom tegenwoordig minder randvoorwaarden mee en biedt marktpartijen alle ruimte voor het realiseren van een passend woningbouwprogramma.

In de woonvisie wordt ook ingegaan op het kwantitatieve vraagstuk. De woonvisie verwijst naar de woningmarktverkenning, waarin de totale woningvraag van buiten Amersfoort en uit Amersfoort zelf tot 2030 is berekend. De woningmarktverkenning gaat uit van een kwantitatieve vraag van 24.000 woningen in de periode van 2010 tot 2030. Dit levert een gemiddelde woningbouwopgave van 1.200 woningen per jaar. In tabel 1 is de kwantitatieve woningbouwopgave uit de woningmarktverkenning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0006.png"

Uit bovenstaande tabel 1 blijkt dat Amersfoort niet kan voldoen aan de marktvraag. Voor de periode tot 2030 ligt het aantal te realiseren woningen op de beschikbare bouwlocaties fors lager dan het streefprogramma. De aantallen liggen zelfs lager dan de woningvraag van de eigen bevolking. Om te kunnen voldoen aan de totale vraag in de periode tot 2030 moet de gemeente op zoek naar nieuwe bouwlocaties voor de realisatie van een aanvullend woningbouwprogramma van circa 12.300 woningen. De beoogde ontwikkeling levert een bijdrage van maximaal 16 woningen aan dit tekort. Een actuele behoefte is hiermee in kwantitatieve zin vast te stellen.

Om te kunnen beoordelen in hoeverre de woningmarktverkenning van ABF Research B.V. actueel is, moet de in het onderzoek gestelde prognose worden vergeleken met een actuele prognose uit 2016. Voor de bepaling van de regionale woonvraag staan diverse prognosemodellen ter beschikking. De bekendste zijn PEARL voor bevolkings- en huishoudensprognoses en IBP-Primos voor zowel bevolkings- en huishoudensprognoses als voor de woningbehoefte. PEARL is ontwikkeld door het Centraal Bureau voor de Statistiek en het Planbureau voor de Leefomgeving en verschaft resultaten tot op het gemeenteniveau met een uitsplitsing naar leeftijd, geslacht, huishoudenstype en herkomst.

De demografische ontwikkeling van Amersfoort wordt door PEARL vastgesteld en geprognotiseerd op:

  • 144.862 inwoners in het jaar 2010;
  • 153.800 inwoners in het jaar 2016;
  • 161.500 inwoners in het jaar 2026;
  • 164.100 inwoners in het jaar 2030.


Het onderzoek van ABF Research, dat ten grondslag ligt aan de Woonvisie Amersfoort, ging destijds uit van een groei van 23.000 tot 29.000 inwoners in de periode 2010-2030. Dit zou resulteren in een groei van 144.862 naar 167.862 tot 173.862 inwoners in 2030. De prognose van de PEARL is voorzichtiger dan de prognose van ABF Research: het verschil is circa 3.000 inwoners (ofwel 13%). Het tekort aan bouwlocaties in relatie tot de totale vraag en het streefprogramma/ bouwlocaties blijft daarmee relatief veel groter (tabel 1). Er is derhalve geen reden aan te nemen dat de prognose van ABF Research niet langer actueel zou zijn of als uitgangspunt voor onderbouwing kan worden gebruikt. De geprognotiseerde groei en groei van de gemeente tussen 2010 en 2016 bevestigt de actuele behoefte binnen de gemeente.

De 'Structuurvisie Amersfoort 2030' (hierna: structuurvisie), vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juli 2013, gaat uitsluitend in op het kwalitatief karakter van het woningbouwprogramma en benoemt, in tegenstelling tot woningaantallen, gewenste woonmilieus. De structuurvisie zet onder andere in op een intensivering van ruimtegebruik in en om de binnenstad en rondom de stedelijke knooppunten. Daarnaast zet de stad in op het mengen van functies en het verbinden van verschillende wijken. Het streefbeeld is een stad met hoge concentratie van gemengde woonmilieus waarin werkgelegenheid, voorzieningen en woningbouw een plaats hebben. De planlocatie is gelegen aan de oostelijke rand van Amersfoort. De structuurvisie gaat niet specifiek in op deze zone.

De woonvisie bepaalt de kwalitatieve woonwensen op basis van de resultaten van een onderzoek naar wat mensen het belangrijkst vinden voor hun (toekomstige) woonplaats. Het blijkt dat een goede plaats om kinderen op te laten groeien (70%), een groene leefomgeving (50%), veiligheid (45%) en een goede bereikbaarheid met auto (36%) de belangrijkste factoren zijn voor het bepalen van een woonvoorkeur. De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een rustig woongebied. De locatie kent daarnaast een goede bereikbaarheid met de auto. Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling voldoet aan de kwalitatieve woonwensen in de markt. Hieruit blijkt dat zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin een actuele behoefte bestaat naar de te realiseren woningen van de beoogde ontwikkeling.

Trede 2: indien uit de beschrijving van stap 1 blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het Besluit ruimtelijke ordening dwingt overheden ertoe om bij nieuwe ruimtelijke initiatieven allereerst te kijken of er mogelijkheden zijn om beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins te benutten. Hierbij kan gedacht worden aan binnenstedelijke gebieden waarbij de bebouwing niet langer doelmatig in gebruik is.

De ontwikkeling van De Geer voldoet aan de essentie van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte en maakt door middel van transformatie gebruik van beschikbare gronden binnen het stedelijke gebied. Figuur 1 is een weergave van de begrenzing van het stedelijk gebied op basis van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie van de Provincie Utrecht. Het plangebied ligt volledig binnen de grenzen van het stedelijke gebied. Het plan voldoet daarmee aan de doelstellingen van artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro.

Figuur 1: uitsnede interactieve kaart Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0007.png"

Trede 3: wanneer de ruimtevraag niet kan worden opgevangen binnen het bestaande stedelijk gebied, dient trede 3 doorlopen te worden.

Trede 3 is niet aan de orde. De ontwikkeling vindt plaats binnen stedelijk gebied (zie bovenstaande figuur 1). Geconcludeerd wordt dat de herontwikkeling van de locatie De Geer een binnenstedelijke ontwikkeling betreft die inspeelt op de vraag naar en behoefte aan woningen in of aan de rand van Amersfoort. Dit past uitstekend binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.6 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van 16 woningen mogelijk. Dit is in overeenstemming met de voorgaande beleidsdocumenten. Met dit bestemmingsplan wordt een aantal beleidsuitgangspunten van het gemeentelijk beleid daadwerkelijk geïmplementeerd.

 

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige visie en/of Planbeschrijving

4.1 Bestaande situatie

Locatie de Geer is momenteel een braakliggend terrein. Het is een voormalig boerenerf, waarvan de begroeiing rondom en de leilindes voor de Boerderij nog duidelijk zichtbaar zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0008.png"

Luchtfoto 2002

Een deel van de kavel is afgezet door hekken en een gedeelte was een honden uitlaatgebied De kavel ligt in noord-oost, zuid-westelijke richting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0009.png"

Luchtfoto 2015: Bomen rondom, begroeiing en paar grote bomen langs het water,

leilindes van de voormalige boerdeij De Geer

4.2 Relatie met de omgeving

De kavel wordt begrensd door waterloop met de woningen aan de Staetekamer die met grote glazen puien schuin gericht zijn op de kavel De Geer. Aan de Stelp hebben de woningen blinde gevels en is de relatie er minder met de kavel. Wel is er goed zicht vanuit de straat op de kavel. De woningen aan Het Hofslot en De Hilder staan haaks op de kavel aan de andere zijde van de straat De Stinse, de relatie met de kavel De Geer is hier het minst aanwezig. De noord-oostelijke zijde wordt begrensd door Het Klinket onderaan de Geluidswal langs de A1. Aan deze zijde is verkeersgeluid een aandachtpunt en het geluid van het voetbalveldje.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0011.png"

Geluidswal A1 bij Het Klinkert Speeltuintje en voetbalkooi Het Hofslot

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0012.png"

bomenrij en parkeerplaatsen Het Klinket

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0013.png"

Straatbomen van De Stinse lijden onder de grote wilgen van de kavel - Bomen De Stelp

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0014.png"

Zicht op achterzijde aangrenzende woningen aan de Staetekamer - bomen aan De Stinse

4.3 Thema Boerderijenkamer

De kavel ligt in Kattenbroek, in het gedeelte met het thema “Boerderijenkamer”. De Boerderijenkamer herinnert aan het oorspronkelijke landschap. De landschappelijke elementen zijn zoveel mogelijk ingepast in de woonwijk. Een aantal boerderijen zijn destijds in de nieuwe woonomgeving (letterlijk als kamers) ingepast. Op de locatie de Geer is de boerderij in de loop van de jaren vervallen en uiteindelijk gesloopt. Maar de leilindes, het hek, knotwilgen en de elzenrij rondom als erfbegroeiing zijn in de bestaande situatie nog een verwijzing naar het voormalige boerenerf. Bij de naastgelegen woningen in dit deel van Kattenbroek is het thema “boerderijenkamer” zichtbaar door haagafscheidingen en leilindes in de tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0015.png"

links woningen De Stelp, rechts kavel De Geer Einde van De Stelp met zicht op

locatie De Geer en hagen en

leilindes als erf beeldkwaliteit

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0016.png"

Het Klinkert vanaf de geluidwal De Hilder

4.4 Architectuur

In de directe omgeving zijn de woningtypen en de architectuur zeer divers. Het gaat om (destijds) eigentijds woningtypen met bouwmassa's en kappen in een eenduidige heldere vorm. De woonblokken hebben een ritmiek van een repeterend woningtype. Hoewel de woningen aan De Stelp uit drie woonlagen bestaan met een klein (niet functioneel) kapje erop, hebben deze een kleinschalig en rank vrijstaand beeld. Over het algemeen zijn de overige woningen niet hoger dan twee lagen met een kap (diverse soorten kappen).

