direct naar inhoud van Regels
Plan: Velden 1F (gedeeltelijk) en Westelijk park (fase 1)
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00199-0201

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Velden 1F (gedeeltelijk) en Westelijk park (fase 1)' met identificatienummer NL.IMRO.0307.BP00199-0201 van de gemeente Amersfoort;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aanduidingsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Achtergevel

(oorspronkelijke) gevel aan de achterzijde van een gebouw;

1.7 Afhankelijke woonruimte

een bijbehorend bouwwerk waarin mantelzorg wordt verleend;

1.8 Ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw en geen bijbehorende bouwwerk zijnde;

1.9 Bebouwing

één of meer bouwwerken;

1.10 Bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bebouwingsoppervlak geeft;

1.11 Bedrijfsgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw, dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;

1.12 Beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis

het verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, of het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf aan huis die:

  • a. In de van de regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten ten behoeve van de regeling beroep en bedrijf aan huis, zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft de gevolgen voor de omgeving;
  • b. geen horeca, seksinrichtingen en detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit en behoudens internetwinkels;
  • c. in aard en omvang van de bedrijfsuitoefening met de woonfunctie verenigbaar zijn;
1.13 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op het perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.16 Bijzondere woonvormen

vorm van wonen die voorziet in de aangepaste woonbehoefte van personen of groepen van personen, voor wie reguliere woonvoorzieningen niet passend of toereikend zijn;

1.17 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.19 Bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitzondering van kelder en ruimten in de kap;

1.20 Bouwmarkt

detailhandel met een verkoopvloeroppervlak, waarop het volledige assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden, zowel aan vakman als particulier;

1.21 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.23 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 Bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 Clusterwoning

een woning in een complex;

1.26 Erf

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.27 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 Hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 Kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van wegen en waterlopen, zoals een brug, duiker of viaduct, alsmede beeldende kunst;

1.30 Mantelzorg

het bieden van hulp die aanvullend, niet beroepshalve, aan bejaarden, zieken en andere hulpbehoevenden verleend wordt in of bij een woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en met een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.31 Nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.32 Omgevingsvergunning

vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.33 Ondergronds bouwwerk

een (gedeelte) van een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1.75 m beneden peil;

1.34 Overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.35 Overkapping

een overdekte bebouwde voorziening, die maximaal 2 eigen wanden heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door gebouwen en/of ondersteuningen van het dak;

1.36 Pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.37 Parkeereis

het aantal parkeerplaatsen dat op basis van de in Amersfoort geldende parkeernormen nodig is voor een ruimtelijke ontwikkeling;

1.38 Patiowoning

een woning bestaande uit één grondgebonden woonlaag met een binnentuin;

1.39 Peil
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • b. voor de overige gebouwen: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de kruin van de weg;
  • d. voor de overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
  • e. de (maaiveld)hoogte van een voor een erf of erven als zodanig aangegeven punt;
  • f. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
1.40 Prostitutie

het aanbieden van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding;

1.41 Prostitutiebedrijf

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt, een erotische massagesalon mede begrepen;

1.42 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht; onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een parenclub of prostitutiebedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 Slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

1.44 Verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten (voorheen plankaart genoemd);

1.45 Voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan kennelijk als zodanig aangemerkt diende te worden;

1.46 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.47 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Afstand tot de perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot een bepaalde grens van het erf;

2.2 Bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 Goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 Inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 Lengte, breedte en de diepte van een bouwwerk

Tussen de lijnen, getrokken door de buitenzijde van de gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren;

2.6 Oppervlakte van bijbehorende bouwwerken

Bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken worden niet meegerekend (gedeelten van) bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, met dien verstande dat erkers, etc. voor de voorgevel niet meetellen bij de berekening van de oppervlakte;

