direct naar inhoud van 5.2 Geologie en geomorfologie
Plan: Berg-Utrechtseweg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0307.BP00049-0201

5.2 Geologie en geomorfologie

Het plangebied behoort tot de Utrechtse Heuvelrug en is een stuwwallandschap, gevormd in de periode van de ijstijden. De hoogteverschillen, die dit gebied kenmerken, zijn vooral ontstaan in de voorlaatste ijstijd (200.000 - 125.000 v. Chr.). Een dikke laag ijs bedekte destijds het grootste deel van Nederland. Vanuit het noorden spreidde het ijs zich steeds verder uit. Grote ijslobben drongen via de rivierdalen steeds verder landinwaarts. Door de kracht van het ijs werden de voormalige rivier-oevers omhoog gestuwd en ontstonden langgerekte heuvelrijen. De Utrechtse Heuvelrug is zo’n stuwwal (zie Figuur 3. Stuwwal en stuifzandgebieden, gebieden met code 14B3). De ijsmassa stuwde de grond hier tientallen meters omhoog. Het hoogste punt van circa 55 meter hoog ontstond op de Leusderhei.

Erosiegeulen

In de laatste ijstijd (90.000 - 10.000 v. Chr.) was geen sprake meer van grote ijsmassa’s die het land bedekten. Wel was de bodem permanent bevroren. Slechts in de zomer ontdooide een laag van de oppervlakte. Het smeltwater stroomde door erosiegeulen, die later drooggevallen zijn. Langs de Bosweg ligt een zeer diepe erosiegeul. Op korte afstand van elkaar komen hoogteverschillen van circa 30 meter voor.

Stuifzandgebieden

Pas recentelijk traden in dit gebied weer veranderingen op. Doordat de mens hier en daar vegetatie had vernield, kreeg de wind vrij spel met het zand. Het verstoven zand zette zich op vegetatierijke plaatsen weer af in de vorm van kleine stuifduinen. Zo ontstonden stuifzandgebieden, die rijk aan microreliëf (hoogteverschillen 1,5 - 5 meter) zijn. Aan weerszijden van de Kolonel H.L. van Royenweg liggen enkele stuifzandgebieden (zie Figuur 3. Stuwwal en stuifzandgebieden, gebieden met code 4L8).

Podzolen

Na de geologische afzetting heeft in de stuwwallen bodemvorming plaatsgevonden. De hoge ligging van de stuwwallen heeft een zeer diepe grondwaterstand tot gevolg zodat de bodemvorming niet onder invloed van het water kon plaatsvinden. Op de stuwwalgronden met verweerbare minerale delen ontstonden de zogenaamde podzolen. Dat zijn gronden met inspoelingslagen van anorganische stof, zoals ijzer en aluminium. In de gronden die het rijkst aan mineralen waren, ontstonden de moderpodzolen, waarvan de inspoelingslaag een goede humusstructuur heeft. Op deze gronden heeft vrijwel altijd bos gestaan. Nabij Oud Leusden, een middeleeuwse bebouwings-kern, zijn door eeuwenlange potstalbemesting van akkers op deze moderpodzolen de zogenaamde enkeerdgronden ontstaan, die een humeuze eerdlaag bezitten van meer dan 50 cm (zie Figuur 4, gebieden met code gzEZ30).

Humuspodzolen

Op de voedselarmere gronden ontstonden humuspodzolen. Dit zijn gronden, die een amorfe humus inspoelingslaag hebben (zie Figuur 4, gebieden met code gHd30). Deze gronden zijn overal ontbost door kappen en branden. Door overbegrazing van schapen ontstonden heidevelden waarin bosopslag geen kans kreeg. In de bodem van de heidevelden vindt een sterke uitspoeling van organische stof plaats uit de bovenste laag; onder deze laag vindt dan de inspoeling plaats. De stuifzanden zijn zeer arm aan verweerbare mineralen, waardoor weinig bodemvorming heeft plaatsgevonden. Meestal is echter een begin van podzolering aan te treffen. Ondiep ligt vaak een overstoven humuspodzol, hetgeen van belang is, omdat de bodem hierdoor vocht kan krijgen.