4.5 Planbeschrijving

Verkaveling

De woningen zijn georiënteerd op de belangrijkste wegen: Het Klinket en de Stinse. De rooilijn aan De Stelp wordt doorgezet, evenals het straatprofiel. Deze zal bij de verdere planuitwerking worden aangepast. Voor de woningen aan Het Klinket worden zo mogelijk de oude Leilindes geplaatst als verwijzing naar het oude boerenerf, anders worden nieuwe leilindes aangeplant. De woningen aan Het Klinket dragen bij aan de geluidsafscherming voor de achterliggende tuinen en woningen. In de verkaveling is er zoveel mogelijk rekening gehouden met privacy van de bestaande omliggende woningen. Tussen de bestaande woningen aan het water en de nieuwe woningen is zoveel mogelijk ruimte aangehouden door hier een groenbuffer, de woonstraat en de voortuinen te realiseren.

In Kattenbroek komen verschillende woningtypen voor. Voor deze ontwikkeling is door de ontwikkelaar gekozen voor twee- onder een-kap woningen. De nieuwe woningen aan Het Klinket zorgen voor meer ogen op het fietspad en voor geluidwering voor de achterliggende woningen met achtertuinen. De hoekwoningen zullen qua architectuur en situering aan- en bijgebouwen inspelen op de omgeving en het zicht vanuit De Stelp door een mooie kop te maken.

Bomen en groen en erfafscheiding

De houtwal aan het water kan niet worden behouden (zie ook Bijlage 6 Bomeneffectanalyse). Met de aanleg van een nieuwe beschoeiing kan er ook groeiruimte worden gecreëerd voor bomen. Dit wordt verder uitgewerkt. Hier ontstaat een groene zone van 4,5 meter breed, waarmee rekening gehouden wordt met de privacy van de woningen aan de Staetekamer. Daarnaast ontstaat er een groen uitzicht voor de nieuwe bewoners. De overige bestaande omringende begroeiing (wilgen) zijn in het plan niet opgenomen en worden gekapt. De bomen aan Het Klinket geven nu opdruk van de verharding. Veel bomen staan op de plek waar nieuwe woningen, garages, en bestrating moet komen, daarnaast komen de nieuwe woningen in veel gevallen zeer kort op de bomen te staan wat tot veel overlast zal leiden voor de nieuwe bewoners. Met de bouw van de woningen zullen de problemen toenemen. Dit is geen duurzame oplossing en daarom reden om deze bomenrij niet te behouden. De bomen aan De Stinse hebben te weinig ruimte in de bestaande situatie door de bomen aan de rand van de kavel van De Geer, Daarnaast is de ondergrondse groeiruimte op deze locatie onvoldoende. Gekozen is daarom voor een alternatieve meer duurzame oplossing: Onderzocht wordt of de Oude Lindes verplaatst kunnen worden naar het Klinket. Nieuwe groeiplaatsen creëren die afgestemd zijn op de nieuwe situatie waarin nieuwe leilindes kunnen worden aangeplant.

Rondom de tuinen worden beukhagen en leileindes geplant als thematische verwijzing naar de “Boerderijkamers” en aansluitend op de woningen aan de Stelp. Het straatprofiel aan de Stelp wordt in een lijn doorgezet met nieuwe bomen ter compensatie van de te kappen bomen en als kwaliteitsverbetering van de straat.

Beeldkwaliteit ontwikkeling

Bij de verdere uitwerking van de architectuur wordt er rekening gehouden met de karakteristiek van Kattenbroek:

  • een nieuw eigentijds woningtype;
  • de bouwmassa en de kap heeft een eenduidige heldere vorm, geen samengestelde kappen;
  • ritmiek, repeteren van het woningtype;
  • op bijzondere plekken kan er ondergeschikt een accent worden gemaakt bij de woningen: denk aan een erkerachtige uitbouw/een opbouw voor de hoekwoningen;
  • rondom de tuinen worden hagen en leilindes toegepast, zoals aan de Stelp. Dit als een passende verwijzing en aansluiting op het thema “boerderijenkamer”.

Akoestisch onderzoek

Naar aanleiding van een uitgevoerd akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.8 Geluid) naar wegverkeerslawaai is het oorspronkelijke ontwerp aangepast door op bepaalde plaatsen garages met kap voor te schrijven en bij woning nummer 10 een tuinmuur. Door deze maatregelen is het plan akoestisch uitvoerbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0017.png"

Aangepast ontwerp met bij woningen 7 t/m 11 garage met kap 5 m hoog en tuinmuur bij woning 10 in absorberend materiaal uitgevoerd en een hoogte van 2 m

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

5.1 Inleiding

Afhankelijk van de uitwerking van de verschillende gebieden moet milieuonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen of er en zo ja welke milieuhygiënische belemmeringen in het gebied van dit bestemmingsplan aanwezig zijn. Bestaande milieuhinder, zoals geluidhinder van bestaande wegen, kan in beginsel niet via het bestemmingsplan worden verminderd, zolang de bestaande situatie wordt gehandhaafd. Pas als nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden nagestreefd - zoals nieuwe woningen – kan dit worden vastgelegd met een bestemming die past binnen de (ruimtelijk relevante) milieunormen.

5.2 Explosieven

Door OCE is op 12 april 2017 een onderzoek uitgevoerd naar mogelijke explosieven in het plangebied (zie Bijlage 1 Explosievenonderzoek). Eerder is aan de hand van een uitgevoerd maatwerkadvies vastgesteld dat de locatie verdacht is op de aanwezigheid van geschutmunitie met een kaliber 2 inch tot 15 cm. In totaal zijn er 9 objecten aangetroffen. Als advies wordt gegeven: Om de onderzoek locatie veilig voor verdere werkzaamheden achter te kunnen laten is het noodzakelijk om de geselecteerde verstoringen, mogelijk objecten gelijk aan het zoekdoel onder OCE condities vrij te graven, te identificeren en bij het aantreffen van een explosief deze te laten verwijderen. Tevens adviseren wij U het niet te interpreteren deel middels gecontroleerd ontgraven te onderzoeken en vrij te geven.

Bij de uitvoering van grondwerkzaamheden dient hier dus rekening mee gehouden te worden.

5.3 Water

5.3.1 Europese Kaderrichtlijn Water (2000)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; verbetering van emissies; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

5.3.2 Nationaal Waterplan (2016-2021)

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

5.3.3 Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021

Het beleidsterrein bodem, water en milieu is de laatste jaren sterk in ontwikkeling geweest. De wetgeving voor bodem, water en milieu is aan verandering onderhevig, internationaal zijn er regels en afspraken bij gekomen en nationaal zijn wetten samengevoegd en vereenvoudigd. Bovendien zijn bevoegdheden tussen overheden verschoven. Het veranderingsproces dat zich voltrekt, levert een vernieuwde provinciale beleidsinsteek op. Deze is veel meer dan voorheen gericht op het voorkomen van problemen en vooral op het verbeteren van de Utrechtse leefkwaliteit. De gebiedsgerichte aanpak staat hierbij centraal. In dit kader is het 'Bodem- Water en Milieuplan 2016-2021' opgesteld. Hierin richt de provincie zich op het behoud en verder verbeteren van het aantrekkelijke woon-, werk- en leefklimaat in de provincie. Voor bodem, water en milieu betekent dit dat er gestreefd wordt naar:

  • een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving, zodat de mogelijkheden die het natuurlijk systeem ons biedt ook in de toekomst gebruikt kunnen worden;
  • een gezonde leefomgeving, die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

De rol van stedelijke gebieden wordt steeds belangrijker. In stedelijke gebieden wonen, werken en recreëren mensen relatief dicht op elkaar waardoor ogenschijnlijk kleine ontwikkelingen relatief veel effect op de fysieke leefomgeving (kunnen) hebben. Om te komen tot een duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem is het vinden van een balans, tussen de groei van het gebruik enerzijds en de bescherming van de leefkwaliteit anderzijds, noodzakelijk. Ook het inspelen op de gevolgen van de klimaatverandering wordt een steeds belangrijkere factor bij de inrichting van gebieden. Zowel in het landelijk als het stedelijk gebied neemt de urgentie toe van het treffen van voorzieningen om wateroverlast door hoge neerslagintensiteiten te voorkomen, overstroming robuust te bouwen en het vasthouden van water om droogteperioden te overbruggen.

Ten aanzien van grondwater is de doelstelling dat de grondwatervoorraad mag benut worden, zonder dat deze wezenlijk wordt aangetast of andere belangen worden geschaad. Het stand still-beginsel - het op peil houden van de huidige hoeveelheid en kwaliteit van het grondwater - is de minimale ambitie voor het beleid. Het kan echter nodig zijn om lokaal de grondwaterkwantiteit of -kwaliteit te verbeteren (step forward), bijvoorbeeld omdat er anders negatieve effecten optreden op natuur die van grondwater afhankelijk is.

5.3.4 Waterbeheersplan 2016-2021

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 geeft Waterschap Vallei & Veluwe inzicht in de doelen en maatregelen die het waterschap in deze periode van 6 jaar gaat bereiken. De maatregelen zijn hierin op hoofdlijnen beschreven. Dit plan is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied.