2.7 Oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein -

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de categorieën 1 tot en met 3.1 zoals aangeduid in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. bedrijfsgebonden, onzelfstandige kantoren, uitsluitend voor zover zij behoren bij de toegelaten bedrijven en mits de vloeroppervlakte van die kantoren per bedrijf minder bedraagt dan 50% van het brutovloeroppervlak van het bedrijf, tenzij dit percentage ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, op basis van verworven rechten al afwijkend is;
  • c. zelfstandige kantoren uitsluitend in een bedrijfsverzamelgebouw waarbinnen drie of meer bedrijven zijn gevestigd en per bedrijfsverzamelgebouw niet meer dan 50% van het totale bruto vloeroppervlak bestaat uit zelfstandige kantoren en parkeren op eigen terrein plaatsvindt;
  • d. verkeersvoorzieningen, zoals wegen, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen, tuinen en watergangen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. vestiging van detailhandelsbedrijven is uitgesloten;
  • i. bedrijven, zijnde categorieën inrichtingen die zijn aangewezen in artikel 2.1, derde lid van het Bor (geluidzoneringsplichtige inrichtingen), zijn uitgesloten;

met dien verstande dat het parkeren op eigen terrein dient te worden gerealiseerd en voldaan moet worden aan de gemeentelijke parkeernorm zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag van de omgevingsvergunning.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken als bedoeld in lid 3.1, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;
  • b. de maximum bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%) is aangegeven; als geen bebouwingspercentage is aangegeven mag het bouwvlak volledig worden bebouwd;
3.2.2 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen, masten en reclame- en andere tekens   10 m  
geluidwerende voorzieningen   15 m  
verlichtingsmasten   12 m  
luifels   6 m  
andere overkappingen   3 m  
erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel   1 m  
overige erf- en terreinafscheidingen en overige andere bouwwerken   2 m  
3.2.3 Andere bouwwerken op het dak van een hoofdgebouw

Voor reclame-uitingen op het dak van een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. reclame-uitingen mogen alleen op het dak van hoofdgebouwen worden gebouwd;
  • b. reclame-uitingen mogen alleen los van het dak worden aangebracht, waarbij de onderkant van de reclame-uiting op een afstand van minimaal 0,25 m en maximaal 0,50 m van het dak is gesitueerd;
  • c. de hoogte bedraagt ten hoogste maximaal 10% van de hoogte van het hoofdgebouw met dien verstande dat de reclame-uiting nooit hoger mag zijn dan 2 m exclusief de constructie waar deze op is aangebracht;
  • d. de breedte bedraagt ten hoogste 30% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, waarop de reclame-uiting wordt gebouwd.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn onder andere met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2 bevoegd om ter waarborging van de beoogde stedenbouwkundige kwaliteit en ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en gebouwen nadere eisen te stellen ten aanzien van:

  • a. de plaats, vormgeving en afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken;
  • b. de afmeting en situering van reclame-uitingen (op basis van een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit);
  • c. de situering van parkeerplaatsen;
  • d. de situering van in- en uitritten.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
3.4.1 Afwijken ten behoeve van functie verruiming

Burgermeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 functieverruiming ten behoeve van:

