direct naar inhoud van 4.5 Flora en Fauna / ecologie
Plan: Waterpompstation Utrechtseweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00029-0301

4.5 Flora en Fauna / ecologie

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre de plannen ten koste gaan van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de 'toets in het kader van gebiedsbescherming' en de 'toets in het kader van soortenbescherming'.

4.5.1 EU-Vogelrichtlijn / 1979 en EU-Habitatrichtlijn / 1992

De bescherming van de natuur is in Europees verband vastgelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen dragen zorg voor zowel gebiedsbescherming als soortenbescherming. Nederland heeft de richtlijnen geïmplementeerd in respectievelijk de Natuurbeschermingswet van 1968 en 1998 (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunawet (soortenbescherming). De gebiedsbescherming heeft betrekking op de Vogelrichtlijngebieden die het rijk heeft vastgesteld, de Habitatrichtlijngebieden die het rijk bij de Europese Commissie heeft aangemeld, de beschermde natuurmonumenten en de staatsnatuurmonumenten. Ruimtelijke ingrepen die in deze gebieden plaatsvinden dan wel in de nabijheid van beschermde natuurgebieden, moeten worden getoetst op hun effecten op deze gebieden.

4.5.2 Boswet

Op bosgebieden buiten de bebouwde kom (volgens de definitie van de Boswet) en groter dan 10 are of - bij rijbeplanting - meer dan 20 bomen, is de Boswet van toepassing. De Boswet beoogt het areaal bos in Nederland in stand te houden. Als bos waarop de Boswet van toepassing is, gekapt wordt is men altijd verplicht tot heraanplant, tenzij er sprake is van een goedgekeurd bestemmingplan. Als dat het geval is, moet compensatie van het betreffende bosareaal elders plaatsvinden. De provincie Utrecht is bevoegd gezag voor naleving van de Boswet.

4.5.3 Toets in het kader van gebiedsbescherming

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in de Natuurbeschermingswet 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet kent drie typen gebieden:

  • Natura 2000-gebieden;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Gebieden die de Minister van LNV aanwijst ter uitvoering van verdragen of andere internationale verplichtingen (met uitzondering van verplichtingen op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn).

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichtig zijn.

4.5.4 Toets in het kader van soortenbescherming

De toets in het kader van soortenbescherming is met de wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet (1 juli 2002) wettelijk vastgelegd. Bij elk plan dat ingrijpt op standplaatsen van planten of verblijfplaatsen van dieren, dient getoetst te worden wat het effect is op beschermde soorten, die met name genoemd zijn in de Flora- en faunawet.

4.5.5 Flora- en Faunawet

De soortenbescherming heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlinders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten. Welke soorten planten en dieren wettelijke bescherming genieten, is vastgelegd in een aantal bij de Flora en faunawet behorende besluiten.

Dat houdt in dat bij planvorming uitdrukkelijk rekening gehouden moet worden met de gevolgen die ruimtelijke ingrepen hebben voor de instandhouding van de beschermde soort.

Sinds 22 februari 2008 is een nieuwe AmvB in werking getreden die voorziet in een wijziging van het "Besluit beschermde dier- en plantensoorten". Deze AMvB, betekent dat het ontheffingsregime is aangepast. Met de inwerkingtreding van dit besluit zal sprake zijn van een drietal categorieën beschermingsniveaus:

  • Niveau 1: een algemene vrijstelling van in Nederland algemeen voorkomende soorten;
  • Niveau 2: een algemene vrijstelling met gedragscode voor een aantal beschermde soorten;
  • Niveau 3: streng beschermde soorten.


Tegen deze wettelijke achtergrond worden de nieuwe ontwikkelingen beoordeeld in relatie tot wettelijk beschermde planten en dieren en hun natuurlijke omgeving.

Indien het voortbestaan op locatie van beschermde soorten planten of dieren uit categorie 2 en 3 door een ingreep negatief beïnvloed worden, is het daarnaast nodig ontheffing aan te vragen van verboden handelingen op grond van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag hierin is het Ministerie van LNV. De afweging van het belang van rode lijstsoorten vindt plaats in het spoor van de ruimtelijke ordening.

4.5.6 Flora- en fauna in relatie tot het plangebied

Het plangebied is onderzocht op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. Het onderzoek is verwoord in de notitie "Effecten op beschermde soorten voorraadkelder Amersfoortse Berg" (d.d. 5 juli 2010, 10-360/10.06809/MarBo). De belangrijkste bevindingen die betrekking hebben op het plangebied worden in onderstaande samengevat. De volledige notitie wordt als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

Gebiedsbescherming

Is niet relevant voor het plangebied. Het plangebied valt buiten de groene contour zoals is aangegeven in de provinciale structuurvisie.


Soortbescherming

In het plangebied komen soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet voor. Het betreft algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën. Daarnaast komen er een aantal broedvogels voor. Verstoren van broedvogels is te allen tijde verboden. Hiervoor is ook geen ontheffing mogelijk. Door te werken buiten het broedseizoen kan verstoring worden voorkomen.

Er komen geen soorten voor die een belemmering vormen voor de uitvoering van het bestemmingsplan. Daarnaast maakt de planlocatie geen onderdeel uit van de provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Voor de uitbreiding wordt geen groengebied opgeofferd.

De Boswet is van toepassing, maar aangezien er slechts één boom wordt gekapt voor het bouwplan kan worden volstaan met een kapvergunning.