5.3.5 Waterplan gemeente Amersfoort 2005-2015

Het Waterplan Amersfoort 2005-2015 is het kader voor integraal en duurzaam waterbeheer in Amersfoort. Het plan is gezamenlijk opgesteld door de Gemeente Amersfoort, Waterschap Vallei & Veluwe en Hydro Midden-Nederland. Het Waterplan Amersfoort is gebaseerd op een integrale beschouwing van het systeem van oppervlaktewater, ondiep grondwater en de waterketen vanaf de inzameling van afvalwater tot en met de zuivering van afvalwater. Aan de hand van drie streefbeelden wordt geschetst hoe het waterbeheer er in 2030 uit zou moeten zien: water met allure, water van de wijk en water voor natuur. Het gaat hierbij met name om het oppervlaktewatersysteem en het ondiepe grondwater en de interactie tussen de waterketen en het oppervlaktewatersysteem.

5.3.6 Gemeentelijk rioleringsplan 2012-2021

In 2008 is de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken in werking getreden. Deze wet is een wijziging van de Gemeentewet, de Wet milieubeheer en de Wet op de waterhuishouding. Laatstgenoemde wet is in 2009 overgegaan in de Waterwet.

Met de vaststelling van deze nieuwe wetgeving zijn de gemeentelijke watertaken verbreed en hebben gemeenten de zorgtaak gekregen voor het:

  • Doelmatig inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater.
  • Inzamelen en verwerken van hemelwater dat redelijkerwijs niet op particulier terrein kan worden verwerkt.
  • Treffen van doelmatige maatregelen tegen structurele grondwateroverlast en verwerking van ingezameld grondwater.

De beleidsmatige invulling van deze (verbrede) gemeentelijke watertaken is door de gemeente Amersfoort vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2021.

5.3.7 Watertoets

Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een waterparagraaf/watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21 eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld.

5.3.8 Water in relatie tot het plangebied
5.3.8.1 Huidige situatie

In en nabij het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het betreft een A-watergang (in beheer is bij het waterschap) die achter de woningen aan de Staetekamer langs loopt. In de huidige situatie heeft de watergang twee verschillende breedtes. De watergang is twee meter smaller aan de kant van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0018.jpg"

5.3.8.2 Nieuwe situatie

In de nieuwe situatie wordt het smalle gedeelte van de watergang (90 meter) met 2 meter verbreed Het wateroppervlak zal door deze wijziging toenemen met circa 180 m2.

Het project 'de Geer' omvat de bouw van zestien woningen. De toename aan verhard oppervlak blijft onder de 1500 m2 wat betekent dat extra waterberging niet nodig is. Toch wordt de watergang verbreed om zo voldoende bergingscapaciteit te hebben bij extreme neerslag.

5.3.8.3 Hemelwater

Voor het hemelwater dat valt in het plangebied gelden twee belangrijke principes:

  • a. Vasthouden - bergen – afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen/geïnfiltreerd en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Binnen dit project wordt geadviseerd om het regenwater af te voeren naar de kopse kant van de watergang. Door op dit punt het regenwater te lozen wordt er meer doorstroming gecreëerd en ontstaan er geen dode einden in de watergang.

  • b. Schoon houden - scheiden - schoon maken

Het is van belang dat het grondwater wordt beschermd tegen vervuiling. Om hieraan bij te dragen mogen bij de ontwikkeling van het terrein geen uitloogbare materialen worden gebruikt zoals koper, lood, zink en geïmpregneerd hout op plekken waar die met regenwater in aanraking kunnen komen.

5.3.8.4 Grondwater

De huidige grondwaterstanden in het gebied variëren tussen 1,0 tot 1,7 meter onder maaiveld. Om problemen door grondwateroverlast in de toekomst te voorkomen moeten eventuele kelders en parkeergarages tot aan maaiveld waterdicht zijn.

Onderzoek naar klimaatgevolgen heeft uitgewezen dat de grondwaterstand ten gevolge van klimaatontwikkelingen op verschillende locaties in Amersfoort nog zo'n 20 tot 30 cm gaat stijgen. In onderstaande figuur is het worst case scenario te zien voor Amersfoort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0019.png"

5.3.8.5 Riolering

Bij de ontwikkeling van het gebied wordt een gescheiden rioolsysteem meegelegd.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Wettelijk kader

De 'Wet luchtkwaliteit' is opgenomen in de Wet milieubeheer onder hoofdstuk 5, titel 2. De kern van de Wet luchtkwaliteit bestaat uit luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht die in bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd. Uit de Wet volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  • 2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo een verbetering van de luchtkwaliteit plaats door compenserende maatregelen;
  • 3. De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).


Ad. 3 De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Eén van die categorieën zijn woningbouwlocaties. Indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvat, dan wel in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer bedraagt dan 3000 woningen, is er sprake van een NIBM project.

De relevante stoffen ten gevolge van wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De bijbehorende grenswaarden zijn weergegeven in onderstaande tabel. Doorslaggevend voor de beoordeling van NO2 is de jaargemiddelde concentratie. Voor PM10 is de 24-uurgemiddelde concentratie het meest kritisch.

Tabel grenswaarden luchtkwaliteit voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10).

5.4.2 Luchtkwaliteit in relatie tot het plangebied

In het plangebied wordt de bouw van 16 woningen mogelijk gemaakt. Dit is ruim onder de Niet In Betekenende Mate grens. Een onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hieronder wel ingegaan op de situatie in het plangebied.

Bij het NSL hoort een jaarlijkse monitoring van de concentraties NO2 en PM10. Overheden, waaronder de gemeente Amersfoort, leveren hiervoor gegevens aan. De door de gemeente opgegeven gegevens worden verwerkt samen met landelijke luchtkwaliteitsinformatie en gegevens over emissies van voertuigen. De berekende concentraties worden voor de stedelijke wegen bepaald op een afstand van 10 m uit de wegrand. Bij rijkswegen kan deze afstand groter zijn. De resultaten van de monitoring zijn te vinden op www.nsl-monitoring.nl.

Hieronder zijn voor het plangebied de jaargemiddelde concentratie voor NO2, het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uurgemiddelde concentratie voor PM10 en de EC concentratie uit de monitoring 2016 weergegeven voor het jaar 2015. EC staat voor elementair koolstof, oftewel roet. Roet is op lokaal niveau de belangrijkste indicator in relatie tot gezondheid. Voor roet bestaat geen wettelijke norm.

De jaargemiddelde concentratie voor NO2 is maximaal 36 mg/m3 langs de Rondweg Oost. Dat is onder de norm van 40afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0020.png".

Voor alle concentraties geldt dat die zijn berekend langs de drukke wegen. Langs minder drukke straten (zoals veel woonstraten) zullen de concentraties lager zijn. Dit geldt vooral voor NO2. Ook in de prognoses voor latere jaren zijn de concentraties van vooral NO2 lager, omdat de luchtkwaliteit dankzij allerlei maatregelen (op Europees, landelijk en lokaal niveau) steeds beter wordt. De prognose voor NO2 in 2020 is maximaal 30 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0021.png" langs de Rondweg Oost.

Het maximum aantal van 35 overschrijdingsdagen voor PM10 wordt in en rondom het plangebied niet overschreden. Het aantal ligt op 9-10 langs de Rondweg Oost. De jaargemiddelde concentratie voor PM10 (niet weergegeven) ligt hier op 21-22 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0022.png" . Dat is ruim onder de norm van 40afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0023.png".

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0024.png"

De berekende jaargemiddelde concentratie voor EC / roet is lager dan 1,5 afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0025.png". Voor roet bestaat geen wettelijke norm.

Metingen

In 2015 is de concentratie stikstofdioxide in Amersfoort gemeten op 20 locaties. In Kattenbroek is gemeten langs de Rondweg Oost, op en achter de geluidwal (respectievelijk Hooitaspad en Het Klinket). Hier is omgerekend een jaargemiddelde concentratie NO2 gemeten van 25 en 23afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0026.png".

Conclusie

In het plangebied wordt overal voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit is geen belemmering voor de realisatie van 16 woningen.

5.5 Bedrijven- en milieuzonering

Om tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten te komen wordt het begrip milieuzonering gehanteerd. Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. Hierin zijn richtafstanden gegeven voor verschillende functies ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Als aan deze richtafstand wordt voldaan, mag ervan uitgegaan worden dat geen hinder optreedt. Als de werkelijke afstand kleiner is dan de richtafstand zal beargumenteerd moeten worden, zo nodig met een onderzoek, dat geen hinder te verwachten is.

5.5.1 Bedrijven- en milieuzonering in relatie tot het plangebied

Op 50 meter van de woningen, aan Het Hofslot 1, is een brandweerpost gevestigd. De richtafstand voor brandweerkazernes is 50 meter. Daarom mag ervan uitgegaan worden dat geen hinder optreedt. Aan Het Hofslot staan nu al woningen op kortere afstand van de brandweerkazerne.

Tussen de brandweerkazerne en het plangebied ligt een openbaar speeltuintje met een trapveldje. De afstand van de speeltuin tot de dichtstbijzijnde woning is ongeveer 20 meter. Aangezien dit een relatief korte afstand is, zal bij deze woning een tuinmuur van 2 meter hoog gerealiseerd worden. Hiermee ontstaat een afscherming die vanuit een goede ruimtelijke ordening zal zorgen voor een acceptabel woon- en leefklimaat.

Overige bedrijvigheid is op meer dan 150 meter afstand van het plangebied gelegen. Die afstand is groter dan de richtafstanden voor de betreffende bedrijvigheid (hotel, detailhandel, bedrijvigheid t/m categorie 3.2). Deze bedrijvigheid zal geen hinder opleveren voor de nieuwe woningen.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Beleid en normstelling

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Vanuit het externe veiligheidsbeleid worden veiligheidsnormen gesteld voor risicovolle bedrijven, transportroutes en buisleidingen ten opzichte van:

  • kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen en scholen);
  • beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld winkels of bedrijfsgebouwen).