  • a. vrije tijdsvoorzieningen (fitness, dansschool, leisure, sport, cultuur e.d.);
  • b. vergaderfaciliteiten/congres;
  • c. persoonlijke dienstverlening (kapper, stomerij e.d.);
  • d. maatschappelijke functies;
3.4.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning zoals bedoeld in lid 3.4.1 kan worden verleend, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. overeenstemming met de Visie Werklocaties zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag;
  • b. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid zoals is vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag:
  • c. uit het oogpunt van milieu geen belemmeringen zijn, indien nodig - op aangeven en ter beoordeling van de gemeentelijke milieudeskundige - onderbouwd met een milieuonderzoek;
  • d. er moet sprake zijn van een acceptabele verkeersafwikkeling en een acceptabele verkeersveiligheidssituatie, indien nodig - op aangeven en ter beoordeling van de gemeentelijke verkeersdeskundige - onderbouwd met een verkeersonderzoek;
  • e. in overeenstemming met Horecanota en Nota Detailhandel zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag;
  • f. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming niet wordt belemmerd;
  • g. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen.
3.4.3 Afwijken van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van bedrijven in een hogere categorie van de bij deze regels in Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, dan wel andere bedrijven toestaan die niet zijn opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten maar daarmee vergelijkbaar zijn voor wat betreft de aard en de omvang van de effecten naar de omgeving, zoals bedoeld in de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering", uitgave 2009.
  • b. Een bedrijf uit een toegestane milieucategorie kan niet worden toegelaten als de milieueffecten groter zijn dan de effecten van de toelaatbare milieucategorie.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wro het plan wijzigen voor het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van die soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplantingen;
  • b. parken en plantsoenen;
  • c. trapveldjes, speelplaatsen en speelvoorzieningen;
  • d. dagrecreatie;
  • e. waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen en -partijen inclusief de daarbij behorende onderhoudspaden en/of -stroken, met inachtneming van de keur van het waterschap;
  • f. waterberging;
  • g. voet- en fietspaden;
  • h. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
  • i. geluidswerende voorzieningen;
  • j. nutsvoorzieningen
  • k. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op en in deze gronden zijn uitsluitend niet voor bewoning bestemde gebouwen (zoals nutsvoorzieningen) en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming.

4.2.2 Niet voor bewoning bestemde gebouwen

Voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bruto-inhoud van de gebouwen voor nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 50 m3;
  • b. de bouwhoogte van de gebouwen voor nutvoorzieningen bedraagt ten hoogste 5 m;
4.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen en masten en reclame- en andere tekens   10 m  
verlichtingsmasten   9 m  
(beeldende) kunstwerken   10 m  
geluidwerende voorzieningen   10 m  
overige andere bouwwerken   10 m  
4.2.4 Waterberging

Binnen de bestemming 'Groen' dienen waterbergende voorzieningen te worden gerealiseerd, met een minimale oppervlakte van 14.000 m2 en een minimale diepte 0,5 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijkende maatvoering andere bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.3 voor:

  • a. het bouwen van antenne-installaties tot een hoogte van maximaal 40 m;
  • b. het bouwen van wegbewijzering, licht- en andere masten en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere hoogte;

met dien verstande dat:

  • c. tegen deze hoogte geen bezwaren bestaan vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid of in verband met de ontsluiting van percelen;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken en de belangen van derden worden niet onevenredig geschaad;
  • e. er geen bezwaren bestaan vanuit een verantwoorde stedenbouwkundige en landschappelijke inrichting en vormgeving;
  • f. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in de omgeving aanwezige architectonische en/of cultuurhistorische waarden.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. aanleggen van speelvoorzieningen of voet- of fietspaden, waarvan de gezamenlijke verharde oppervlakte meer bedraagt dan 15% van het bestemmingsvlak;
  • b. Een vergunning als bedoeld onder a is slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden de natuurlijke, cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de betreffende groenvoorziening en/of beplanting niet in onevenredige mate worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet onevenredig wordt verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • c. Het onder a vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:
    • 1. werken en/of werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
    • 2. andere werken en/of werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het plan.

Artikel 5 Wonen -

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. aaneengebouwde woningen, half vrijstaande woningen, vrijstaande woningen, en woningen voor bijzondere woonvormen, met bijbehorende bouwwerken;
  • b. indien binnen het bestemmingsvlak op de verbeelding de aanduiding 'gestapeld' staat aangegeven, mogen ter plaatste van deze aanduiding in elk geval woningen in gestapelde vorm worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - te handhaven beplanting', tevens voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze beplanting eigen zijnde landschappelijke waarde;
  • d. verkeersvoorzieningen in de vorm van (hoofd)ontsluitingswegen, fiets- en voetpaden, in- en uitritten en parkeerplaatsen, met dien verstande dat verkooppunten voor motorbrandstoffen niet zijn toegelaten;
  • e. speelvoorzieningen en groenvoorzieningen;
  • f. water, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. tuinen en erven;
  • h. bij deze bestemming behorende overige voorzieningen, waaronder nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

5.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan die ten dienste staan van de bestemming.

