direct naar inhoud van Artikel 29 Wonen - 1
Plan: Berg-Utrechtseweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00049-0201

Artikel 29 Wonen - 1

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. eengezinswoningen, aaneengebouwd, met de bijbehorende bouwwerken;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals tuinen en erven, groen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water;

    met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag.
29.2 Bouwregels

Op en in deze gronden zijn uitsluitend gebouwen en andere bouwwerken toegestaan, die ten dienste staan van de bestemming en nutsvoorzieningen.

29.2.1 Gebouwen - algemeen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. het aantal bouwlagen mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'kap' mogen woningen worden afgedekt met een kap;
  • d. op het hoofdgebouw mogen dakkapellen worden geplaatst indien deze voldoen aan de randvoorwaarden uit de welstandsnota van de gemeente Amersfoort;
  • e. op het hoofdgebouw mogen dakopbouwen alleen onder de volgende voorwaarden worden geplaatst:
    • 1. minimaal twee maal eerder is een identieke dakopbouw vergund in hetzelfde bouwblok;
    • 2. de dakopbouw wordt geplaatst op een tussenwoning.
29.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. mogen uitsluitend binnen de bestemming Wonen - 1 worden gebouwd;
  • b. wanneer de bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak worden gebouwd, mag dit op een afstand van niet minder dan 2 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel achter het verlengde daarvan;
  • c. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - bijzondere bebouwingsregeling' [sba-bb] geldt, naast de algemene regeling voor bijbehorende bouwwerken, dat:
    • 1. de bijbehorende bouwwerken aan de achtergevel ten hoogste 50% van de breedte van deze achtergevel bedragen;
    • 2. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet groter mag zijn dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
    • 3. de goothoogte maximaal de hoogte van de eerste verdiepingsvloer van het hoofdgebouw mag bedragen;
    • 4. de nokhoogte maximaal 50 cm onder de hoogte van de tweede verdiepingsvloer van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • d. in uitzondering van het bepaalde onder a. mag ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' [sba-o] een overkapping worden gebouwd;
  • e. de goothoogte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw waartoe deze bebouwing behoort, vermeerderd met 0,30 m;
  • f. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • g. de bijbehorende bouwwerken mogen plat worden afgedekt of met een dakhelling kleiner dan 45°; indien de dakhelling van het hoofdgebouw groter is dan 45° mogen de bijbehorende bouwwerken een dakhelling overeenkomstig het hoofdgebouw hebben;
  • h. bij woningen bestaande uit 1 laag met kap, mag de nok van de kap van een bijbehorend bouwwerk niet hoger zijn dan de halve hoogte van de kap van het hoofdgebouw;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar:
    • 1. voor percelen tussen de 0 m2 en 100 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20% van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 20m2;
    • 2. voor percelen tussen de 100 m2 en 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 20 m2, vermeerderd met 14% van het meerdere van 100 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 75 m2;
    • 3. voor percelen groter dan 500 m2 bij elke woning niet meer bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2 - mits het geen waardevol pand betreft en/of het perceel niet is gelegen binnen een beschermd stadsgezicht of de ecologische hoofdstructuur;
  • j. bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder i wordt de oppervlakte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de voorzijde, zoals bedoeld in 24.2.1 en24.2.3, niet meegerekend. Dit geldt ook voor de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak;
  • k. het bouwen van bijbehorende bouwwerken mag niet tot gevolg hebben dat een stedenbouwkundig onaanvaardbare situatie ontstaat en/of dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd, dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;
  • l. dakkapellen en/of dakopbouwen op vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan.

29.2.3 Andere bouwwerken
  • a. Voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan daarbij hierna is aangegeven:
    bouwwerken   max. bouwhoogte  
    palen en masten   8 m  
    reclametekens   1 m  
    overkappingen, waaronder pergola's   3 m  
    erfafscheidingen voor de voorgevel   1 m  
    overige erf- en perceelsafscheidingen   2 m
     
    overige andere bouwwerken   1 m  
  • b. voor het bouwen van nutsgebouwtjes geldt dat de maximale bruto-inhoud ten hoogste 50 m3 mag zijn en de maximale bouwhoogte van 3,5 m.
29.2.4 ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken die zijn gelegen geheel onder maaiveld zijn overal toegestaan waar gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan;
  • b. wanneer ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd buiten het bouwvlak, dan wordt de oppervlakte meegenomen in de berekening van het maximale percentage voor bijbehorende bouwwerken;
  • c. de gevels van ondergrondse bouwwerken mogen niet zichtbaar zijn, met uitzondering van een koekoek;
  • d. het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige invloed hebben op de bodem- en waterhuishouding en op eventueel aanwezige archeologische waarden.
29.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder d van de Wet ruimtelijke ordening, nadere eisen stellen met betrekking tot de plaats en afmetingen van bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, voor zover nodig ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken.