Deze veiligheidsnormen hebben wat betreft het plaatsgebonden risico de status van grenswaarde voor kwetsbare objecten en de status van richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

5.6.2 Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor bedrijvigheid staat dit in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat dit in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt, zie onder 'Basisnet'). Voor buisleidingen staat dit in het Besluit externe veiligheid buisleidingen. De centrale begrippen hierbij zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Wanneer een (beperkt) kwetsbaar object in het invloedsgebied van een bedrijf, buisleiding of transportroute wordt toegelaten, moet het groepsrisico worden verantwoord. Hierbij moet meestal advies worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Utrecht (VRU).

5.6.3 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bedoeld om mensen in de buurt van een bedrijf met gevaarlijke stoffen te beschermen. Bij een omgevingsvergunning milieu of een ruimtelijk besluit rond zo'n bedrijf moet het bevoegd gezag rekening houden met veiligheidsafstanden ter bescherming van mensen in de omgeving.

5.6.4 Basisnet

Op 1 april 2015 is het Basisnet in werking getreden. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Voor Amersfoort zijn de snelwegen en spoorwegen van belang.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.

Voor elke basisnetroute is een zogenaamde risicoruimte en een zone met ruimtelijke beperkingen vastgesteld. Door het vastleggen van de risicoruimte wordt het vervoer van gevaarlijke stoffen gebonden aan een maximaal risico, zowel ten aanzien van het plaatsgebonden risico als het groepsrisico. Bij ruimtelijke afwegingen voor nieuwe bestemmingen moet rekening gehouden worden met de externe veiligheidsrisico's die horen bij een volledig gebruik van de risicoruimte. De risicoruimte fungeert daardoor enerzijds als een plafond voor de toegestane groei van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen en anderzijds als een gebied waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

De "Wet Basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet Vervoer Gevaarlijke Stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer. Voor ruimtelijke ordening in relatie tot de transportroutes is er het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Hierin wordt het basisbeschermingsniveau gewaarborgd en wordt geregeld hoe de afweging moet worden gemaakt over het toelaten van ruimtelijke ontwikkelingen. In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling.

In nieuwe situaties geldt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Indien een locatie in het invloedsgebied van een transportroute ligt moet het groepsrisico volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes worden verantwoord. Indien de locatie hiernaast binnen 200 meter van een transportroute ligt moet het groepsrisico uitgebreid worden verantwoord volgens artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes.

5.6.5 Plasbrandaandachtsgebied

Voor wegen en hoofdspoorwegen waarover vervoer van aanzienlijke hoeveelheden brandbare vloeistoffen plaatsvindt, zijn in de Regeling basisnet plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Een PAG is een zone van 30 meter aan weerszijden van het wegvak of baanvak, gemeten vanaf de buitenste kantstrepen van de weg of vanaf de buitenste spoorstaven van de spoorbundel voor het doorgaand verkeer, waar bij het realiseren van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten rekening moet worden gehouden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met brandbare vloeistoffen. Het bevoegd gezag moet motiveren waarom de ontwikkeling op die plek mogelijk gemaakt wordt. Daarnaast gelden er volgens het Bouwbesluit 2012 aanvullende bouwvoorschriften in een plasbrandaandachtsgebied.

In Amersfoort geldt er een PAG langs het hele traject van de rijkswegen A1 en A28 door de gemeente. Voor het spoor geldt binnen Amersfoort een PAG voor het traject Baarn – Amersfoort West – Amersfoort Oost (tot de splitsing van het spoor richting enerzijds Zwolle en anderzijds Apeldoorn) en voor het traject Amersfoort Oost – Putten (richting Zwolle). Voor de spoortrajecten Amersfoort richting Utrecht, Amersfoort Oost richting Apeldoorn en voor de Ponlijn geldt geen PAG.

5.6.6 Situatie in het plangebied

Voor het plangebied is beoordeeld of er sprake is van activiteiten met gevaarlijke stoffen in en in de omgeving van het plangebied, die mogelijk risico's zouden kunnen opleveren. Meer specifiek is gekeken naar de aanwezigheid van bedrijven die zijn aangewezen in het BEVI, waaronder LPG-tankstations, transportroutes over weg, spoor en water en door leidingen. Dit is vastgelegd in de rapportage Externe Veiligheid Omgevingsplan “De Geer” (zie Bijlage 2 Externe Veiligheid advies RUD).

Het zwembad Pelikaan ligt op 250 meter afstand van het plangebied op bedrijventerrein De Brand. Bij het zwembad wordt chloorbleekloog opgeslagen. Hiervoor moet rekening worden gehouden met een effectafstand van 20 meter. Deze afstand heeft geen ruimtelijke gevolgen en levert geen belemmering op voor het plan.

Ten noorden van het plangebied ligt de rijksweg A1. Vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen moet rekening worden gehouden met de risico's vanwege deze rijksweg. Het plaatsgebonden risico van de A1 is hier 1 meter. Gezien deze afstand is er geen belemmering vanwege het plaatsgebonden risico.

Het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A1 is berekend. Het groepsrisico bedraagt zowel in de bestaande als in de toekomstige situatie maximaal 0,528 maal de oriënterende waarde bij 1018 slachtoffers. Het aantal extra personen vanwege 16 extra woningen draagt rekenkundig niet bij aan de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico moet conform artikel 7 en 8 van het Bevt worden verantwoord. Deze verantwoording wordt gegeven in paragraaf 4.1 van Bijlage 2 Externe Veiligheid advies RUD.

De A1 kent een plasbrandaandachtsgebied, maar deze geeft geen belemmering voor het plangebied. Het plangebied ligt op meer dan 30 meter van de snelweg.

5.7 Bodem

5.7.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.7.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden. De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er risico’s zijn voor mens, flora en fauna. De spoedeisendheid, de noodzaak om te saneren, hangt hiervan af maar ook van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Amersfoort in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

5.7.3 Besluit bodemkwaliteit

In 2002 is een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan voor de gehele gemeente opgesteld. Op deze kaart ligt het bestemmingsplangebied in een zone die op basis van de bodemkwaliteitskaart is gekwalificeerd als schoon. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

5.7.4 Bodem in relatie tot het plangebied

In het kader van de beoogde ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd (rapport 'Verkennend bodemonderzoek De Stelp 37 te Amersfoort, d.d. 11 september 2007). Tijdens dit onderzoek zijn enkele stukjes asbesthoudend plaatmateriaal op maaiveld gevonden. Op het terrein zijn tevens enkele verontreinigingen aangetroffen. Er is een asbest en nader bodemonderzoek voor de locatie uitgevoerd (zie Bijlage 3 Verkennend asbest en nader bodemonderzoek). Hieruit blijkt dat geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zink. De eerder aangetroffen sterke grondwaterverontreiniging met zink in het grondwater is niet meer aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan PCB aangetoond. tijdens het verkennend asbestonderzoek is geen asbest aangetroffen op het maaiveld en in de fijne fractie van de grond waarbij is opgemerkt dat niet de gehele locatie geinspecteerd kon worden. Nader onderzoek wordt vooralsnog niet noodzakelijk geacht. Indien er in de toekomst asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen op het niet geinspecteerde terreindeel, wordt aangevolen om alsnog aanvullend asbestonderzoek uit te voeren.

Geconcludeerd wordt dat de kwaliteit van de bodem geen belemmering vormt voor het beoogde gebruik, (her) ontwikkeling ten behoeve van woningen.

5.8 Geluid

5.8.1 Wet geluidhinder

De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-) wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd dient te worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van de Wgh aan de orde:

  • het bestemmen van gronden voor nieuwe of gewijzigde geluidgevoelige objecten nabij (spoor-) wegen en industrieterreinen;
  • het bestemmen van gronden voor de realisatie of wijziging van (spoor-) wegen (met uitzondering van rijksinfrastructuur, zie § 5.8.2) en industrieterreinen;
  • het wijzigen van zonegrenzen van industrieterreinen.

De Wgh werkt met een systeem van voorkeursgrenswaarden en maximaal toegestane geluidsbelastingen. Indien een voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Hierbij mag de geluidsbelasting nooit hoger zijn dan de maximaal toegestane geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort.

5.8.2 Swung 1

Per 1 juli 2012 is Swung 1 in werking getreden. Het gaat om een wijziging van de Wet milieubeheer die onder andere heeft geresulteerd in de invoering van geluidsproductieplafonds voor rijksinfrastructuur (rijkswegen en spoorwegen). Een geluidsproductieplafond geeft de toegestane geluidsproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een weg of spoorweg aan. Geluidsproductieplafonds gelden op referentiepunten langs rijkswegen en spoorwegen. De ligging van de referentiepunten, de grenswaarden en de bijbehorende gegevens zijn opgenomen in een openbaar, elektronisch toegankelijk geluidsregister. De wegbeheerders (Rijkswaterstaat en Prorail) moeten aan de grenswaarden op de referentiepunten voldoen en dat jaarlijks aantonen.

De nieuwe regels zijn, wat de rijksinfrastructuur betreft, in plaats gekomen van de regels in de Wet geluidhinder omtrent de aanleg en reconstructie van een weg en de aanleg of wijziging van een spoorweg. Bij bouwen langs rijkswegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder gelden, maar moet bij de berekening van de geluidsbelasting gebruik gemaakt worden van de brongegevens uit het register. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing.

5.8.3 Verkeerslawaai

In de Wgh is bepaald dat elke weg van rechtswege een geluidszone heeft (Wgh art. 74 lid 1). Een uitzondering hierop zijn wegen die zijn gelegen in een 30 km/uur-zone of in een woonerf. De breedte van de geluidszones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van een weg (zie onderstaande tabel).