5.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. op gronden met de aanduiding 'programma - wonen' mag ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' ten hoogste het aangegeven aantal woningen worden gerealiseerd;
  • b. wanneer op de verbeelding een bouwhoogte staat aangegeven, mag deze bouwhoogte niet worden overschreden;
  • c. de afstand van een achtergevel van een woning tot de achtergevel van een achterliggende woning bedraagt ten minste 15 m, met dien verstande dat dit niet van toepassing is bij hoekoplossingen, patiowoningen en clusterwoningen;
  • d. de afstand tussen de voorgevels van de woningen onderling, dan wel de voorgevels en de achtergevels van woningen onderling, mag niet minder dan 10 m bedragen, met dien verstande dat dit niet van toepassing is bij hoekoplossingen, patiowoningen en clusterwoningen;
  • e. de voor-, achter- en zijgevels zoals deze bij realisatie van de hoofdgebouwen ontstaan worden, onverminderd het bepaalde in lid 5.2.2, aangemerkt als bebouwingsgrens waarbinnen de hoofgebouwen dienen te worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwdiepte in ieder geval mag bedragen:
    • 1. voor aaneengebouwde woningen: 9 m;
    • 2. voor half vrijstaande woningen: 10 m;
    • 3. voor vrijstaande woningen: 12 m;
  • f. de goot- en bouwhoogte zoals deze bij de realisatie van de hoofdgebouwen ontstaan, worden aangemerkt als maximum goot- en bouwhoogte waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd;
  • g. kelders die zijn gelegen geheel onder het maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan, waarbij het bebouwingspercentage mag worden overschreden.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. mogen binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd, met dien verstande dat een bijbehorend bouwwerk op een afstand van niet minder dan 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan, dient te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
  • c. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de aan- en bijgebouwen een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag:
    • 1. voor percelen tussen de 0 m2 en 100 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20% van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 20m2;
    • 2. voor percelen tussen de 100 m2 en 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20 m2, vermeerderd met 14% van het meerdere van 100 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 75 m2;
    • 3. voor percelen groter dan 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  • f. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder e wordt de oppervlakte van bijbehorende aangebouwde bouwwerken voor de voorgevel niet meegerekend;
  • g. het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat en/of dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken (erkers en ingangspartijen)

In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2, onder a mag een bijbehorend bouwwerk, zoals een erker en een ingangspartij voor de voorgevel van de woning worden gebouwd, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de diepte van het bijbehorende bouwwerk mag, gerekend vanaf de voorgevel van de woning maximaal 1,5 m zijn, mits de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2,5 m bedraagt;
  • b. de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
  • c. de oppervlakte van het bijbehorend bouwwerk voor de voorgevel mag niet meer bedragen dan 12 m2;
  • d. het bijbehorend bouwwerk mag minimaal 1 m uit de erfgrens worden geplaatst;
  • e. het bijbehorend bouwwerk mag maximaal 2/3 van de breedte van de voorgevel beslaan;
  • f. het bijbehorend bouwwerk aan de voorzijde mag niet worden gebruikt als (uitbreiding van) bergingen en schuren.
5.2.4 Bijbehorende bouwwerken (bergingen in de voortuin)

In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.2, onder a mag een bijbehorend bouwwerk in de voortuin worden gebouwd, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • g. het is feitelijk onmogelijk om een vanaf de openbare weg toegankelijke berging op het achter- of zijerf te realiseren;
  • h. de hoogte mag niet meer bedragen dan 1,40 m;
  • i. de berging is slechts toegankelijk vanaf het eigen erf en wordt gebouwd op een afstand van niet minder dan 0,5 m vanuit de erfgrenzen met het openbaar gebied;
  • j. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 3 m2, mits de oppervlakte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde voortuin ten minste 2/3 van de voortuin bedraagt.
5.2.5 Andere bouwwerken