29.4 Afwijking van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. sublid 29.2.2 onder i, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken op percelen groter dan 500 m2 en gelegen binnen een beschermd stadsgezicht, de ecologische hoofdstructuur of bij een waardevol pand, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een woning - mits stedenbouwkundig aanvaardbaar- niet meer mag bedragen dan 75 m2, vermeerderd met 2,5% van het meerdere van 500 m2 van de bij de woning behorende kavel, met een maximum van 100 m2;
  • b. sublid 29.2.2 onder a, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten de gronden met de bestemming 'Wonen - 1' tot 3 meter achter de voorgevelrooilijn, mits het architectonisch aanvaardbaar is en er nog minimaal 5,00 meter onbebouwde zijtuin over blijft;
  • c. sublid 29.2.2 onder e en f, ten behoeve van het bouwen van bijbehorende bouwwerken met een grotere goothoogte, mits stedenbouwkundig aanvaardbaar, waarbij de bijbehorende bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al een grotere goothoogte hebben, worden geacht vergund te zijn;
  • d. sublid 29.2.3, ten behoeve van het bouwen van hogere erfafscheidingen op het voorerf, met dien verstande dat:
    • 1. de erfafscheiding uitsluitend op de erfgrens tussen twee aaneengebouwde woningen mag worden gebouwd;
    • 2. de afstand tot de naar de weg gekeerde perceelgrens tenminste 2,5 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedraagt;
    • 4. het geen "beschermd stadsgezicht", "gemeentelijk stadsgezicht", "rijksmonument", "gemeentelijk monument"of "waardevol pand" betreft;
  • e. sublid 29.2.4 onder c, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd, en waarbij de ondergrondse bouwwerken die op het moment van ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan al gevels hebben die zichtbaar zijn, worden geacht vergund te zijn;
  • f. sublid 29.2.4, wanneer het ondergrondse bouwwerk onder het hoofdgebouw is bedoeld voor parkeren, mag een inrit aan de straatzijde verdiept worden aangelegd met een maximale breedte van 3 meter, mits de verdiept aan te leggen inrit terugliggend wordt gerealiseerd, geïntegreerd in de tuinaanleg en visueel afgeschermd van de openbare weg;
  • g. een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.4 kan slechts worden verleend, mits:
    • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing zoals vermeld in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 bij de regels is gevoegd.
29.5 Specifieke gebruiksregels
29.5.1 beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

Beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. het beroep of bedrijf door de bewoner van de woning wordt uitgeoefend welke bewoner maximaal 2 medewerkers mag hebben;
  • b. het gebruik van de woning en de bijbehorende bouwwerken voor beroep of bedrijf niet mag leiden tot een (onevenredige) afbreuk of aantasting van:
    • 1. het woonkarakter van de woning;
    • 2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van de (primaire) woonfunctie;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 4. het woongenot en de woonsituatie van de aangrenzende gronden en bebouwing;
    • 5. het woonkarakter en woonmilieu van de straat, buurt of wijk.
  • c. er geen sprake is van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • d. maximaal 35% van de bebouwde oppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag worden benut voor het beroep of bedrijf, met een maximum van 75 m²;
  • e. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige invloed heeft op de parkeerbehoefte in de openbare ruimte;
  • f. er geen beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning mogen plaatsvinden, met uitzondering van in- en uitladen;
  • g. het geen milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer betreft, zoals deze luidt op het tijdstip van het verkrijgen van rechtskracht van dit plan, met dien verstande dat in ieder geval zijn toegestaan de activiteiten die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging zijn aangemerkt als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld voor wat betreft hun ruimtelijke uitwerking voor de omgeving;
  • h. geen buitenopslag plaatsvindt;
  • i. reclame-uitingen maximaal 0,15 m² zijn en plat tegen de gevel worden gemonteerd of vrijstaand op een maximale hoogte van 1 meter op eigen terrein;
  • j. met dien verstande dat per woning voorzien dient te worden in voldoende parkeergelegenheid zoals vastgelegd in de Nota Parkeernormen zoals die geldt ten tijde van ontvangst van de aanvraag .
29.5.2 strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen als woonruimte;
  • b. het gebruik van garageboxen voor bedrijfsmatige opslag en overige activiteiten met een bedrijfsmatig karakter.
29.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw) is het verboden om zonder omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, een bouwwerk geheel of gedeeltelijk te slopen. Dit verbod heeft geen betrekking op werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud dan wel werken en werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • b. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder lid 29.6 onder a indien het belang van cultuurhistorie hierdoor niet nadelig wordt beïnvloed;
  • c. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 29.6 onder a vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke monumentencommissie.
29.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.7.1 Omgevingsvergunning voor cultuurhistorische waarden

Behoudens het bepaalde in sublid 29.7.2, is het ter waarborging van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding "cultuurhistorische waarden" (cw), verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk wijzigen van gevels die gericht zijn naar openbaar gebied;
  • b. het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de dakconstructie;
  • c. burgemeester en wethouders verlenen uitsluitend vergunning als bedoeld onder 29.7.1 onder a en b, indien geen aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden zoals beschreven in het 'Toetsingskader beschermd stadsgezicht' die als bijlage 1 is toegevoegd aan deze regels en daar deel van uitmaken;
  • d. alvorens zij beslissen over een vergunning als bedoeld onder 29.7.1, vragen burgemeester en wethouders een schriftelijk advies aan de gemeentelijke monumentencommissie.
29.7.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in sublid 29.7.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende andere werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden aan percelen/panden die reeds op basis van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.
29.7.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in de voorgaande leden, zijn niet toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in voorgaande leden bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen, onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

29.8 Afwijking van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.5.1 onder c ten behoeve van publieksgerichte beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, met dien verstande dat:

  • a. voldaan wordt aan de in Amersfoort geldende parkeernormen zoals die gelden ten tijde van ontvangst van de aanvraag, waarbij de parkeereis op eigen terrein wordt opgelost;
  • b. wanneer de parkeereis niet (volledig) op eigen terrein kan worden opgelost, de extra parkeerbehoefte wordt opgevangen op al aanwezige parkeerplaatsen in de openbare ruimte tot een maximum van 3 parkeerplaatsen, mits het betreffende gebied de extra parkeerdruk kan opvangen;
  • c. voor het overige wordt voldaan aan de onder lid 29.5.1 onder b genoemde voorwaarden.
29.9 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten wijzigen ten behoeve van het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.