Tabel zones langs wegen

  aantal rijstroken   zonebreedte (meter)  
stedelijk gebied   1 of 2   200  
  3 of meer   350  
buitenstedelijk gebied   1 of 2   250  
  3 of 4   400  
  5 of meer   600  

In geval van een nieuwe of gewijzigde weg of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt in de meeste gevallen 48 dB (Lden). De maximaal toegestane geluidsbelasting bedraagt 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

5.8.4 Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder

De gemeente heeft beleid opgesteld met betrekking tot het vaststellen van hogere grenswaarden (Geluidsnota Amersfoort Wet geluidhinder, september 2015). Hierin is onder andere aangegeven hoe we omgaan met het verlenen van hogere waarden, welke aspecten we meenemen in het onderzoek en hoe we omgaan met transformaties. Ook zijn voorwaarden opgenomen die aan de hogere grenswaarde worden verbonden.

5.8.5 Geluid in relatie tot het plangebied

Voor het plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Woningbouwplan De Geer te Amersfoort. Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. Alcedo bv. Rapportnummer 20175911.R01.V01, dd. 20 april 2017 zie Bijlage 4 Akoestisch onderzoek). De locatie ligt in de geluidzone van de rijksweg A1, de Rondweg Oost en de Laan naar Emiclaer. Verder zijn rondom het plangebied 30 km/uur wegen aanwezig. Deze wegen hoeven niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder, maar zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel in beeld gebracht.

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Rondweg Oost en de Laan naar Emiclaer op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt respectievelijk ten hoogste 46 en 39 dB. Voor beide wegen wordt daarmee voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op 30 km/uur wegen bedraagt ten hoogste 46 dB op de gevels van de nieuwe woningen. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde die geldt voor gezoneerde wegen.

De geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de rijksweg A1 op de gevels van de nieuwe woningen bedraagt ten hoogste 60 dB. Hiermee wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB voor de rijksweg wordt overschreden op de 2e verdieping en 3e bouwlaag. Waar de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB wordt overschreden is een dove gevel (een gevel zonder te openen delen) noodzakelijk. In figuur 3 in het akoestisch onderzoek is aangegeven om welke gevels het gaat. Voor de gevels waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar waarbij de geluidbelasting onder de maximaal toelaatbare grenswaarde ligt, worden hogere grenswaarden vastgesteld. Hiervoor geldt de voorwaarde dat elke woning tenminste 1 geluidluwe gevel heeft, dat wil zeggen een gevel waar door geen enkele in de Wet geluidhinder genormeerde bron de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Om dit mogelijk te maken wordt bij woning 7 tot en met 11 een garage met een kap van 5 meter hoog toegepast. Daarnaast is rekening gehouden met een tuinmuur van geluidabsorberend materiaal van minimaal 2 meter hoog bij woning 10. Met deze aanpassingen hebben alle woningen een geluidluwe gevel en voldoen ze aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere grenswaarde.

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen moet worden aangetoond dat het binnenniveau in de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit. Voor het bepalen van de benodigde geluidswering is een aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk, waarin per geluidsgevoelige ruimte de geluidswering van de gevel wordt bepaald, uitgaande van de gecumuleerde geluidsbelasting afkomstig van wegverkeerslawaai.

5.8.6 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de rijksweg A1 op de gevels van de nieuwe woningen ten hoogste 60 dB bedraagt. Er worden hogere grenswaarden vastgesteld voor alle woningen. Waar de maximaal toelaatbare grenswaarde van 53 dB wordt overschreden is een dove gevel (een gevel zonder te openen delen) noodzakelijk.

5.9 Duurzaamheid

5.9.1 Beleid

Duurzaam bouwen is een term die staat voor milieuvriendelijk, gezond en toekomstbestendig bouwen. Energiebesparing en duurzame energie is een van de belangrijke onderdelen van het duurzaam bouwen.

Is duurzaam bouwen verplicht?

Vanuit het landelijke bouwbesluit zijn enkele aspecten van het duurzaam bouwen al verplicht, bijvoorbeeld het goed isoleren van woningen. De isolatiewaarde is uitgedrukt in zgn Rc waarde. Nu is Rc waarde voor daken min. 6,0 m²K/W voor gevels 4,5 m²K/W en voor begane grondvloer min 3,5 m²K/W. Energie coëfficiënt voor de nieuwbouw woningen bedraagt nu EPC=0,4.

In 2018 wordt EPC opnieuw verlaagd tot 0,2. Vanaf 2020 (over 4,5 jaar) moeten alle woningen energieneutraal gebouwd worden en EPC van de woning gaat naar 0,0. De technieken om dat te bereiken zijn nu al bekend en toepasbaar. "Energieneutraal bouwen" betekent een huis zonder energierekening en geen CO2 uitstoot.

Het is raadzaam om naast de bouwoplossingen op het bouwbesluitniveau, ook de energieneutrale varianten in beeld te brengen. De architecten en installatieadviseurs met de 2020 ambities hebben al duurzame, energieneutrale oplossingen die kosten effectief zijn "op de plank" liggen.

5.9.2 Amersfoort en duurzaamheid

Groene vergunning

Voor zeer energiezuinige woningen biedt de gemeente Amersfoort de zgn. "groene vergunning" procedure aan. De vergunningsprocedure voor woningen met een Energieprestatie Coëfficiënt die 25% lager is dan wettelijk vereist (EPC <0,3) is aanzienlijk verkort, tot maximaal drie weken. Meer informatie kunt u vinden op www.amersfoort/vergunningen.

De energieprestatie is vanaf januari 2015 aangescherpt tot EPC= 0,4. De bouwers moeten meer dan voorheen het gehele energieconcept in ogenschouw nemen om aan de eisen te voldoen.

Specifieke eisen in Amersfoort

In Amersfoort gelden enkele specifieke eisen: - Lood, zink en koper worden niet toegepast indien deze materialen in direct contact komen met regen-oppervlaktewater (tenzij dubbelgecoat). Tropisch hardhout wordt uitsluitend toegepast met FSC-certificaat of PEFC-keurmerk.

Amersfoort klimaatbestendig

Het klimaat verandert en het belang van een groene woonomgeving, met robuuste beplanting en zo min mogelijk bestrating wordt daardoor steeds groter. Het robuuste groen op de woonlocatie zorgt voor minder overlast bij de hevige regensbuien en minder "hitte" in de zomer.

De hoge struiken en hagen bieden ook een goede schuilplaats voor vogels. Daarnaast zijn groene daken en gevels goed voor de natuur en zorgen ze voor een extra isolatie en betere luchtkwaliteit.

Opvang van regenwater in een (ondergrondse) tank (t.b.v. toilet, wasmachine of tuin besproeiing) zorgt voor drinkwaterbesparing en voor minder overlast tijdens hevige regenbuien.

Afval

Amersfoort streeft er naar om een afvalloze stad te zijn in 2030. Een goede afvalscheiding aan de "bron" reduceert de afvalstroom. Wanneer de afvalscheiding opstelplek (restafval, papier, gft en kunststof) op de woonlocatie wordt meeontworpen en geïntegreerd in de architectuur, kan dit een bijdrage leveren aan dit streven.

De productie van bouwmaterialen is wereldwijd verantwoordelijk voor ca 40% CO2 uitstoot. Hergebruik van sloop- en bouwmaterialen, onder andere het toepassen van betongranulaat en metselwerkgranulaat van oude betonconstructies, reduceert aanzienlijk de CO2 uitstoot. Ook het toepassen van biobased en natuurlijke bouwmaterialen reduceert de CO2 uitstoot, verhoogt het comfort en draagt bij aan een gezonde woonomgeving.

5.9.3 Duurzaamheid in relatie tot het plangebied

Duurzaamheid gaat niet alleen over duurzaam bouwen maar ook over leefbaarheid en de inrichting van het gebied. Op basis van de stedenbouwkundige schets wordt het noordelijk deel van de locatie ingericht als een groene zone met een breedte van circa 10 meter. Deze zone zorgt voor een goede aansluiting op het bestaande groengebied aan de oostzijde van het plangebied.

5.10 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

5.10.1 De Wet natuurbescherming en het provinciaal natuurbeleid

De Wet natuurbescherming (Wnb) ziet toe op het behoud en de versterking van de biodiversiteit – de verschillende soorten planten en dieren en hun leefgebieden. Ook ondervangt de Wnb zoveel mogelijk de nadelige effecten van het gebruik van de natuur. De Wnb heeft op 1 januari 2017 de voormalige Natuurbeschermingswet, Flora- en Faunawet en Boswet vervangen. De verantwoordelijkheid voor natuurbeleid is hierdoor nog meer bij de provincies komen te liggen. Uiteindelijk zal de nieuwe Wet natuurbescherming worden opgenomen in de Omgevingswet.

De provincie Utrecht heeft de regie over het eigen natuurbeleid. De ambities en richting van het natuurbeleid zijn vastgelegd in de provinciale Natuurvisie en het Beleidskader Wnb – met daarin de Beleidsregels Natuur en Landschap en de Verordening Natuur en Landschap.

Bij de natuurbescherming wordt onderscheid gemaakt in het beschermen van natuurgebieden, van dier- en plantsoorten, van bomen en bossen en van het landschap. Voor een activiteit die de beschermde natuur raakt is misschien een vergunning of ontheffing nodig.

5.10.2 Bescherming van gebieden

Natuurnetwerk Nederland (NNN).