Voor andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het plaatsen van afscheiding op het hoofdgebouw ten behoeve van een dakterras is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de afscheiding mag maximaal 1,20 m hoog zijn;
    • 2. de afscheiding mag niet leiden tot een overschrijding van de maximale bouwhoogte;
  • b. het plaatsen van afscheidingen op een bijbehorend bouwwerk ten behoeve van een dakterras is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de afscheiding mag maximaal 1,20 m hoog zijn;
    • 2. het bijbehorend bouwwerk waarop de afscheiding wordt geplaatst bevindt zich direct aan de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • c. het plaatsen van een trap van de tuin naar een balkon of dakterras is alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de hoogte van de afscheiding van de trap mag niet hoger zijn dan de hoogte van de afscheiding op het balkon of dakterras;
    • 2. de trap dient minimaal 1 m uit de erfgrens geplaatst te worden;
    • 3. het plaatsen van de trap is alleen toegestaan indien op de eerste etage de woonkamer is gesitueerd;
    • 4. het balkon of dakterras bevindt zich aan de achtergevel;
  • d. voor het bouwen van overige andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
bouwwerken   max. bouwhoogte  
palen en masten, zoals licht- en vlaggenmasten   9 m  
luifels en ander straatmeubilair   4 m  
overkappingen met een open constructie, waaronder pergola's   3 m  
erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevel   1 m  
overige erf- en perceelsafscheidingen   2 m  
overige andere bouwwerken   3 m  
5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

5.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    • 1. lid 5.2.1 onder c en d en toestaan dat de onderlinge afstand tussen voorgevels en/of achtergevels van bedoelde hoofdgebouwen wordt verkleind tot een afstand van 7 m;
    • 2. lid 5.2.2 onder a voor het verkleinen van de afstand van een bijbehorend bouwwerk tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 3. lid 5.2.3 onder b en erkers en/of ingangspartijen of daarmee vergelijkbare bouwdelen toestaan met een hogere goothoogte, mits deze niet meer dan 0,5 m voor de voorgevel worden gerealiseerd, maximaal de helft van de gevel beslaan en de hoogte van het hoofdgebouw niet wordt overschreden.
    • 4. lid 5.2.5 onder d voor het bouwen van erfafscheidingen op het achtererf tot een hoogte van maximaal 3 m;
    • 5. lid 5.2.5 onder d voor van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
      • de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
      • de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
      • de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
  • b. Afwijkingen als bedoeld in lid 5.4 onder a kunnen slechts worden verleend, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan in woonbestemmingen, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
  • b. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • c. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m2;
  • d. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
  • e. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
  • f. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 2 Staat van Bedrijfsactiviteiten tbv regeling beroep en bedrijf aan huis zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
  • g. geen buitenopslag plaatsvindt;
  • h. reclame-uitingen maximaal 0,15 m2 zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein,

met dien verstande dat voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen Amersfoort zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag.

5.5.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen als woonruimte;
  • b. het gebruik van garageboxen voor bedrijfsmatige opslag en overige activiteiten met een bedrijfsmatig karakter.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.5.1 onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan 'Beleidsregel Toepassing Parkeernormen 2020' van de gemeente Amersfoort of de rechtsopvolger daarvan, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  • b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  • c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 5.5.1 genoemde voorwaarden.
5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - te handhaven beplanting' is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, het volgende uit te voeren:
    • 1. het vellen of rooien van de ter plaatse aanwezige houtopstanden;
    • 2. het verrichten van werkzaamheden, welke de dood of ernstige beschadigingen van de houtopstanden tot gevolg kunnen hebben;
  • b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld in lid 5.7 onder a, indien door het werk of de werkzaamheden de landschappelijke waarde van de beplanting niet in onevenredige mate wordt aangetast, dan wel de mogelijkheden voor behoud, versterking en/of herstel van die waarden niet onevenredig worden verkleind en indien een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft, dat een vergunning redelijkheid niet kan worden geweigerd;
  • c. het bepaalde in lid 5.7 onder a is niet van toepassing op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de te handhaven beplanting.