De belangrijkste natuurgebieden in de provincie Utrecht maken deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Om ervoor te zorgen dat de omvang en kwaliteit van deze gebieden niet kleiner wordt, beschermt de provincie deze via haar ruimtelijke beleid. Dit is uitgewerkt in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In het hele Natuurnetwerk geldt het “nee, tenzij” beginsel: activiteiten waarbij stukken natuur verdwijnen zijn alleen toegestaan als ze grote publieke belangen dienen waarvoor geen alternatief is. In dat geval moet de schade die optreedt worden gecompenseerd. Degene die de activiteit realiseert moet er voor zorgen dat de verdwenen natuurwaarden op een andere plek in ere hersteld worden.

Natura 2000 gebieden

In gedeeltes van het NNN komen soorten en habitats (leefgebieden van bijzondere planten of dieren) voor die vanuit Europees perspectief van grote waarde zijn. Deze gebieden zijn aangewezen als Natura 2000 gebieden en genieten extra bescherming. Zo is het verboden om activiteiten uit te voeren die slecht zijn voor de waterhuishouding of milieubelasting van Natura 2000 gebieden, ook als deze activiteiten buiten het betreffende gebied plaatsvinden. In het Beleidskader Wet natuurbescherming (Wnb) staat hoe de bescherming is uitgewerkt. De Programmatische Aanpak Stikstof is een manier om met deze regels om te gaan.

Groene Contour en weidevogelkerngebied

Daarnaast zijn er gebieden die niet in het NNN liggen maar wel belangrijke natuurwaarden hebben. In de PRS zijn regels opgenomen die er voor zorgen dat de natuurwaarden ook hier behouden blijven. Aan de ene kant gaat het om gebieden die deel uitmaken van de Groene Contour. Deze gebieden zijn van belang voor het functioneren van het Natuurnetwerk. Op termijn streeft de provincie er naar om ze aan het Natuurnetwerk toe te voegen. Tot die tijd blijft het bestaand gebruik ervan – bijvoorbeeld landbouw – toegestaan. Wel is geregeld dat er geen grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, tenzij er grote publieke belangen in het spel zijn. Is dat het geval dan is ook hier compensatie nodig. Aan de andere kant zijn er gebieden buiten het NNN met veel weidevogels aangewezen als weidevogelkerngebied. Ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen – die bijvoorbeeld de openheid van de betreffende gebieden aantasten – moeten voorkomen worden.

Bescherming van gebieden in relatie tot het bestemmingsplangebied

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van NNN, groene contour of Natura2000 gebied. Het is ook geen weidevogelkerngebied. De afstand tot deze gebieden is zodanig dat effect van de werkzaamheden op deze gebieden is uitgesloten

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0027.png"

Begrenzing Natuur Netwerk Nerderland

5.10.3 Bescherming van soorten

Om de meest kwetsbare dier- en plantsoorten in Nederland te beschermen zijn bepaalde activiteiten in principe verboden. Te denken valt aan het doden, vangen of verstoren van dieren of het verwijderen van planten. De provincie Utrecht is samen met de andere provincies verantwoordelijk voor het beschermen van soorten. Hoe de provincie dit doet, is vastgelegd in het Beleidskader Wnb. In sommige situaties en onder bepaalde voorwaarden mogen activiteiten die verboden zijn volgens de Wnb wel worden uitgevoerd. De provincie Utrecht moet daar toestemming voor geven via een vrijstelling of ontheffing. Is die toestemming er, dan gelden bepaalde voorwaarden, zoals het compenseren van de schade aan een bepaalde plant- of diersoort.

De soortbescherming is opgedeeld in vijf categorieën met soorten:

  • Vogels met jaarrond beschermde nesten;
  • Overige vogels;
  • Soorten van de Habitatrichtlijn (bijlage IV) en de Verdragen van Bern (bijlage II) en Bonn (bijlage I);
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn en waarvoor provinciaal geen vrijstelling geldt;
  • Overige soorten die op nationaal niveau beschermd zijn, maar waarvoor provinciaal wel een vrijstelling geldt.

5.10.4 Bescherming van soorten in relatie tot het plangebied

De uit te voeren werkzaamheden op het perceel bestaan uit het verwijderen van vegetatie en het kappen van bomen. In 2011 is er een quickscan voor hetzelfde perceel uitgevoerd (Calle, 2011) ten behoeve van het slopen van de oude schuren. In november 2016 is er een notitie opgesteld als actualisatie van het onderzoek uit 2011 (zie bijlage Bijlage 5 Quick scan flora en fauna.

Uit de quickscan komt naar voren dat er binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden geen strikt beschermde plant- en diersoorten voorkomen. Wel kunnen algemene broedvogels in de bebouwing in het plangebied tot broeden komen.

Vanwege de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels worden de werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 augustus, maar ook buiten deze periode kunnen vogels tot broeden komen. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen van vogels worden uitgevoerd, dient kort voor de werkzaamheden een inspectie op broedvogels gedaan te worden door een ter zake kundige. Als blijkt dat geen broedende vogels aanwezig zijn, kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd, bij aanwezigheid van broedende vogels dienen echter de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest door de jonge vogels verlaten is en niet langer gebruikt wordt.

Hoewel er geen beschermde soorten aanwezig zijn, liggen er binnen het plangebied wel kansen voor natuur, met name voor gebouwgebonden soorten. Gemeente Amersfoort is voorstander van natuurinclusief bouwen. Zie www.checklistgroenbouwen.nl

5.10.5 Bescherming van bomen en bossen

De provincie hecht aan het grote bosgebied dat de provincie rijk is. Om dit te beschermen gelden er regels. Deze regels zijn van toepassing op het gebied buiten bebouwde kom (bos)

Meldplicht en kapverbod

Zo geldt er bij het vellen van bos een meldplicht: mensen die bomen willen gaan kappen moeten dat van te voren aangeven. De voorgenomen houtkap mag alleen doorgaan als blijkt dat er geen waardevol bos verloren gaat. Is dat wel het geval, dan kan de provincie de kap van het betreffende bos tegenhouden door ter plekke een kapverbod in te stellen. Overigens zijn er gevallen waarbij de meldplicht niet geldt.

Herplantplicht

Daarnaast geldt een herplantplicht: bos dat gekapt wordt, moet worden teruggeplaatst. Onder voorwaarden wordt toegestaan dat de nieuwe bomen op een ander perceel worden geplant. In dat geval wordt gestimuleerd dat de gekozen compensatieplek bijdraagt aan de realisatie van provinciale doelen. Alleen in bijzondere gevallen wordt ontheffing van de herplantplicht gegeven, bijvoorbeeld als bos moet wijken voor heide- en schraallandherstel. Een en ander is vastgelegd in de Verordening natuur en landschap (VNL) en in de Beleidsregels Natuur- en Landschap (BNL).

Kleine Landschapselementen

Tenslotte heeft de provincie Utrecht ook regels opgesteld om bepaalde kleinere bossen, rijtjes knotwilgen, houtwallen en beeldbepalende bomen te beschermen. In principe mogen deze zogenoemde kleine landschapselementen niet geveld, beschadigd of vernietigd worden. Als dat onverhoopt toch gebeurt, moeten ze worden hersteld. De regels voor kleine landschapselementen zijn opgenomen in de Verordening natuur en landschap (VNL).

Bescherming van bomen en bossen in relatie tot het plangebied

Het plangebied valt buiten de bebouwde komgrens boswet. De wet natuurbescherming is wat dit aspect betreft hier niet van toepassing. Voor de kap van bomen kan wel een omgevingsvergunning nodig zijn op basis van de APV.

Door Treevision is boomtechnisch onderzoek uitgevoerd bij 178 bomen in het plangebied om na te gaan of en welke bomen behouden kunnen blijven (zie Bijlage 6 Bomeneffectanalyse en Bijlage 7 Overzicht bomen). Slechts een klein deel van de bomen kan behouden blijven. Het betreft een deel van de bomen gelegen ten oosten van de watergang.

5.10.6 Bescherming van het landschap

De provincie Utrecht hecht veel waarde aan de bescherming van het landschap. Daarom hebben zij het behouden van de kwaliteit ervan als provinciaal belang opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Dit beleid is vertaald naar regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Dit betekent dat bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in het landelijk gebied rekening moet worden gehouden met het landschap. Daarnaast zijn in de Verordening natuur en landschap (VNL) regels opgenomen die het landschap ruimtelijk beschermen. Het gaat hierbij enerzijds om het voorkomen van slootdempingen en het beschermen van kleine landschapselementen. Anderzijds wordt voorkomen dat het Utrechtse landschap er rommelig uitziet.

Bescherming van het landschap in relatie tot het plangebied

Het plangebied is geen landelijk gebied. De wet natuurbescherming is wat dit aspect betreft hier niet van toepassing.

5.11 Verkeer en parkeren

Verkeer

Aan de rand van het gebied liggen de ontsluitingswegen Laan naar Emiclaer en de Rondweg Oost. De ontwikkeling wordt ontsloten via De Stinse, Het Klinker en de toekomstige De Geer. De woningen en de inritten van de parkeerplaatsen op eigen terrein van de nieuwe woningen zijn aan Het Klinket en De Stinse en de toekomstige De Geer gesitueerd en ontsloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0307.BP00134-0201_0028.png"

Parkeren

Voor de nieuwe ontwikkeling van 16 woningen zijn er 32 parkeerplaatsen en 32 fietsplaatsen (op eigen terrein) nodig. De bestaande 6 parkeerplaatsen aan Het Klinket behorende bij de gesloopte boerderij, worden aan het project toegerekend. In de nieuwe situatie worden van de 32 parkeerplaatsen 13 parkeerplaatsen in het openbaar gebied aangelegd. Deze kunnen zowel door de huidige bewoners als de nieuwe bewoners gebruikt worden. De resterende 19 parkeerplaatsen zijn prive parkeerplaatsen op eigen terrein van de nieuwe woningen.