Artikel 6 Leiding - Gas

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:

  • a. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringsstrook van 4 m ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
6.2 Voorrangsbepaling

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' voorrang krijgt.

6.3 Bouwregels

Op of in de gronden als bedoeld in lid 6.1 mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.3 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken overeenkomstig de regels van de daarvoor aangewezen andere bestemming, mits:

  • a. hierdoor de veiligheid van de aardgastransportleiding niet wordt geschaad;
  • b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leidingen omtrent het onder a gestelde. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Voor zover van toepassing is het ten aanzien van de gronden met de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders:
    • 1. gronden af te graven en/of op te hogen;
    • 2. wegen, paden, banen of andere oppervlakteverhardingen aan te brengen;
    • 3. bomen of andere diepwortelende beplantingen aan te brengen en/of te rooien;
    • 4. voorwerpen in de grond te drijven;
    • 5. de ondergrondse leiding die bij het van kracht worden van het plan in de betrokken strook aanwezig is te verzwaren of te verleggen;
    • 6. uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
    • 7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid onder a is slechts toelaatbaar, indien door de werken en/of werkzaamheden de leiding niet wordt of kan worden beschadigd.
  • c. Het in dit lid onder a vervatte verbod geldt niet voor de werken en/of werkzaamheden, welke worden uitgevoerd binnen het kader van het normale onderhoud en/of beheer van de leiding.
  • d. Alvorens burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen zal advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 7 Waarde - Archeologie categorie 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie categorie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en bescherming van de archeologische waarden, waarbij geldt dat:

  • a. deze bestemming primair is ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen;
  • b. wanneer in het geval van een ontwikkeling - in het gebied behorende bij deze ontwikkeling - twee of meer categorieën gelden, dan is de hoogste verwachtingswaarde van toepassing op het gehele bij de ontwikkeling behorende gebied;
  • c. het bepaalde in 7.1 onder b is niet van toepassing, wanneer na vooroverleg met de gemeentelijk archeoloog blijkt dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
7.2 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1 mogen ten dienste van de bestemming 'Waarde - Archeologie categorie 4' uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 4 m.

7.2.1 Archeologisch onderzoeksrapport

Op en in de gronden als bedoeld in lid 7.1 mag ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) slechts worden gebouwd overeenkomstig de regels van die bestemming(en) en mits de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch onderzoeksrapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld.

7.2.2 Uitzonderingen

Het bepaalde onder lid 7.2.1 met betrekking tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. normaal onderhoud in reeds geroerde gronden;
  • b. vervanging, vernieuwing of verandering van de bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande fundering;
  • c. de oprichting van een bouwwerk waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen niet dieper zijn dan 30 cm;
  • d. de oprichting van een bouwwerk waarbij de hiermee samenhangende bodemingrepen wel dieper zijn dan 30 cm, maar de oppervlakte van deze bodemingrepen niet meer dan 10.000 m2 bedraagt;
  • e. indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
7.2.3 Verlening omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de onder lid 7.2.1 bedoelde omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het daar genoemde rapport genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of
  • b. schade door de met de oprichting van het bouwwerk samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
7.2.4 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, en
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.2.5 Weigering

De onder lid 7.2.1 bedoelde omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 10.000 m2, waartoe ook wordt gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van de bodem met meer dan 30 cm;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van sloten, vijvers en andere wateren op een grotere diepte dan 30 cm en met een oppervlakte van meer dan 10.000 m2;
  • d. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of
  • e. parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de diepte van de aan te brengen verharding meer dan 30 cm en de oppervlakte meer dan 10.000 m2 bedraagt;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond op een grotere diepte dan 30 cm;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden
  • h. verwijderd op een grotere diepte dan 30 cm en het aanleggen van diepwortelende beplanting;
  • i. het omzetten van meer dan 10.000 m2 grasland in bouwland;
  • j. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur op een grotere diepte dan 30 cm.
7.3.2 Archeologisch onderzoeksrapport
  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 legt een archeologisch onderzoeksrapport over waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. de onder 7.3.2 onder a beschreven verplichting tot het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport geldt niet indien op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
7.3.3 Uitzonderingen

Het in lid 7.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 10.000 m2.