5.12 M.e.r. beoordeling

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en vier bijlagen. De vier bijlagen staan aangeduid als de onderdelen A, B, C en D. Er bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde die in onderdeel D is opgenomen, wordt overschreden.

De ontwikkeling De Geer is geen activiteit die voorkomt in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zodat geen m.e.r.-plicht geldt. In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt een stedelijke ontwikkeling van woningen vermeld onder D 11.2. Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig wanneer het betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied betreft en 2000 of meer woningen omvat. Omdat in het geval van De Geer niet wordt voldaan aan deze criteria, is geen m.e.r.-beoordeling nodig.

Wanneer toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu, geldt de verplichting voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling ook voor activiteiten waarvan de drempelwaarde niet wordt overschreden. In deze gevallen moet gemotiveerd worden of een m.e.r.-beoordeling al dan niet nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten, daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

De in hoofdstuk 5 van de toelichting van het bestemmingsplan De Geer beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. De conclusie van alle onderzoeken is dat nadelige milieugevolgen als gevolg van de plannen voor De Geer zijn uitgesloten.

5.13 Archeologie

5.13.1 Beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (als onderdeel van de Monumentenwet 1988) in werking getreden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) in de Nederlandse wetgeving opgenomen.

Archeologische beleidskaart
In lijn met de nieuwe archeologiewetgeving is de Amersfoortse ABP-kaart omgezet in een archeologische beleidskaart waar per gebied wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met de archeologie bij het ontwikkelen en uitvoeren van plannen en bodemverstorende projecten (28 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad). De nieuwe beleidskaart kent een onderverdeling in gebieden met verschillende kleuren. Per gebied is een beleidsadvies geformuleerd. Zo zijn er gebieden met hoge archeologische waarden en gebieden met een hoge, een middelmatige of een lage archeologische verwachting.

Bescherming per gebied

Ter voldoening aan artikel 38a van de Monumentenwet nemen we in bestemmingsplannen een regeling ten aanzien van de archeologische monumenten op, voor zover die al niet (anderszins) zijn beschermd via de Monumentenwet.

Regeling in bestemmingsplan

Gezien de daarbij betrokken belangen en de wettelijke plicht om in de bestemmingsplannen nadrukkelijk rekening te houden met archeologie wordt in voorkomende gevallen gekozen voor een dubbelbestemming. De nummering van de gebieden in de regels van het bestemmingsplan komt niet overeen met de nummering op de archeologische beleidskaart. Hieronder volgt een opsomming van de gebieden met de benaming die ze hebben op de archeologische beleidskaart en in het bestemmingsplan.

Benaming op Archeologische beleidskaart   Benaming in bestemmingsplan  
Archeologisch waardevol gebied 1   Wordt beschermt via Monumentenwet, wordt niet opgenomen op de verbeelding en ook niet in de regels van het bestemmingsplan.  
Archeologisch waardevol gebied 2   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - categorie 1"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 3   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - categorie 2"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 4   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - categorie 3"  
Archeologisch waardevol verwachtingsgebied 5   Dubbelbestemming "Waarde archeologie - categorie 4"  

Het opnemen van een dubbelbestemming brengt goed tot uitdrukking dat archeologie op zichzelf dient te worden beoordeeld en ten opzichte van de medebestemming van primair belang is. De dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik, dat functioneert naast (of boven) de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming.

5.13.2 Archeologie in relatie tot het plangebied

Archeologisch waardevolle gebieden

Binnen het plangebied bevinden zich geen wettelijk beschermde archeologische monumenten of bekende archeologische waarden. Wel zijn er archeologische verwachtingen.


Archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden

Het plangebied ligt in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied). In geval van ontwikkelingen met bodemingrepen dieper dan 30 cm en groter dan 500 m², dient voorafgaand een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Veldonderzoek

Voor de locatie is veldonderzoek nodig in de vorm van een proefsleuvenonderzoek.Hiervoor is een programma van eisen opgesteld (zie Bijlage 8 Archeologisch onderzoek PvE). Later wordt dit onderzoek uitgevoerd. De gronden krijgen in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie - categorie 3' waarmee de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde voldoende is veiliggesteld.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Inleiding

6.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bepaalt hoe de gronden gebruikt mogen worden, of er ergens gebouwd mag worden en wat voor bebouwing dat mag zijn. Het gaat om het toelaten van bepaalde gebruiksmogelijkheden (toelatingsplanologie). De grondgebruiker (zoals eigenaar, huurder) mag de functie die het bestemming geeft uitoefenen. Dit houdt in dat de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een aangewezen bestemming daadwerkelijk te realiseren, maar ook dat de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen die in strijd is met de gegeven bestemming, of in strijd met het bestemmingsplan mag bouwen.

Het is belangrijk om voor de toekomstige en bestaande bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen die zo veel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient, met andere woorden, flexibel en doelmatig te zijn, en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover, dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.

6.1.2 Waaruit bestaat een bestemmingsplan

Een bestemmingsplan bestaat uit:

  • De verbeelding (voorheen plankaart).
  • De regels (voorheen voorschriften).
  • De toelichting.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.

6.1.3 Principe-opzet plangebied

In het voorliggende plan heeft een en ander geleid tot de volgende principe-opzet:

Aan de gebruiker van gronden en opstallen worden zo veel mogelijk vrijheden gegeven om zijn eigen beleid te voeren, zonder dat de overheid daarin regels stelt. Deze vrijheden worden zonder beperking als recht in het plan geformuleerd.

Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht iets beperktere mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan in dat geval wel verruimde mogelijkheden; het is in dit soort situaties niet goed mogelijk om vooraf te bepalen onder welke voorwaarden en in welke situaties deze extra mogelijkheid zal kunnen worden toegekend. Daarom zijn ze voorwaardelijk in het plan opgenomen, in de vorm van een “afwijkingsbevoegdheid”. Het kan in uitzonderlijke gevallen wenselijk zijn nadere eisen te stellen om bepaalde, met name genoemde, waarden te beschermen. De procedure is gelijk aan die voor een afwijking.

6.1.4 Procedurebepalingen bij afwijking en wijziging

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat in afdeling 3.4 bepalingen over de openbare voorbereidingsprocedure van een groot aantal uiteenlopende besluiten van bestuursorganen. De procedure is van toepassing als dat bij wettelijke regel is bepaald, of als het bestuursorgaan (in casu het gemeentebestuur) dit zelf heeft bepaald.

Uit praktische overwegingen is het zinvol zoveel mogelijk die uniforme openbare voorbereidingsprocedure te volgen in de gevallen dat een procedure, met o.a. publicatie van het ontwerp-besluit en bezwaarmogelijkheden, nodig wordt geacht.

Het voorliggende bestemmingsplan bevat enige afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die qua “zwaarte” en reikwijdte directe gevolgen kunnen hebben voor andere belanghebbenden dan de aanvrager van de afwijking.

6.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. In de volgende paragraaf wordt nog een nadere uitleg gegeven over de regels in het bestemmingsplan.

6.2.1 Regels

De regels zijn verdeeld over vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt. Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels.
  • 2. Bestemmingsregels. In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Elk artikel kent de volgende opzet: eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw-en/of gebruiksregels.
  • 3. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het gehele plan. Het zijn achtereenvolgens een antidubbeltelbepaling, algemene gebruiksregels en een bepaling uitsluiting aanvullende werking bouwverordening.
  • 4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

Hieronder volgt een uitleg van een aantal bestemmingen die het bestemmingsplan kent. Sommige bestemmingen spreken voor zich en worden daarom niet nader toegelicht. Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden. De dubbelbestemming functioneert naast de regeling die is verbonden aan de onderliggende bestemming. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Functieaanduidingen en bouwaanduidingen worden opgenomen in het artikel van de bestemming waarin ze voorkomen. Gebiedsaanduidingen hebben een eigen artikel omdat deze aanduidingen zich meestal over meerdere bestemmingen uitstrekken.

6.2.1.1 Groen

In het plangebied komen groengebieden voor. De gronden waarvan het groene karakter in stand moet worden gehouden hebben de bestemming "Groen" gekregen. De gronden zijn daarmee bestemd voor groenvoorzieningen, parken en plantsoenen, voet- en fietspaden en speelvoorzieningen. Er wordt geen bebouwing mogelijk gemaakt. Er mogen enkel nutsvoorzieningen worden gerealiseerd en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen.

6.2.1.2 Tuin

In het deel van het plangebied dat een echt woonkarakter heeft, hebben de voortuinen bij de woningen de bestemming "Tuin" gekregen. Binnen deze bestemming mogen uitsluitend erkers, ingangspartijen worden gebouwd en zogenaamde 'andere bouwwerken'. Andere bouwwerken zijn bouwerken die geen gebouw zijn, zoals een tuinbankje of een schutting. Daarnaast is een verboden gebruik opgenomen voor parkeren.

6.2.1.3 Verkeer - verblijfsgebied

In het plangebied komt één type weg voor: de erftoegangswegen. De erftoegangswegen hebben de bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" gekregen. Binnen deze bestemmingen mogen enkel nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals palen, masten en verlichtingselementen worden gerealiseerd evenals geluidwerende voorzieningen.

6.2.1.4 Water

De watergang in het plangebied heeft de bestemming "Water" gekregen in het bestemmingsplan.

6.2.1.5 Wonen

In het plangebied komt één woonbestemmingen voor, namelijk 'Wonen-2'. Deze bestemming is gegeven aan de twee-onder-één-kap-woningen. Op de verbeelding ligt het bouwvlak bij deze bestemming steeds om een blok van twee woningen. Daar binnen zijn de woningen toegestaan, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels. Daar buiten, maar binnen de bestemmingsgrens, mogen de bijbehorende bouwwerken worden gerealiseerd, waarbij voldaan moet worden aan een aantal regels.

In de woonbestemming is een regeling opgenomen voor beroepen en bedrijven aan huis. Deze regeling biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden een beroep of bedrijf aan huis uit te oefenen.

6.2.1.6 Waarde - archeologie (dubbelbestemming)

Het voorliggende plangebied is een gebied met een middelhoge archeologische verwachting binnen de bebouwde kom. In de regels en op de verbeelding is hiervoor de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie 3" opgenomen. Bouwen en/of het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming(en), is uitsluitend toegestaan - al dan niet onder bepaalde voorwaarden - nadat overleg heeft plaatsgevonden met een gemeentelijk archeoloog.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

Bij de beschrijving van de uitvoerbaarheid van het plan gaat het zowel over het overleg dat bij de voorbereiding van het plan gevoerd is, als om de economische uitvoerbaarheid. Bij de uitvoerbaarheid speelt ook de handhaving een belangrijke rol.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Het onderhavige bestemmingsplan betreft een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het maakt de bouw van 16 woningen mogelijk. Gelet op het stelsel van de Wro moet de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur (= Besluit ruimtelijke ordening) aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1a Bro wordt een bouwplan van een of meer woningen toegestaan. Er moet een afweging worden gemaakt over het vaststellen van een exploitatieplan. Dit is niet aan de orde als er sprake is van een overeenkomst.

7.2.1 Exploitatieplan of overeenkomst

Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. Ingeval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. Ingeval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Indien het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren dient er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld te worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Kostenverhaal met behulp van een exploitatieplan wordt het verplichte kostenverhaal genoemd, in tegenstelling tot het vrijwillige kostenverhaal bij overeenkomst. Overeenkomsten die tot stand komen voorafgaand aan de vaststelling van een exploitatieplan worden anterieure overeenkomsten genoemd. Ook na vaststelling van een exploitatieplan is het mogelijk een overeenkomst over grondexploitatie aan te gaan. Laatstbedoelde overeenkomsten worden posterieure overeenkomsten genoemd.

7.2.2 Conclusie

In dit geval is de gemeente eigenaar van de grond en wordt het verhalen van de kosten via de grondverkoop geregeld. De koopovereenkomst kan worden aangemerkt als een anterieure overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst komt de ontwikkeling en realisatie van het project in beginsel voor rekening en risico van de ontwikkelaar. De door de gemeente gemaakte en te maken plan- en apparaatskosten evenals de mogelijk uit te keren tegemoetkomingen in schade (planschade) worden door de ontwikkelaar aan de gemeente vergoed. Het bestemmingsplan is vanuit gemeentelijk perspectief financieel en economisch uitvoerbaar.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.3.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.

7.3.2 Inspraak

De Wet ruimtelijke ordening zelf bevat geen bepalingen omtrent inspraak. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen b.v. op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. Inspraak zal plaatsvinden volgens de in de "Rol van de Raad" opgenomen gevallen. In deze notitie wordt een driedeling gemaakt in soorten bestemmingsplannen; model 1, 2 en 3 plannen. Model 1 volgt in feite de wettelijk voorgeschreven behandeling met een zo kort mogelijke procedure, model 2 voegt hieraan een extra moment van kaderstelling door de raad toe en model 3 voorziet in de meest uitgebreide behandeling.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de voorwaarden om de procedure behorende bij model 2 te volgen omdat het om een bestemmingsplan gaat die op beperkte schaal nieuwbouw mogelijk maakt. Voorafgaand aan de bestemmingsplanprocedure is er op 18 januari 2017 is er een inloopbijeenkomst georganiseerd voor omwonenden, waarbij men over het plan is geïnformeerd. De bijeenkomst is door circa 50 omwonenden bezocht. Aangezien het PvE als uitgangspunt is vastgesteld, is er over de uitgangspunten geen ruimte voor participatie. Wel kunnen omwonenden meedenken over de inrichting van het openbaar gebied. Over het algemeen is het plan positief ontvangen. In hoofdzaak gingen de vragen over verkeer en parkeren en over de groenafscherming. Wanneer de procedure behorende bij model 2 wordt gevolgd, betekent dit dat er (na het vooroverleg met instanties, zie paragraaf 7.3.3) direct een ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

7.3.3 Wettelijk (voor)overleg

Het Besluit ruimtelijke ordening geeft in artikel 3.1.1 aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Op 23 mei 2017 hebben de volgende instanties het conceptontwerpbestemmingsplan ontvangen met het verzoek om in het kader van artikel 3.1.1 Wro te reageren op het plan:

  • Rijkswaterstaat
  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • Veiligheidsregio Utrecht

Naar aanleiding van het verzoek om te reageren op het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zijn twee reacties ontvangen. Deze zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien.

Waterschap Vallei en Veluwe

Het waterschap merkt op (zie Bijlage 9 Overlegreactie waterschap Vallei en Veluwe) dat de watergang aan de noordwestzijde een A-watergang is en geen B-watergang. Dit heeft als consequentie dat er in principe een 5 m brede onderhoudsstrook langs de watergang moet worden aangehouden. Het waterschap is beheerder van deze watergang.

Wat betreft de verbreding ten behoeve van berging is het uitgangspunt van het waterschap dat bergingsopgaven als gevolg van uitbreiding verhard oppervlak op eigen terrein dienen te worden opgelost. Bij uitbreiding van de berging van de watergang dient dit zodanig te worden aangelegd dat dit niet tot extra afvoer leidt.

Reactie gemeente

Het waterschap heeft na overleg ingestemd met verbreding van de watergang in plaats van een onderhoudsstrook. Er is een goede afstemming over de uitvoering gevraagd omdat de bevaarbaarheid van de watergang matig is (smal).

Veiligheidsregio Utrecht

De veiligheidsregio Utrecht (verder: VRU) adviseert (zie Bijlage 10 Overlegreactie vru) om als regel op te nemen dat de woningen in het plangebied worden gerealiseerd met een handmatig afsluitbaar ventilatiesysteem. Door het treffen van deze voorzieningen kunnen de aanwezigen in de woningen zich beter beschermd tegen de gevolgen van de ongevalsscenario’s waarbij een toxische wolk of rookontwikkeling vrijkomt. Zij kunnen zich nu onttrekken aan deze effecten door veilig te schuilen.

Reactie gemeente

De Regeling Bouwbesluit 2012 bevat in artikel 2.10 een regeling voor mechanische ventilatiesystemen voor bouwwerken in een veiligheidszone: "Een in een veiligheidzone te bouwen bouwwerk met een mechanisch ventilatiesysteem heeft een voorziening waarmee dat systeem bij een calamiteit handmatig kan worden uitgeschakeld." Bouwplannen worden hier aan getoetst en dienen hier aan te voldoen. Bovendien is het opnemen van een dergelijke regeling in de regels van een bestemmingsplan ruimtelijk niet relevant. De voorgestelde regeling wordt derhalve niet in het bestemmingsplan opgenomen.

7.3.4 Vaststelling bestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van .... tot en met ..... ter inzage gelegen waarbij een ieder de mogelijkheid had een zienswijze over het plan kenbaar te maken aan de gemeenteraad. Van deze gelegenheid is door ... reclamanten gebruik gemaakt. De zienswijzen zijn samengevat en van een gemeentelijke reactie voorzien in de zienswijzennota (doc.nr. # .......). Enkele zienswijzen geven aanleiding tot aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan. Ook zijn in de zienswijzennota enkele ambtshalve aanpassingen voorgesteld.

Het bestemmingsplan is samen met de zienswijzennota ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad. Op ...... heeft de gemeenteraad van Amersfoort bij besluitnummer ........ het bestemmingsplan “............” gewijzigd vastgesteld.

7.4 Handhaving

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke controle en handhaving ligt op basis van artikel 7.1 van de Wet ruimtelijke ordening bij de gemeente. Daarnaast zijn ook de VROM-Inspectie en de provincie bevoegd tot opsporing van feiten die in het bestemmingsplan strafbaar zijn gesteld. Daarnaast kunnen ook derden belanghebbenden vorderen dat de bepalingen van het bestemmingsplan worden nageleefd.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatie-registratiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan, onder andere met betrekking tot verleende vergunningen. Belangrijk aspect van handhaving is daarnaast dat het draagvlak heeft. Het gaat hierbij om bestuurlijk draagvlak, ambtelijk draagvlak en maatschappelijk draagvlak. Een lastig onderwerp als handhaving heeft grote kans om aan de aandacht te ontsnappen of terzijde te worden gelegd als het geen draagvlak heeft. Steun, of in ieder geval begrip, van alle bij de handhaving betrokkenen, is dan ook zeer gewenst. Het bestuurlijke en ambtelijke draagvlak kan worden verkregen door tijdens het opstellen van het handhavingsbeleid regelmatig met elkaar om tafel te zitten, door de ins en outs van handhaving te bespreken, door de behaalde resultaten door te spreken en door toetsbare afspraken met elkaar te maken. Daarnaast is ook de "maatschappij" bij de handhaving betrokken via bijvoorbeeld de wijkbeheerteams en de gemeentelijke wijkmanagers.

Handhaving kan nadrukkelijk plaatsvinden via publiekrechtelijke maar tevens via privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een dwangsom ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de belangen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. De wijze van toepassing van deze bevoegdheden is geregeld in afdeling 5.3. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast wordt de preventieve handhaving onderscheiden. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Aan preventieve handhaving wordt bovendien bijgedragen door duidelijke, consistente en handhaafbare bestemmingsregelingen en het geven van goede voorlichting, een en ander in nauw overleg met de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving (Stadsberichten, folders, gemeentelijke website).

In het plan zijn instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd kunnen worden de afwijkingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden en de bevoegdheid om nadere eisen te stellen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.