7.3.4 Verlening omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders verlenen de omgevingsvergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 7.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
7.3.5 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning

De volgende voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden,
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, en
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
7.3.6 Weigering

De onder lid 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
7.4.1 Slopen van bouwwerken

Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een bouwwerk te slopen, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen.

7.4.2 Verlening omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders verlenen omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in lid 7.3.2 genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden kunnen worden geschaad, of;
  • b. schade door de met de werken en werkzaamheden samenhangende activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk worden beperkt door het aan de omgevingsvergunning verbinden van voorwaarden.
7.4.3 Voorwaarden voor verlening omgevingsvergunning

De volgende in lid 7.4.2 onder b genoemde voorwaarden kunnen door burgemeester en wethouders aan de omgevingsvergunning verbonden worden, zoals:

  • a. de sloopwerkzaamheden vanaf het maaiveld en dieper, worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige wanneer deze werken of werkzaamheden dieper reiken dan 30 cm onder het maaiveld en het grondoppervlak van de werken of werkzaamheden meer bedraagt dan 10.000 m2;
  • b. indien bij bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijker wijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is diegene verplicht dit direct te melden bij burgemeester en wethouders, die in het belang van de archeologische monumentenzorg
7.4.4 Weigering

De onder lid 7.4.2 bedoelde omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien door de bodemverstoring het belang van de archeologie onevenredig wordt geschaad.

7.4.5 Uitzonderingen

Het in lid 7.4.2 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die een oppervlak beslaan van ten hoogste 10.000 m2, of niet dieper zijn dan 30 cm.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Overschrijding bouwgrenzen

In uitzondering op het bepaalde in hoofdstuk 2 mag de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen worden overschreden, met dien verstande dat:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen de bouwgrens met ten hoogste 0,3 m mogen overschrijden;
  • b. luifels en overstekende daken de bouwgrens met ten hoogste 1 m mogen overschrijden;
  • c. bij bouwwerken die boven een openbaar voetpad worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 2,2 m dient te worden aangehouden;
  • d. bij bouwwerken die boven een rijbaan worden aangebracht, een minimale doorgangshoogte van 4,2 m dient te worden aangehouden
9.2 Afwijken luifels, balkons, bordessen en trappen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en het straat- en bebouwingsbeeld, bij een omgevingsvergunning afwijken voor het bouwen van luifels, balkons, bordessen en trappen, mits:

  • a. de bouwgrens met niet meer dan 1,5 m wordt overschreden;
  • b. de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,2 m boven een rijbaan en 2,2 m boven een voetpad.
9.3 Laden en lossen

Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in voldoende mate in deze behoefte zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. van onbebouwde gronden:
    • 1. als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 2. als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
    • 3. als plaats voor sloop-, reparatie- of andere werkzaamheden aan auto's, anders dan incidentele, reguliere onderhoudswerkzaamheden op beperkte schaal;
    • 4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen en LPG;
  • b. van gebouwen en onbebouwde gronden als seksinrichting.
10.2 Afwijken evenement

Onder strijdig gebruik als bedoeld in lid 10.1 wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 Milieuzone - Geurzone

Binnen het gebied nader aanduid als 'Milieuzone - Geurzone' mogen, zolang de bedrijven welke de bron daarvan vormen in bedrijf zijn, geen geurgevoelige functies worden gebouwd.

11.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 voor het verkleinen van de 'milieuzone - geurzone' voor de realisering van woningen en andere geurgevoelige functies, met dien verstande dat er voor de genoemde bedrijven sprake is van een aangepaste of gewijzigde, onherroepelijke omgevingsvergunning op grond van de milieuwetgeving.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan:

  • a. voor het bouwen van niet voor bewoning bestemde gebouwen van openbaar nut, zoals een transformatorgebouw, schakelgebouw, abri's, fietsenstallingen, weegbruggen en dienstgebouwen voor onderhoud of gebruik van openbaar groen, wegen of speelplaatsen, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de goothoogte niet meer dan 3 m en de inhoud niet meer dan 50 m3 mag bedragen;
  • b. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmings- of bouwgrenzen met ten hoogste 3 m, mits dit noodzakelijk is voor de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of bebouwing, mits daardoor de geldende oppervlakte van de bij de afwijking betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt vergroot;
  • c. voor afwijkingen van eisen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.
12.2 Voorwaarden

De afwijkingen als bedoeld in lid 12.1 worden geweigerd indien door het verlenen daarvan:

  • a. op enig aangrenzend terrein de realisering van de bestemming wordt belemmerd;
  • b. daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende terreinen;
  • c. daardoor de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
12.3 Mantelzorg

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs-)woningen als afhankelijke woonruimte in combinatie met de noodzakelijke verbouw daarvan voor mantelzorg of een mantelzorgwoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. door een deskundige is aangetoond dat de afwijking noodzakelijk is in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden;
  • b. door de vestiging van extra woonruimte mag er geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • c. de maximale toegestane oppervlakte aan bijgebouwen mag niet worden overschreden, met dien verstande dat de oppervlakte van een te plaatsen portocabin ten behoeve van mantelzorg niet wordt meegerekend;
  • d. de oppervlakte mag maximaal bedragen:
    • 1. 30 m2 bij mantelzorg voor één persoon;
    • 2. 50 m2 bij mantelzorg voor twee personen;
  • e. de noodzakelijke parkeervoorzieningen dienen op eigen terrein te worden gesitueerd;
  • f. er mag geen extra ontsluitingsmogelijkheid op de openbare weg worden gemaakt;
  • g. de aanvrager ter toetsing van de aanvraag om afwijking een bouwkundig rapport overlegt, waarin een overzicht wordt gegeven van:
    • 1. de bestaande bouwkundige en gebruikssituatie;
    • 2. de te treffen voorzieningen;
    • 3. de nieuwe (inrichtings)situatie;
    • 4. het terugbrengen in oude staat van de aan- uit en bijgebouwen ná de beëindiging van de mantelzorgsituatie.
12.4 Intrekking omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders trekken de in lid 12.3 bedoelde omgevingsvergunning in als de bij het verlenen bestaande noodzaak vanuit oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Wijzigen in verband met archeologische waarden

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen door:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' al dan niet gedeeltelijk verwijderen, indien uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse geen bijzondere archeologische waarden (meer) aanwezig zijn en niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het plan voorziet in bescherming van deze waarden;
  • b. (één van) de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie categorie 1', Waarde - Archeologie categorie 2', 'Waarde - Archeologie categorie 3' en 'Waarde - Archeologie categorie 4' op de verbeelding toe te voegen indien uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse bijzondere archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. (één van) de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie categorie 1', Waarde - Archeologie categorie 2', 'Waarde - Archeologie categorie 3' en 'Waarde - Archeologie categorie 4' op de verbeelding te wijzigen in een andere dubbelbestemming, zijnde 'Waarde - Archeologie categorie 1', Waarde - Archeologie categorie 2', 'Waarde - Archeologie categorie 3' en 'Waarde - Archeologie 4', indien uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse andere archeologische waarden aanwezig zijn dan op de verbeelding aangegeven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a, voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht vrijstelling verlenen.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Velden 1F (gedeeltelijk) en Westelijk park (fase 1)'.